CuBra

INHOUD JAN DE JONG

HOME

SPECIAAL

AUTEURS

TEKSTEN

BRABANTS

AUDIO

 

Scholieren

Schoonebeek zit voor het raam van Café Noir en staart naar buiten. Voor hem staat een nog onaangeroerd glas Duvel. Zijn tweede vanmiddag. Buiten is het koud. Maar ondanks de lage temperatuur is er best veel volk op straat. Vooral jong volk. Vrolijke jongens en meisjes van een jaar of veertien, vijftien. Zeker op pad om Sinterklaasinkopen te doen.

Schoonebeek neemt een ferme slok en kijkt eens op zijn horloge. Half drie. Hij heeft toch heus al een halfuur geleden afgesproken met iemand, die hij tot op dit moment altijd voor een trouwe vriend heeft gehouden. Goed, de ander verkeert in de tamelijk onfortuinlijke omstandigheid dat hij moet werken voor de kost, maar zelfs als je dat in aanmerking neemt, is hij doorgaans toch wel een man van de klok.

Om kwart voor drie (Schoonebeek heeft net zijn derde consumptie voor zijn neus) komt de werkende vriend binnenstormen.

“Sorry, sorry, sorry,” mantraat hij er meteen vrolijk op los. Aan zijn gezicht is evenwel te zien dat het hem geenszins spijt. Hij heeft iets belangwekkends te melden.

“Ik zat opgesloten,” juicht hij nog voordat Schoonebeek ergens naar kan vragen. En daarmee boekt hij het ondeelbaar korte succesje van Schoonebeek een ogenblik verwonderd te zien.

“Leg eens uit,” monotoont Schoonebeek om de boot een beetje af te houden.

“Nou,” begint de werkende vriend, “bij ons op school…”

“Stop,” verordonneert Schoonebeek streng. “Dit kan niet. Je kunt hier niet drie kwartier te laat binnen komen rennen en dan zonder iets te bestellen het woord gaan voeren. Ga zitten en bestel. Doe mij nog maar een Duvel.”

De werkende vriend haast zich om aan Schoonebeeks verzoek te voldoen, want hij heeft een verhaal dat hij kwijt wil. Dan steekt hij van wal.

“Onze school was belegerd. Ik kon er niet uit.”

Schoonebeek vermoedt dat dan toch eindelijk de Chinezen onze grenzen hebben geschonden. Maar hij begrijpt niet waarom ze dan als eerste het Odulphus Lyceum zouden willen veroveren.

“De Chinezen?” informeert hij daarom maar eens.

“Nee, nee, onze eigen leerlingen. Ze staken. En niemand kon het gebouw nog in of uit.”

“En die staking is nu voorbij?” probeert Schoonebeek enig inzicht in de actualiteit te verwerven.

‘Geenszins,” pocht de ander. “Maar we moesten op last van de politie de hekken openzetten, omdat er een gevaarlijke situatie dreigde.” Hij wijst naar buiten. “En ziehier het resultaat.”

Schoonebeek knikt. “Dus dat zijn jouw leerlingen daar buiten? Het viel me al op dat er zo weinig de boekhandel aan de overkant betraden voor hun Sinterklaasinkopen. Je hebt ze blijkbaar behoorlijk ongeletterd weten te houden. Knap.”

Buiten lopen twee meisjes van een jaar of zestien hun gezondheid op peil te houden. De een eet een appel, terwijl de ander een mandarijntje pelt. Vlak voor het raam van Café Noir is de appel op en de mandarijn van alle schil ontdaan. Waarop de meisjes mooi synchroon de resten uit hun handen laten glijden. Het stilleven dat ze achterlaten mag er zijn. Zelden heeft Schoonebeek een mandarijnenschil zich zo fraai over een appelkroos zien draperen.

Maar de werkende vriend springt op en stevent lichtelijk briesend op de deur af. “Raap dat onmiddellijk op!” hoort Schoonebeek hem vanaf het terras roepen. Maar de meisjes zijn al uit beeld. En een langsfietsende jongen voegt hem toe: “Lekker in het café, mijnheer? Weet de rector dat?”

Waarop de werkende vriend weer naar binnen gaat en aan Schoonebeek vraagt of ze misschien wat verder van het raam kunnen gaan zitten.

“Minder uren! Minder uren!” klinkt het vanaf de straat.