Stadswandeling
Het gebeurt
gelukkig niet iedere dag. Maar soms kan Schoonebeek zelfs na al die
jaren de aanvechting niet het hoofd bieden om zijn oude collega’s
nog eens op te zoeken. Het worden er steeds minder. Pensionering en
nieuwe aanwas hebben er de afgelopen tien jaren flink huisgehouden.
Vandaag is de
oogst wel erg minnetjes. Niemand van de oude garde te vinden. Maar
wel die ene mevrouw. Deze zonnekoningin (Schoonebeek dankt Grunberg
met een diepe buiging) is mooi, lief, intelligent, heeft gevoel voor
humor en zit barstenvol goede smaak – zo maken ze ze tegenwoordig
niet meer. Maar na een kort gesprek geeft zij evengoed te kennen dat
ze zo meteen nog wel een trein moet halen. Waarop Schoonebeek er
inenen ook zeer vandoor zegt te moeten.
Buiten wacht men
massaal op de bus.
‘Nemen we de bus
of wil je liever lopen?’ informeert Schoonebeek hoffelijk (terwijl
zijn onhoffelijke zelf “lopen, lopen!” tegen de binnenkant van zijn
hoofd bonkt).
‘Lopen?’ vraagt
ze. ‘Helemaal naar het station?’
‘Ach, ik loop
het zo vaak,’ probeert Schoonebeek zo luchtig mogelijk. ‘Met een
klein halfuurtje ben je er. Als je tien minuten op de bus moet
wachten, ben je al net zoveel tijd kwijt.’ Hij geeft haar een halve
seconde respijt. ‘Maar jij mag het zeggen hoor,’ laat hij er dan
vlotjes achteraan denderen.
‘Ach, ik wil
best lopen,’ spreidt zij een en al goedmoedigheid ten toon.
‘Oké,’ perst
Schoonebeek er enige nonchalance uit (“Yes!” brult zijn zelfzuchtige
zelf).
Ze keuvelen de
Apennijnenweg door, de Stappegoorweg uit en de Trouwlaan in. Waarna
hogere machten besluiten dat het zo wel mooi geweest is. Terwijl
Schoonebeek naarstig zijn brein afspeurt naar onderwerpen om de
conversatie ongevaarlijk op gang te houden, staat zijn zonnekoningin
plotsklaps stil.
‘Nee hè!’ kan
zij nog net roepen, voordat het noodweer losbarst. Zij knoopt haar
jas eens stevig dicht en Schoonebeek ontvouwt zijn regenscherm. Maar
dat is niet tegen de hoosbui opgewassen.
‘Laten we maar
even onder deze boom wachten,’ oppert hij. ‘Zo’n bui kan nooit lang
duren.’
‘Wie wilde er
ook weer gaan lopen?’ informeert de zonnekoningin opvallend
opgewekt.
‘Jij mocht
kiezen,’ kaatst Schoonebeek een bal terug, die niet eens echt op de
man gespeeld was. (“Idioot!” schreeuwt zijn meer tactische zelf hem
toe.)
‘Da’s waar,’
geeft zij meteen sportief toe. Schoonebeek is verward. Waarom blijft
ze zo vriendelijk? Nee, zo lief zelfs?
‘Eh, houd je van
muziek?’ zoekt hij wanhopig naar neutraal terrein. Dat doet ze.
Sterker nog, ze houdt van zijn muziek. Of ze dan pas nog naar
die voorstelling in de concertzaal geweest is? Nee, die heeft ze
helaas gemist. En Schoonebeek denkt met betraand hart terug aan die
uitverkochte zaal met dat ene lege stoeltje. Naast hem. Daar had zij
dus kunnen zitten.
Tja.
Omdat de regen
inmiddels een klein beetje gas teruggenomen heeft, stappen ze
voortvarend de Trouwlaan af. Schoonebeek houdt zijn regenscherm zo
goed mogelijk in haar richting, zonder dat het er al te overdreven
uit gaat zien. Zijn rechterflank raakt doorweekt. Maar dat deert hem
niet. Integendeel, de wetenschap dat hij dit voor haar doet,
vervult hem met een zwaar aangezet genoegen. (“Uitslover!” laat zijn
kritische zelf met een glimlach horen.)
Onder de
overkapping van de Schouwburgpromenade mag de paraplu weer dicht. En
in de Nieuwlandstraat blijkt de bui voorbij. En terwijl Schoonebeek
nog maar eens een zeer verkeerde opmerking debiteert, maakt de
zonnekoningin dankbaar van het parapluloos bestaan gebruik om een
tikje meer afstand te nemen. Elke centimeter doet Schoonebeek pijn.
Op het station
haalt hij nog één keer zijn gelijk. ‘Zie je wel, precies een half
uur.’
Zij kijkt hem
aan. Lacht. Zegt dag.
Waarop
Schoonebeek haast veinst en zich met een vlugge groet uit de voeten
maakt. In het besef van alle ongelijk van de wereld. (“Lul!” wrijft
zijn verliefde zelf het hem nog eens stevig in.) |