CuBra

INHOUD JAN DE JONG

HOME

SPECIAAL

AUTEURS

TEKSTEN

BRABANTS

AUDIO

 

 

Stadswandeling

Het gebeurt gelukkig niet iedere dag. Maar soms kan Schoonebeek zelfs na al die jaren de aanvechting niet het hoofd bieden om zijn oude collega’s nog eens op te zoeken. Het worden er steeds minder. Pensionering en nieuwe aanwas hebben er de afgelopen tien jaren flink huisgehouden.

Vandaag is de oogst wel erg minnetjes. Niemand van de oude garde te vinden. Maar wel die ene mevrouw. Deze zonnekoningin (Schoonebeek dankt Grunberg met een diepe buiging) is mooi, lief, intelligent, heeft gevoel voor humor en zit barstenvol goede smaak – zo maken ze ze tegenwoordig niet meer. Maar na een kort gesprek geeft zij evengoed te kennen dat ze zo meteen nog wel een trein moet halen. Waarop Schoonebeek er inenen ook zeer vandoor zegt te moeten.

Buiten wacht men massaal op de bus.

‘Nemen we de bus of wil je liever lopen?’ informeert Schoonebeek hoffelijk (terwijl zijn onhoffelijke zelf “lopen, lopen!” tegen de binnenkant van zijn hoofd bonkt).

‘Lopen?’ vraagt ze. ‘Helemaal naar het station?’

‘Ach, ik loop het zo vaak,’ probeert Schoonebeek zo luchtig mogelijk. ‘Met een klein halfuurtje ben je er. Als je tien minuten op de bus moet wachten, ben je al net zoveel tijd kwijt.’ Hij geeft haar een halve seconde respijt. ‘Maar jij mag het zeggen hoor,’ laat hij er dan vlotjes achteraan denderen.

‘Ach, ik wil best lopen,’ spreidt zij een en al goedmoedigheid ten toon.

‘Oké,’ perst Schoonebeek er enige nonchalance uit (“Yes!” brult zijn zelfzuchtige zelf).

Ze keuvelen de Apennijnenweg door, de Stappegoorweg uit en de Trouwlaan in. Waarna hogere machten besluiten dat het zo wel mooi geweest is. Terwijl Schoonebeek naarstig zijn brein afspeurt naar onderwerpen om de conversatie ongevaarlijk op gang te houden, staat zijn zonnekoningin plotsklaps stil.

‘Nee hè!’ kan zij nog net roepen, voordat het noodweer losbarst. Zij knoopt haar jas eens stevig dicht en Schoonebeek ontvouwt zijn regenscherm. Maar dat is niet tegen de hoosbui opgewassen.

‘Laten we maar even onder deze boom wachten,’ oppert hij. ‘Zo’n bui kan nooit lang duren.’

‘Wie wilde er ook weer gaan lopen?’ informeert de zonnekoningin opvallend opgewekt.

‘Jij mocht kiezen,’ kaatst Schoonebeek een bal terug, die niet eens echt op de man gespeeld was. (“Idioot!” schreeuwt zijn meer tactische zelf hem toe.)

‘Da’s waar,’ geeft zij meteen sportief toe. Schoonebeek is verward. Waarom blijft ze zo vriendelijk? Nee, zo lief zelfs?

‘Eh, houd je van muziek?’ zoekt hij wanhopig naar neutraal terrein. Dat doet ze. Sterker nog, ze houdt van zijn muziek. Of ze dan pas nog naar die voorstelling in de concertzaal geweest is? Nee, die heeft ze helaas gemist. En Schoonebeek denkt met betraand hart terug aan die uitverkochte zaal met dat ene lege stoeltje. Naast hem. Daar had zij dus kunnen zitten.

Tja.

Omdat de regen inmiddels een klein beetje gas teruggenomen heeft, stappen ze voortvarend de Trouwlaan af. Schoonebeek houdt zijn regenscherm zo goed mogelijk in haar richting, zonder dat het er al te overdreven uit gaat zien. Zijn rechterflank raakt doorweekt. Maar dat deert hem niet. Integendeel, de wetenschap dat hij dit voor haar doet, vervult hem met een zwaar aangezet genoegen. (“Uitslover!” laat zijn kritische zelf met een glimlach horen.)

Onder de overkapping van de Schouwburgpromenade mag de paraplu weer dicht. En in de Nieuwlandstraat blijkt de bui voorbij. En terwijl Schoonebeek nog maar eens een zeer verkeerde opmerking debiteert, maakt de zonnekoningin dankbaar van het parapluloos bestaan gebruik om een tikje meer afstand te nemen. Elke centimeter doet Schoonebeek pijn.

Op het station haalt hij nog één keer zijn gelijk. ‘Zie je wel, precies een half uur.’

Zij kijkt hem aan. Lacht. Zegt dag.

Waarop Schoonebeek haast veinst en zich met een vlugge groet uit de voeten maakt. In het besef van alle ongelijk van de wereld. (“Lul!” wrijft zijn verliefde zelf het hem nog eens stevig in.)