Tweeling
“Eerlijk gezegd
vind ik u veel aardiger dan uw tweelingbroer,” schetterde de belegen
dame vanachter de kassa van het grote warenhuis Schoonebeek in het
gezicht. Die daar even van moest fronsen. Tot op dit moment had hij
eigenlijk nog nooit bijzonder geleden onder het gemis van een
tweelingbroer. Maar nu deze dame er met eentje op de proppen kwam,
was hij er toch wel even stil van. Vooral omdat het er een was bij
wie hijzelf nogal gunstig leek af te steken.
“Mijn
tweelingbroer?” deed hij niettemin een bedeesde poging de magie van
het moment te doorbreken. Meer op de automatische piloot dan
weloverwogen, maar toch.
“Jazeker,”
jubelde de caissičre. Ze kwispelde er nog net niet bij. “Die was
gisteren ook hier.” Ze nam Schoonebeek vanonder haar moegeleefde
oogleden een ogenblik moederlijk op. “U hebt het niet met hem
getroffen, moet ik zeggen.” Hetgeen Schoonebeek voor de duur van het
moment graag even beaamde.
“We hebben niet
zoveel contact meer,” fluisterde hij de vrouw in vertrouwen toe. En
hij brak zich intussen het hoofd over wie die vermeende
tweelingbroer wel zou kunnen zijn. Eén ding was zeker: hij was het
zelf niet. Want het was tenminste drie weken geleden dat hij het
warenhuis had bezocht.
“Ik wist eerlijk
gezegd niet eens dat ie weer in de stad was,” schmierde hij er
meteen maar even achteraan. Waarna hij als een volleerd acteur een
theatraal-bezorgde blik over zijn schouder wierp. Achter hem had
zich inmiddels een klein rijtje gevormd. “Wat deed ie precies?” liet
hij de rijtjesmensen net zo makkelijk nog even wachten.
“Hij kwam iets
terugbrengen. Een boek. Maar dat kon helemaal niet, want hij had het
bonnetje niet meer.”
“Een boek?”
kokhalsde Schoonebeek bijna. “Betrekt de vlegel zijn boeken
tegenwoordig van een warenhuis? Hoe diep kan een mens zinken!”
“Het was nog
erger,” liet de vrouw Schoonebeeks diskwalificatie van haar negotie
links liggen. “Hij begon er een rel over te schoppen!”
“Nee!” liet
Schoonebeek zijn verontwaardiging met een flinke portie valse lucht
ontsnappen. “Een rel? In een warenhuis? En heeft hij u erg beledigd?”
Het klonk niet half zo hoopvol als hij bedoelde.
Maar de vrouw
schudde geruststellend het zinloos geverfde hoofd. “Het was in de
kelder. Bij de boeken. Bij een collega. Ik liep zelf een beetje
tussen de thrillers te neuzen. Ben ik gek op. Op thrillers.”
“En wat zei ie
dan precies?” gaf Schoonebeek nog eens lucht aan zijn behoefte aan
rauwe details.
De vrouw boog
zich discreet naar hem toe. En fluisterde een beschaamd “Patjepeeër”
in zijn linkeroor.
“Zo,” proefde
Schoonebeek het woord nog eens na. “Da’s niet mis. En dat zei hij
zomaar tegen uw dierbare collega?”
“Ja,” beaamde de
dame. Om vrijwel meteen op haar verbale schreden te keren. “Ik
bedoel nee. Ik vergis me. Ik zie hem namelijk nog de winkel
uitbriesen. De Emmapassage in.”
Schoonebeek keek
een ogenblik naar de brede winkeldeuren. Waarachter zich de
Heuvelstraat bevond. En niet de Emmapassage.
“Het was bij de
grote boekhandel. En niet hier.” Ze stokte even. “Maar het was wel
uw tweelingbroer, hoor.” En Schoonebeek bevond zich kort op het punt
waarop zijn achtjarige neefje “Yeah, right” zou zeggen. Maar
zoiets deed hij vanzelfsprekend niet.
En de dame wierp
hem nog maar eens de liefdevolle blik van een of ander moederdier
toe. “Hij leek wel heel erg op u. Alleen bent u veel aardiger. Dat
zag ik meteen.”
Maar niet als
mij een slecht boek wordt aangesmeerd, dacht Schoonebeek. En hij
hoorde weer de opgeruimde stem van de fluitende boekverkoper. Die
hem deze keer nee verkocht. Je zou potdomme om minder gaan briesen.
|