INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

Vogelgriep

‘Vervelend hè, die vogelgriep,’ informeerde de vale veertiger toen ie Schoonebeek twee keer had horen niezen. Hij bedoelde beslist het grappiger dan het eruit kwam.

En Schoonebeek dacht direct terug aan die leraar geschiedenis uit zijn jeugd. De man had ongetwijfeld te kampen gehad met onwillige bronchiën, maar dat hij daarom nog niet op de welwillendheid van de jonge Schoonebeek en zijn kornuiten mocht rekenen, moest ook duidelijk zijn. Gemiddeld twee keer per les, moest die leraar zijn college een minuut of drie, vier onderbreken, omdat hij gekweld werd door een vreselijk hoest, die zijn oorsprong in het diepst van ’s mans longen vond. En zo kon het gebeuren dat deze ongetwijfeld brave borst, juist op het moment dat hij gierend inademde om met een krachtig fortissimo zijn hoestbui voort te zetten, de verdraaide stem van Schoonebeek hoorde. ‘Doe het licht eens uit, dan denkt ie dat ie dood is!’

Nu, zo’n vijfendertig jaar later, zou Schoonebeek de eerste zijn om toe te geven dat zoiets nou niet bepaald aardig was. Maar hij verkeerde doorgaans niet in de positie waarin zoiets toegeven van hem gevraagd werd. Het was er dus nooit van gekomen. En nu kreeg hij een vergelijkbare opmerking naar het hoofd geslingerd. Door een onbekende vale veertiger die precies één kruk verderop van een dubbele trappist zat te genieten.

Schoonebeek dacht een ogenblik na. ‘Je krijgt het van de eenden, schijnt het,’ zei hij toen. ‘Ik heb zo’n vijver tegenover mijn huis. En die zit vol met eenden.’

De vale veertiger keek hem een even met open mond aan. Waarna hij snel de lippen op elkaar klemde met het oog op eventueel besmettingsgevaar.

Schoonebeek vatte het maar op als een aanmoediging. ‘Het zijn er in feite veel te veel, denk ik,’ voer hij voort. ‘Ze snateren de hele buurt bij elkaar. Een beetje vogelgriep kan dan een hoop oplossen.’

Hij wachtte een paar tellen om het effect van zijn woorden van zijn omgeving af te lezen. De kastelein was een beetje van hem weggeschoven, maar stond nog steeds dicht genoeg bij om in het geval van Schoonebeeks onverhoedse overlijden, zich als eerste schuldeiser te presenteren. De vale veertiger leunde gevaarlijk ver achterover.

‘Kijkt u maar uit dat u niet valt,’ waarschuwde Schoonebeek hem vriendelijk. Hij bestelde nog een Duvel en bood ook de vale veertiger iets aan. De kastelein pakte zijn lege glas bij het voetje en zette het op het uiterste hoekje van de toog.

‘Het zijn er teveel,’ pakte Schoonebeek de draad weer op. ‘Van de week zaten er zelfs een paar bij mij binnen. Wel gezellig. Voor even. Maar voor je het weet beginnen ze te schijten. En da’s dus link hè, met die vogelgriep.’ Hij had zijn vroegere lerarenstem weer hervonden en doceerde er lekker op los.

De vale veertiger wuifde dat hij wou afrekenen. En maakte zich ras uit de voeten. De kastelein bleef argwanend naar Schoonebeek kijken.

‘Geloof jij dat er al vogelgriep in Nederland is?’ vroeg Schoonebeek.

De kastelein haalde zijn schouders op.

Schoonebeek keek even voor zich uit. En schudde toen langzaam zijn hoofd. ‘Weet je,’ sprak hij, ‘ik geloof er niks van.’