Scholieren
Schoonebeek zit
voor het raam van Café Noir en staart naar buiten. Voor hem staat
een nog onaangeroerd glas Duvel. Zijn tweede vanmiddag. Buiten is
het koud. Maar ondanks de lage temperatuur is er best veel volk op
straat. Vooral jong volk. Vrolijke jongens en meisjes van een jaar
of veertien, vijftien. Zeker op pad om Sinterklaasinkopen te doen.
Schoonebeek
neemt een ferme slok en kijkt eens op zijn horloge. Half drie. Hij
heeft toch heus al een halfuur geleden afgesproken met iemand, die
hij tot op dit moment altijd voor een trouwe vriend heeft gehouden.
Goed, de ander verkeert in de tamelijk onfortuinlijke omstandigheid
dat hij moet werken voor de kost, maar zelfs als je dat in
aanmerking neemt, is hij doorgaans toch wel een man van de klok.
Om kwart voor
drie (Schoonebeek heeft net zijn derde consumptie voor zijn neus)
komt de werkende vriend binnenstormen.
“Sorry, sorry,
sorry,” mantraat hij er meteen vrolijk op los. Aan zijn gezicht is
evenwel te zien dat het hem geenszins spijt. Hij heeft iets
belangwekkends te melden.
“Ik zat
opgesloten,” juicht hij nog voordat Schoonebeek ergens naar kan
vragen. En daarmee boekt hij het ondeelbaar korte succesje van
Schoonebeek een ogenblik verwonderd te zien.
“Leg eens uit,”
monotoont Schoonebeek om de boot een beetje af te houden.
“Nou,” begint de
werkende vriend, “bij ons op school…”
“Stop,”
verordonneert Schoonebeek streng. “Dit kan niet. Je kunt hier niet
drie kwartier te laat binnen komen rennen en dan zonder iets te
bestellen het woord gaan voeren. Ga zitten en bestel. Doe mij nog
maar een Duvel.”
De werkende
vriend haast zich om aan Schoonebeeks verzoek te voldoen, want hij
heeft een verhaal dat hij kwijt wil. Dan steekt hij van wal.
“Onze school was
belegerd. Ik kon er niet uit.”
Schoonebeek
vermoedt dat dan toch eindelijk de Chinezen onze grenzen hebben
geschonden. Maar hij begrijpt niet waarom ze dan als eerste het
Odulphus Lyceum zouden willen veroveren.
“De Chinezen?”
informeert hij daarom maar eens.
“Nee, nee, onze
eigen leerlingen. Ze staken. En niemand kon het gebouw nog in of
uit.”
“En die staking
is nu voorbij?” probeert Schoonebeek enig inzicht in de actualiteit
te verwerven.
‘Geenszins,”
pocht de ander. “Maar we moesten op last van de politie de hekken
openzetten, omdat er een gevaarlijke situatie dreigde.” Hij wijst
naar buiten. “En ziehier het resultaat.”
Schoonebeek
knikt. “Dus dat zijn jouw leerlingen daar buiten? Het viel me al op
dat er zo weinig de boekhandel aan de overkant betraden voor hun
Sinterklaasinkopen. Je hebt ze blijkbaar behoorlijk ongeletterd
weten te houden. Knap.”
Buiten lopen
twee meisjes van een jaar of zestien hun gezondheid op peil te
houden. De een eet een appel, terwijl de ander een mandarijntje
pelt. Vlak voor het raam van Café Noir is de appel op en de
mandarijn van alle schil ontdaan. Waarop de meisjes mooi synchroon
de resten uit hun handen laten glijden. Het stilleven dat ze
achterlaten mag er zijn. Zelden heeft Schoonebeek een
mandarijnenschil zich zo fraai over een appelkroos zien draperen.
Maar de werkende
vriend springt op en stevent lichtelijk briesend op de deur af.
“Raap dat onmiddellijk op!” hoort Schoonebeek hem vanaf het terras
roepen. Maar de meisjes zijn al uit beeld. En een langsfietsende
jongen voegt hem toe: “Lekker in het café, mijnheer? Weet de rector
dat?”
Waarop de
werkende vriend weer naar binnen gaat en aan Schoonebeek vraagt of
ze misschien wat verder van het raam kunnen gaan zitten.
“Minder uren!
Minder uren!” klinkt het vanaf de straat. |