INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

String

Omdat men zijn contacten nou eenmaal niet altijd voor het uitkiezen heeft, zat Schoonebeek op deze warme dinsdagmorgen aan een kopje koffie met een taartje in de restauratie van dat grote warenhuis van de Hollandse eenheidsprijzen. Het onderhavige contact betrof een jonge Udenhoutse dichter die zijn hoop op Schoonebeek had gevestigd. Hoop waarop? Ach, waar dichters zoal mee bezig zijn. De literaire hemel. Het eeuwig leven desnoods. Alles wat maar naam en faam meebrengt.

“Blieft u een taartje bij de koffie?” had de dichter beleefd geïnformeerd, toen ze aan zo’n tafeltje met houtkleurig formica waren aangeschoven.

“Waarom ook niet,” dacht Schoonebeek er op dat moment nog vrij laconiek over. En hij bestelde iets met veel chocola en veel slagroom, waarvan hij zich herinnerde dat het ooit lekker was geweest. En dat was het ook. Ooit. Gelukkig schonken ze er een goed kopje koffie bij. Zodat hij tenminste iets had om het banket mee weg te spoelen.

De dichter overhandigde hem een blaadje.

 

Waar liefde is zijn jij en ik

Geur van mijn hart

Geluid van het jouwe

Waar armoe is ben jij het veld

 

las hij. En hij keek nog eens treurig naar de chocoladeroomsoes, die blijkbaar al meer van dit soort dichtwerk had moeten doorstaan. De ogen van de dichter deden de rest. Ze leken op die van een vreemd huisdier. Hij kwispelde er nog net niet bij.

“Excuseer,” sprak Schoonebeek. “Maar ik geloof dat ik even naar de w.c. moet.”

De dichter stond even op. Alsof een dame de tafel verliet.

Bij de warenhuistoiletten doneerde hij wat kleingeld en zijn plas en toen hij weer terugliep ving hij nog juist zo’n flard op waarvan je wenst dat je hem nooit gehoord hebt.

“Jèh ge mot wa mee die temperatuur,” klonk een gezellige Tilburgse vrouwenstem. “Ik heb alleen mar gewoon een string aan, want aanders is ’t vuls te wèrem.” En Schoonebeek gluurde even om, op zoek naar de bevallige Tilburgse heupen die door de gemelde string bijeengehouden werden. Maar er stonden alleen maar twee gemoedelijke moekes van in de zestig en met een meer dan gemiddeld soortelijk gewicht. En zeer tegen zijn zin, ontpopten zich voor zijn geestesoog hun beider vleselijke rollen, die ergens een minuscuul broekje verborgen hielden.

Toen hij weer tegenover de dichter zat, kon zijn brein ’s mans fraaie teksten niet meer geheel bevatten. Omdat telkens de ongetwijfeld kleurige string van de gezette volksvrouw de poëzie wreed verdreef. De dwanggedachte hinderde hem zozeer, dat het zelfs de dichter opviel. Die dan ook informeerde of er iets was.

En met een zucht gooide Schoonebeek heel die inmiddels behoorlijk drukkende ervaring eruit.

De dichter luisterde sereen. Zoals dichters luisteren. En vouwde zijn handen. En glimlachte vriendelijk. En stelde vast: “U vond natuurlijk dat dat niet zo paste, een string bij die vrouw.”

Maar Schoonebeek schudde mismoedig het hoofd. “Paste?” sprak hij somber voor zich uit. “Volgens mij kan ze ‘m vanavond geeneens meer terugvinden!” En moest inenen ontzettend lachten om zijn eigen grapje.

En dat ging niet meer over. Welke fraaie tekst de zwijgende dichter hem ook over het formica toeschoof. Waarop de woordkunstenaar uiteindelijk besloot de wijste te zijn. En zijn papieren bij elkaar schoof. En met een kort knikje de restauratie verliet.