Bert Vanheste
Wat hebben Louis
Paul Boon, Hugo Claus, Willem Elsschot en Nescio met elkaar gemeen?
Ja, ja, natuurlijk, het waren wellicht de vier beste Nederlandstalige
schrijvers van de twintigste eeuw. Maar dat bedoelde Schoonebeek
niet. Hij keek somber de vriendenkring rond. Niemand leek het te
weten.
‘Er zitten drie
Belgen bij,’ opperde iemand voorzichtig.
Maar Schoonebeek
schudde zijn hoofd. ‘Er zijn er ook drie dood,’ riposteerde hij. ‘En
er hebben er drie in Nederland gewoond. Maar dat is toch geen
overeenkomst? Ik bedoel iets wat ze alle vier aangaat.’
Lucardi vroeg of
er nog iemand iets wilde drinken. En de vrienden veerden op. Al was
het alleen maar om uit de impasse te geraken. Er werden vijf glaasje
oude jenever verordonneerd.
Ze wachtten tot
de bestelling geserveerd werd. En namen toen mooi synchroon een
voorzichtig slokje.
Waarna Jansen
van Beek als eerste de schouders ophaalde. ‘We geven het op,’
vertolkte hij het groepsgevoel. ‘Zeg het maar.’
Schoonebeek
sloeg zijn kelkje in één teug achterover en keek toen naar het lege
glaasje alsof hij zich afvroeg waar de inhoud in godsnaam ineens
gebleven was.
Hij keek zijn
vrienden aan en zuchtte. ‘Bert Vanheste,’ zei hij toen. Maar er ging
niemand een licht op.
Schoonebeek
wuifde een serveerster naderbij en liet nog eens vijf glaasje komen.
En haalde toen zijn oude docentenstem weer eens van stal.
‘Bert Vanheste
was de grootste kenner van Louis Paul Boon die ik ooit ontmoet heb.
Maar hij heeft ook over Nescio, Elsschot en Claus geschreven.
Bovendien was hij een bevlogen docent. En iemand bij wie ik me erg
thuis voelde, toen ik bij hem studeerde.’
‘Ah,’ begreep
Jansen van Beek. ‘Je hebt gestudeerd.’
‘Bert Vanheste
heeft prachtige boeken geschreven. Want uw vijand wie is dat?
Over Mijn kleine oorlog van Boon. En hij was natuurlijk een
vooraanstaand literatuursocioloog.’
‘Daar heb ik
weleens iets over gelezen,’ klonk De With opgelucht. ‘Dat is toch
wat Verdaasdonk hier in Tilburg doet?’
‘Niet helemaal,’
wilde Schoonebeek antwoorden. Maar zijn verdere uitleg ging verloren
in een storm van vooroordeel en hilariteit. Daarom wachtte hij even
tot de wind weer wat was gaan liggen. ‘Maar we hadden het over Bert
Vanheste,’ zette hij zijn dolende gesprekspartners weer op het
juiste spoor. ‘Een man die begreep dat schrijvers net zo goed
kinderen van hun tijd zijn als iedereen.’
‘Waarmee je maar
gezegd wilt hebben dat ook de literaire avant-garde maar zo’n beetje
achter de eigen tijdgeest aanhuppelt,’ begon Jansen van Beek eens
lekker te zuigen.
Maar Schoonebeek
liet zich niet uit het veld slaan. ‘Luister, gemankeerde geest,’
sprak hij de ongeletterde vriendelijk toe. ‘Om te beginnen weet je
niet half hoeveel gelijk je hebt. Maar daarnaast dienen mensen die niets
van literatuur weten, zoals jij, hun mond te houden bij een
herengesprek. Er zijn ook mensen die wel wat
van de schone letteren weten en die verdienen
het dat er naar hen
geluisterd wordt. Ik reken mezelf graag tot die bescheiden elite. Én
er zijn mensen die heel erg veel van bellettrie weten, en die
bovendien, of desondanks, of juist daarom bijzonder aardig zijn, zoals Bert
Vanheste. En voor hen maak ik een diepe buiging.’
Jansen van Beek
dacht even na. En reageerde toen alsnog heel correct: hij bestelde
wederom vijf kelkjes oude jenever.
Bert Vanheste 1937-2007
Foto: lpboon.net |