Tentamen
Omdat het die
morgen al een van die dagen leek te worden, kwam Schoonebeek pas
tegen tweeën uit bed. En dan nog met tegenzin. Ook het nuchtere feit
dat de laatste tripel van de avond daarvoor eveneens behoorlijk
tegen had gezeten, droeg bij tot de malheur van het moment.
Maar ja, de
telefoon was in vijf minuten tijd al drie keer langdurig overgegaan
en Schoonebeek had zo’n vermoeden dat hij beter op kon nemen, omdat
hij anders de hele middag wakker gerinkeld zou blijven.
En dat vermoeden
was juist.
“Hallo met
Loes,” klonk het een tikje te jeugdig voor het bijgeleverde
stemgeluid.
“Loes,” zuchtte
Schoonebeek. Hij kende zo een, twee, drie geen Loes.
“Ik wilde even
een afspraak met je maken,” huppelde Loes evenwel vrolijk zijn hoofd
binnen.
“Een afspraak,”
wilde Schoonebeek herhalen. Maar zijn articulatie was niet van dien
aard dat hij zelfs maar in de buurt van een vorm van
verstaanbaarheid kwam.
“Wat zeg je?”
informeerde Loes derhalve. Ze bleef iets afschuwelijk opgewekts
houden.
‘Niks,” mompelde
Schoonebeek, terwijl hij zich probeerde te herinneren in welk café
hij die foute tripel eigenlijk had genuttigd. Iets met een G meende
hij, maar daar had hij niet zo verschrikkelijk veel aan.
“Hallo?”
probeerde Loes zich van zijn aandacht te vergewissen.
De G van geluk.
Nee, het zou wel iets anders geweest zijn. “Jaaa, ik luissster,”
rekte Schoonebeek, om de overgang tussen de verschillende woorden
niet te hard te laten aankomen.
“Ik mocht je
bellen voor een afspraak,” meldde Loes, inmiddels al wat minder
opgewekt. Zij had op een ietwat geestdriftiger ontvangst gerekend.
Intussen deed Schoonebeek vergeefse poging om de vrouw in kwestie te
plaatsen. Had hij haar gisteravond ontmoet? Misschien kon zij hem
dan enige informatie omtrent de bezochte lokaliteiten verschaffen.
“Waar heb ik u
dan gesproken?” bracht hij moeizaam uit.
“Op je kamer,”
verduidelijkte Loes. Ze klonk niet alsof ze blij was dat ze hem kon
helpen.
Schoonebeek keek
intussen vertwijfeld om zich heen. Had hij haar mee naar huis
genomen? En wanneer was ze dan vertrokken? Vanochtend? Of
gisteravond reeds, toen de alcohol hem had geveld, nog voor het tot
een prettig samenzijn had kunnen komen?
“Op mijn kamer,”
echode hij daarom nog maar eens.
Ze beaamde het.
En Schoonebeek wierp een op voorhand teleurgestelde blik op zijn
bed, dat zoals immer aan één kant onbeslapen was. Het verhaal zijns
levens.
“Zeker,” had
Loes inmiddels weer wat hoop geput uit Schoonebeeks min of meer
verstaanbare reactie. “Je zei dat ik je mocht bellen als ik zover
was. Welnu ik ben zover.”
Zij was zover.
Er schoten Schoonebeek een stuk of zeven flarden van gedachten door
het hoofd. De een nog deprimerender dan de ander. Wat moest hij
doen? Haar feliciteren met het bereiken van deze welhaast goddelijke
staat? Maar beter van niet.
“Maar ik niet,”
zei hij daarom.
“Pardon?” legde
Loes de klemtoon opvallende verkeerd.
“Ik ben nog
niet zover. In de verste verte niet zelfs,” gaf Schoonebeek aan.
Maar Loes had
alle begrip. “O,” lachte ze joviaal. “Maar het hoeft toch ook niet
vandáág!” Het klonk als een hele geruststelling.
“Niet?”
verifieerde Schoonebeek.
“Maar liefst wel
deze week nog hoor,” tetterde Loes voort. “Nou ik dan eenmaal zover
ben, nietwaar?”
Schoonebeek
zuchtte nog eens. Zijn hoofd schreeuwde om klaarheid.
“Maar waarmee
ben je dan zover?” perste hij er bijna piepend uit.
Het was even
stil aan de andere kant. Ze moest de vraag een ogenblik verwerken.
“Met mijn tentamen natuurlijk,” kwam ze toen. De meegeleverde
verontwaardiging nestelde zich even lekker in Schoonebeeks
gehoorgang. “Dat hadden we toch afgesproken?”
“Wanneer?”
Schoonebeek schreeuwde het nu bijna uit.
“Toen je me liet
zakken, omdat ik die twee boeken niet had gelezen natuurlijk. God
wat haatte ik je toen.” En nadat ze haar positie een ogenblik had
heroverwogen, voegde ze eraan toe: “Ja, toen hoor. Nou natuurlijk
niet meer. Eigenlijk had je groot gelijk. Maar ach, ik was in feite
nog een kind. Nog niet toe aan het studentenleven.”
“En nu wel,”
begreep Schoonebeek.
“Tja, ik probeer
de afgeknipte eindjes uit mijn leven weer wat bijeen te rapen,” gaf
ze een stem aan de woorden van haar therapeut. “Dus kunnen we even
een afspraak maken?”
“Maar ik werk
daar niet meer,” kwam Schoonebeek met zijn kant van de geschiedenis.
“Al acht jaar niet meer. Negen, bijna.”
“O,” antwoordde
ze. En dacht even na.
“Dus je bent in
feite nog steeds dezelfde klootzak van vroeger.” Het was geen vraag.
Het was een constatering. Schoonebeek wilde nog iets gevats
antwoorden. Maar ze had opgehangen. |