INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

Tentamen

Omdat het die morgen al een van die dagen leek te worden, kwam Schoonebeek pas tegen tweeën uit bed. En dan nog met tegenzin. Ook het nuchtere feit dat de laatste tripel van de avond daarvoor eveneens behoorlijk tegen had gezeten, droeg bij tot de malheur van het moment.

Maar ja, de telefoon was in vijf minuten tijd al drie keer langdurig overgegaan en Schoonebeek had zo’n vermoeden dat hij beter op kon nemen, omdat hij anders de hele middag wakker gerinkeld zou blijven.

En dat vermoeden was juist.

“Hallo met Loes,” klonk het een tikje te jeugdig voor het bijgeleverde stemgeluid.

“Loes,” zuchtte Schoonebeek. Hij kende zo een, twee, drie geen Loes.

“Ik wilde even een afspraak met je maken,” huppelde Loes evenwel vrolijk zijn hoofd binnen.

“Een afspraak,” wilde Schoonebeek herhalen. Maar zijn articulatie was niet van dien aard dat hij zelfs maar in de buurt van een vorm van verstaanbaarheid kwam.

“Wat zeg je?” informeerde Loes derhalve. Ze bleef iets afschuwelijk opgewekts houden.

‘Niks,” mompelde Schoonebeek, terwijl hij zich probeerde te herinneren in welk café hij die foute tripel eigenlijk had genuttigd. Iets met een G meende hij, maar daar had hij niet zo verschrikkelijk veel aan.

“Hallo?” probeerde Loes zich van zijn aandacht te vergewissen.

De G van geluk. Nee, het zou wel iets anders geweest zijn. “Jaaa, ik luissster,” rekte Schoonebeek, om de overgang tussen de verschillende woorden niet te hard te laten aankomen.

“Ik mocht je bellen voor een afspraak,” meldde Loes, inmiddels al wat minder opgewekt. Zij had op een ietwat geestdriftiger ontvangst gerekend. Intussen deed Schoonebeek vergeefse poging om de vrouw in kwestie te plaatsen. Had hij haar gisteravond ontmoet? Misschien kon zij hem dan enige informatie omtrent de bezochte lokaliteiten verschaffen.

“Waar heb ik u dan gesproken?” bracht hij moeizaam uit.

“Op je kamer,” verduidelijkte Loes. Ze klonk niet alsof ze blij was dat ze hem kon helpen.

Schoonebeek keek intussen vertwijfeld om zich heen. Had hij haar mee naar huis genomen? En wanneer was ze dan vertrokken? Vanochtend? Of gisteravond reeds, toen de alcohol hem had geveld, nog voor het tot een prettig samenzijn had kunnen komen?

“Op mijn kamer,” echode hij daarom nog maar eens.

Ze beaamde het. En Schoonebeek wierp een op voorhand teleurgestelde blik op zijn bed, dat zoals immer aan één kant onbeslapen was. Het verhaal zijns levens.

“Zeker,” had Loes inmiddels weer wat hoop geput uit Schoonebeeks min of meer verstaanbare reactie. “Je zei dat ik je mocht bellen als ik zover was. Welnu ik ben zover.”

Zij was zover. Er schoten Schoonebeek een stuk of zeven flarden van gedachten door het hoofd. De een nog deprimerender dan de ander. Wat moest hij doen? Haar feliciteren met het bereiken van deze welhaast goddelijke staat? Maar beter van niet.

“Maar ik niet,” zei hij daarom.

“Pardon?” legde Loes de klemtoon opvallende verkeerd.

“Ik ben nog niet zover. In de verste verte niet zelfs,” gaf Schoonebeek aan.

Maar Loes had alle begrip. “O,” lachte ze joviaal. “Maar het hoeft toch ook niet vandáág!” Het klonk als een hele geruststelling.

“Niet?” verifieerde Schoonebeek.

“Maar liefst wel deze week nog hoor,” tetterde Loes voort. “Nou ik dan eenmaal zover ben, nietwaar?”

Schoonebeek zuchtte nog eens. Zijn hoofd schreeuwde om klaarheid.

“Maar waarmee ben je dan zover?” perste hij er bijna piepend uit.

Het was even stil aan de andere kant. Ze moest de vraag een ogenblik verwerken. “Met mijn tentamen natuurlijk,” kwam ze toen. De meegeleverde verontwaardiging nestelde zich even lekker in Schoonebeeks gehoorgang. “Dat hadden we toch afgesproken?”

“Wanneer?” Schoonebeek schreeuwde het nu bijna uit.

“Toen je me liet zakken, omdat ik die twee boeken niet had gelezen natuurlijk. God wat haatte ik je toen.” En nadat ze haar positie een ogenblik had heroverwogen, voegde ze eraan toe: “Ja, toen hoor. Nou natuurlijk niet meer. Eigenlijk had je groot gelijk. Maar ach, ik was in feite nog een kind. Nog niet toe aan het studentenleven.”

“En nu wel,” begreep Schoonebeek.

“Tja, ik probeer de afgeknipte eindjes uit mijn leven weer wat bijeen te rapen,” gaf ze een stem aan de woorden van haar therapeut. “Dus kunnen we even een afspraak maken?”

“Maar ik werk daar niet meer,” kwam Schoonebeek met zijn kant van de geschiedenis. “Al acht jaar niet meer. Negen, bijna.”

“O,” antwoordde ze. En dacht even na.

“Dus je bent in feite nog steeds dezelfde klootzak van vroeger.” Het was geen vraag. Het was een constatering. Schoonebeek wilde nog iets gevats antwoorden. Maar ze had opgehangen.