Vanitas
Van het meisje
dat zijn dochter had kunnen zijn, weet Schoonebeek niet zoveel. Hij
kent alleen haar uitzonderlijke combinatie van uiterlijkheden. Toen
hij haar zag, wist hij dat ze mooi en jong was. Toen hij haar sprak,
bleek ze uiterst intelligent te zijn. De gespreksonderwerpen
getuigden van een goede smaak in literatuur, muziek, film en andere
kunsten. Ze vertaalde
carakthr, Deinh
Qeos en
oinou ena stalagmon,
die mooie titels van Gerhardt, Perk en Leopold, feilloos voor hem.
Daarenboven bezat ze een erudiet gevoel voor humor en hield ze van
een goed glas wijn.
Het was kortom
een aangename avond geweest, daar in dat Tilburgse café waar zowel
Schoonebeek als het meisje door toedoen van derden verzeild was
geraakt. Die derden waren ze al gauw vergeten. Het gesprek tussen
twee gelijkgestemden duurde vele aangename uren. Bij het afscheid
had ze hem beleefd de hand geschud en had ze zijn aanbod om een
eindje met haar op te lopen vriendelijk doch beslist van de hand
gewezen.
En nu zit
Schoonebeek thuis in zijn aangename leesfauteuil en peinst over de
laatmiddeleeuwse vanitasgedachte.
Met zo ongeveer
alles wat het meisje in de aanbieding had gehad – jeugd, schoonheid,
kennis, smaak, kunstmin en contactuele eigenschappen – verkeerde zij
naar contemporain begrip in de gevarenzone. Niets van dat al zou zij
als bewijsstuk aan kunnen voeren als zij zich eens voor haar
schepper diende te verantwoorden.
Waar kwam dat
malle geloof toch vandaan? Wie bezat genoeg perversiteit om alles
wat goed en mooi was, als slecht en lelijk te bestempelen?
Middeleeuwers die niet beter wisten? Ach, dat is ook maar heel
betrekkelijk. Nog steeds tiranniseren hele legers halfwilde
pastoors, dominees en imams de aan hun hoede toevertrouwde kuddes
met de dreiging van hel en verdoemenis als zij het wagen om het
genot van al het mooie en goede van Gods schepping te belijden. Want
God heeft de vruchten der aarde geschapen om er met je tengels vanaf
te blijven. Mooie meisjes, goede muziek en lekkere wijn bestaan.
Maar wee je gebeente als je ernaar kijkt of luistert, of erger,
ervan proeft. Gods goedheid bewijst zich in een goede aarde, maar
wat bewijst Hij dan met Zijn verbod om dat alles op te merken?
Met deze diepe
gedachten, én met de zoete herinnering aan een wonderlijk schepsel,
viel Schoonebeek in een massieve slaap. Hij was zijn stoel niet meer
uitgekomen. |