String
Omdat men zijn
contacten nou eenmaal niet altijd voor het uitkiezen heeft, zat
Schoonebeek op deze warme dinsdagmorgen aan een kopje koffie met een
taartje in de restauratie van dat grote warenhuis van de Hollandse
eenheidsprijzen. Het onderhavige contact betrof een jonge Udenhoutse
dichter die zijn hoop op Schoonebeek had gevestigd. Hoop waarop?
Ach, waar dichters zoal mee bezig zijn. De literaire hemel. Het
eeuwig leven desnoods. Alles wat maar naam en faam meebrengt.
“Blieft u een
taartje bij de koffie?” had de dichter beleefd geïnformeerd, toen ze
aan zo’n tafeltje met houtkleurig formica waren aangeschoven.
“Waarom ook
niet,” dacht Schoonebeek er op dat moment nog vrij laconiek over. En
hij bestelde iets met veel chocola en veel slagroom, waarvan hij
zich herinnerde dat het ooit lekker was geweest. En dat was het ook.
Ooit. Gelukkig schonken ze er een goed kopje koffie bij. Zodat hij
tenminste iets had om het banket mee weg te spoelen.
De dichter
overhandigde hem een blaadje.
Waar liefde is
zijn jij en ik
Geur van mijn
hart
Geluid van het
jouwe
Waar armoe is
ben jij het veld
las hij. En hij
keek nog eens treurig naar de chocoladeroomsoes, die blijkbaar al
meer van dit soort dichtwerk had moeten doorstaan. De ogen van de
dichter deden de rest. Ze leken op die van een vreemd huisdier. Hij
kwispelde er nog net niet bij.
“Excuseer,”
sprak Schoonebeek. “Maar ik geloof dat ik even naar de w.c. moet.”
De dichter stond
even op. Alsof een dame de tafel verliet.
Bij de
warenhuistoiletten doneerde hij wat kleingeld en zijn plas en toen
hij weer terugliep ving hij nog juist zo’n flard op waarvan je wenst
dat je hem nooit gehoord hebt.
“Jèh ge mot wa
mee die temperatuur,” klonk een gezellige Tilburgse vrouwenstem. “Ik
heb alleen mar gewoon een string aan, want aanders is ’t vuls te
wèrem.” En Schoonebeek gluurde even om, op zoek naar de bevallige
Tilburgse heupen die door de gemelde string bijeengehouden werden.
Maar er stonden alleen maar twee gemoedelijke moekes van in de
zestig en met een meer dan gemiddeld soortelijk gewicht. En zeer
tegen zijn zin, ontpopten zich voor zijn geestesoog hun beider
vleselijke rollen, die ergens een minuscuul broekje verborgen
hielden.
Toen hij weer
tegenover de dichter zat, kon zijn brein ’s mans fraaie teksten niet
meer geheel bevatten. Omdat telkens de ongetwijfeld kleurige string
van de gezette volksvrouw de poëzie wreed verdreef. De dwanggedachte
hinderde hem zozeer, dat het zelfs de dichter opviel. Die dan ook
informeerde of er iets was.
En met een zucht
gooide Schoonebeek heel die inmiddels behoorlijk drukkende ervaring
eruit.
De dichter
luisterde sereen. Zoals dichters luisteren. En vouwde zijn handen.
En glimlachte vriendelijk. En stelde vast: “U vond natuurlijk dat
dat niet zo paste, een string bij die vrouw.”
Maar Schoonebeek
schudde mismoedig het hoofd. “Paste?” sprak hij somber voor zich
uit. “Volgens mij kan ze ‘m vanavond geeneens meer terugvinden!” En
moest inenen ontzettend lachten om zijn eigen grapje.
En dat ging niet
meer over. Welke fraaie tekst de zwijgende dichter hem ook over het
formica toeschoof. Waarop de woordkunstenaar uiteindelijk besloot de
wijste te zijn. En zijn papieren bij elkaar schoof. En met een kort
knikje de restauratie verliet. |