Supporter
Het was
zaterdagavond, een kwartiertje over tienen en ‘wij’ waren net de
Tsjechen met 2-0 voorbij gewandeld. Schoonebeek liep met een bosje
bloemen en een boek in de richting van het Koningsplein, alwaar zijn
lieve dochter en met haar vriend resideerden. Nee, ze waren niet
jarig of getrouwd, maar hadden hem gewoon eens langs gevraagd. En
niettemin had Schoonebeek het wellevend geacht om een cadeautje mee
te nemen.
Hij wilde juist
de Paleisring oversteken, toen hij inenen omringd werd door een
klein legioen van wel twee voetballiefhebbers. Zij deden van hun
liefhebberij kond middels roodwitblauwe Willem II-shirts en woeste
kreten.
“Holland!
Holland!” verloochenden zij luidkeels hun Tilburgse uitdossing.
Voordat
Schoonebeek het besefte had het tweetal eens gezellig bij hem
ingehaakt en dwong het hem zijn pas enigszins te versnellen. Totdat
een van de twee Schoonebeeks remmende werking gewaar werd.
“Kom op, ouwe!”
brulde hij in de kennelijke overtuiging dat traagheid en doofheid
steeds als duo komen.
“Ze hebben
gewonnen?” leek het Schoonebeek wijselijk enige belangstelling te
veinzen.
De dikke man
links van hem liet plotsklaps los en monsterde hem met nauw verholen
afkeer.
“Wat zei jij
daar?”
“Ik vroeg of ze
gewonnen hadden,” herhaalde Schoonebeek zachtjes, na een kort intern
onderzoek naar de schadelijkheid van zijn woorden. Die hem leek mee
te vallen.
“Ben jij een
Nederlander!” brulde de dikke weer. Het was geen vraag. De magere
man rechts had hem intussen ook losgelaten en leek zichtbaar te
twijfelen waar zijn maat heen wilde.
Schoonebeek
knikte bedeesd dat hij Nederlander was. En probeerde meteen iets
zuurs weg te slikken. Hij had een beetje een schuldig smaakje in
zijn mond gekregen. Alsof hij zojuist zijn eigen ariërverklaring had
afgestempeld. Maar de dikke supporter was geenszins overtuigd.
“Waarom vraag je
dan of ze hebben gewonnen?” wilde hij dan wel erg graag weten.
“Omdat ik de
wedstrijd helaas heb moeten missen,” verloochende Schoonebeek
zichzelf. Waarna hij met een krachtig “En daar baal ik goed van” nog
eens een fikse streep onder zijn gehuichel zette.
“Jij snapt mij
niet hè?” sloeg de dikke de spijker op zijn kop.
“Ik ook niet,
Jaap,” liet de magere zich nu voor het eerst horen.
“Kop dicht,
Robbie. Jij deugt gewoon,” sprak de ander cryptisch. “Nou?” beet hij
Schoonebeek vervolgens toe. Die werkelijk geen idee had wat de man
van hem verwachtte. Totdat hij het type ingeving kreeg dat altijd op
kwam dagen als het water hem aan de lippen stond. Een soort van
geestelijke strohalm. Een levensreddende chemische reactie in een
nog nauwelijks in kaart gebracht gedeelte van zijn brein.
“Maar ik wil
toch alleen maar graag weten of we gewonnen hebben,” sprak hij zijn
tekst lekker vlak uit, om zo dat sterk geaccentueerde ‘we’ alle
aandacht te geven die het verdiende.
De twee
supporters zwegen. Voor Robbie speelden de taaldaden zich ver buiten
de grenzen van het begrijpelijke af. Maar Jaap kon er zijn hoofd nog
wel bij houden. Met enige moeite, dat wel. Hij deed alsof hij nog
tien seconden nadacht, en sloeg toen Robbie ferm op de schouders.
“Holland!” brulde hij. Waarna de twee supporters optrokken in de
richting van het Piusplein.
Hun luide
stemmen vulden nog geruime tijd Schoonebeeks gang over het
Koningsplein. Zodat hij hen op zeker moment zelfs meende te horen
discussiëren over de zwakke geestelijke gezondheid van de gemiddelde
Oranje-supporter.
“Net als die
gast met dat trommeltje,” gierde de een. “Die komt zo uit de sociale
werkplaats!”
“Ze snappen er
niks van,” eindconcludeerde de ander. “Ze kennen geen clubliefde
hè!” |