Tandpasta
Vroeger was
Schoonebeek zeer bedreven in smoesjes. Altijd had hij wel een niet
van echt te onderscheiden reden klaar om iets niet te hoeven doen.
Zowel thuis als op zijn werk gingen zijn naasten gebukt onder een
niet aflatende stroom verzinsels. Die met zijn alle slechts één
enkel doel dienden: het voorkómen van werk. Niet dat men hem vaak op
productieve arbeid wist te betrappen, maar die enkele keer dat er
eens een beroep op hem werd gedaan, borrelden de smoesjes als een
klein fonteintje in hem op.
Maar de laatste
jaren was daar de klad wat ingekomen. Sinds hij zowel in werk als in
samenleven eigen baas was, diende de noodzaak van uitvluchten zich
immers niet meer zo frequent aan. En zo kon het gebeuren dat hij op
die zaterdagochtend reeds om half tien naast zijn lieve dochter in
dat Zweedse woonwarenhuis achter een wagentje liep te duwen. Zijn dochter was juist
verhuisd naar een knap flatje op de Kattenrug en er moesten nog een
bankje en wat kleiner spul worden ingekocht.
Ondanks het
vroege uur en de deprimerende omgeving had Schoonebeek een
opmerkelijk goed humeur. Zo’n ochtendje met zijn dochter kleurde een
hoop treurnis toch nog behoorlijk roze. Het was een braaf kind.
Bovendien verliep de wandeling voorspoedig, bleek het kopen van een
bankje te bestaan uit het invullen van een formulier en zaten ze al
na twintig minuten aan de koffie met gebak. Omdat dat restaurant nou
eenmaal zo lekker strategisch tussen twee afdelingen lag.
Daarna gebeurde
het.
Ze wilde ook nog
wat spulletjes voor de badkamer. Een droogrekje. Een wc-rolhouder.
Een tableautje om de shampoo op te zetten. En een douchegordijn met
een paar bijkleurende matjes.
“Wat denk jij,
pap?” klonk de dochter opgewekt. Zij hield twee in plastic gestoken
pakketjes omhoog. Douchegordijnen. Een rood en een blauw.
“Doe die rode
maar,” probeerde Schoonebeek oprecht te klinken. (En hij voerde zijn
gedachten een ogenblik tien jaar terug. Zij was zestien en stond
voor hem in een zwart rokje met een witte bloes. “Zal ik dit
vanavond aandoen…” Ze rende naar boven, rommelde vijf minuten lang
op haar kamertje rond en kwam de trap weer afhollen. In een
spijkerbroek met een groen truitje. “…of dit?” maakte ze netjes haar
zin af. “Ik vond het rokje leuker,” hing Schoonebeek de
geïnteresseerde vader uit. Waarna ze uiteindelijk toch in de
spijkerbroek de avondlijke stad in trok.)
Ze keek een
ogenblik naar het rode douchegordijn. “Maar daar hebben ze geen
bijkleurende matjes bij,” tekende ze meteen al bezwaar aan. En
inderdaad leek het rood van de voorradige matjes in de verste verte
niet op dat van het gordijn. Dat zag Schoonebeek zelfs. “En
bovendien vind ik de blauwe mooier,” voegde ze even later aan haar
overwegingen toe.
Maar dat vond
Schoonebeek geen argument. “Hoezo mooier,” pruttelde hij. “Dat blauw
stáát helemaal niet bij jouw badkamer.” Hij had geen idee waarom
hij dit zei. Maar gelukkig vroeg ze hem niet om uitleg.
“Maar het kleurt
wel mooi bij die blauwe matjes.”
Daar had ze een
punt. Schoonebeek weigerde echter vooralsnog te capituleren. “Die
matjes kleuren ook niet bij je badkamer,” deed hij alsof hij wist
waarover hij sprak.
Ze dacht een
ogenblik na. “Ik kan bij die rode natuurlijk wel witte matjes
nemen.”
“Precies!”
juichte Schoonebeek. Hij voelde de overwinning naderen. Eindelijk
kon hij zich revancheren voor dat zwarte rokje van tien jaar
geleden.
Maar zijn
dochter bleef bedenkelijk kijken. “Toch vind ik dat alles moet
kleuren,” probeerde ze wat terrein te herwinnen.
“Dat doet het
toch?” hief Schoonebeek zijn armen theatraal ten hemel.
Ze knikte. “Wel
bij die matjes, ja. Maar niet bij mijn tandpasta.”
Schoonebeek
stokte een moment. “Je tandpasta,” echode hij toen, terwijl hij de
nederlaag ineens weer stevig zag aankomen. (Wat was er tien jaar
geleden mis geweest met dat rokje? Kleurde het niet bij haar
oogschaduw?)
“Ach,” klonk ze
toen opeens joviaal. “Ik kan natuurlijk ook andere tandpasta nemen.”
En ze lachte.
En Schoonebeek
lachte ook. Nimmer smaakte een overwinning zo zoet. |