Trappist
Het zit
Schoonebeek de laatste tijd niet mee. Door omstandigheden heeft hij
een paar weken terug een eenvoudige doch pijnlijke operatie moeten
ondergaan. De chirurg van dienst had zich eens lekker op des
schrijvers zitvlak uitgeleefd, waardoor hij voor het eerst in zijn
leven arbeidsongeschikt was in de zin der wet. Want wat doen
stukjesschrijvers? Die zitten te schrijven. En juist dat zitten was
hem door de hooggeleerde vleeshouwer godsonmogelijk gemaakt.
Liggen
(uitsluitend op zijn zij) en lopen, dat ging nog. Maar ja, wie kan
er vanuit die twee posities een behoorlijk stuk proza op papier
krijgen? Schoonebeek in ieder geval niet. En daarom liggen de
literaire activiteiten in de rommelige bovenwoning nu alweer enige
tijd stil. Maar ach, was dat het ergste maar!
De wond, die de
chirurg met zoveel plezier heeft achtergelaten, behoeft ook nog eens
intensieve zorg. Dat wil zeggen dat hij tweemaal daags
schoongespoeld moet worden en vervolgens met verbandmateriaal
gevuld. (‘Gevuld?’ informeerde Schoonebeek nerveus. En dat had hij
inderdaad goed begrepen.)
Omdat die wond
nou eenmaal op een plek zit waar hij zelf niet bij kan, moet hij
zich voor dat vullen onderwerpen aan enigerlei vorm van mantelzorg.
En dat blijkt dan weer een mooi woord te zijn voor een zich
terugtrekkende overheid die de echt lastige zaken aan familie,
vrienden of buren overlaat. Nou hoeft Schoonebeek bij zijn familie
en zijn buren niet aan te komen met een bloedend achterste. En omdat
hij zijn vrienden graag te vriend wil houden, vallen die ook af.
En dan komt de
thuiszorg! Twee keer per dag belt er een potige zuster bij hem aan.
En altijd als het net even niet uitkomt. Omdat hij precies een
bladzijde verwijderd is van het slot van een mooi boek,
bijvoorbeeld. Of omdat hij juist met alle vereiste omzichtigheid een
flesje Duvel in het glas aan het schenken is. Of omdat hij zich net
dan zit te verdiepen in dat boeiende gesprek of die fraaie muzikale
passage op radio of tv. Dan belt de zuster!
Het is er eentje
die nog net niet vraagt hoe het met ‘ons’ gaat. Maar voor de rest
van de behandeling overweegt Schoonebeek ernstig om haar bestaan bij
Amnesty aan te kaarten. Want het spoelen, dat gaat nog. Maar bij dat
vullen (zij spreekt zelf van ‘proppen’, iets wat de lading inderdaad
beter dekt) legt ze een sadistisch enthousiasme aan de dag waar dr.
Mengele zich indertijd ernstig voor geschaamd zou hebben. En
Schoonebeek ondergaat het lijdzaam. Uit angst.
Althans tot
gister. Want vandaag was hij wederom ten ziekenhuize genood. Alwaar
een andere, maar uiterst vriendelijke dokter hem vertelde dat het
mooi geweest was. De wond zag er goed uit, alleen nog een week lang
iedere dag een vers pleistertje erop. Wat de medische staf van het
St. Elisabethziekenhuis betrof, kon hij met verlof. En dat deed
Schoonebeek. Hij toog linea recta naar de nabijgelegen Abdij van
Koningshoeven. Alwaar hij nu in een alarmerend kil herfstzonnetje
van zijn derde trappist zit te genieten. Quadrupel. Maar voor hem is
er zon genoeg. Schoonebeek voelt zich weer in de zomer van zijn
leven. |