Vogelgriep
‘Vervelend hè,
die vogelgriep,’ informeerde de vale veertiger toen ie Schoonebeek
twee keer had horen niezen. Hij bedoelde beslist het grappiger dan
het eruit kwam.
En Schoonebeek
dacht direct terug aan die leraar geschiedenis uit zijn jeugd. De
man had ongetwijfeld te kampen gehad met onwillige bronchiën, maar
dat hij daarom nog niet op de welwillendheid van de jonge
Schoonebeek en zijn kornuiten mocht rekenen, moest ook duidelijk
zijn. Gemiddeld twee keer per les, moest die leraar zijn college een
minuut of drie, vier onderbreken, omdat hij gekweld werd door een
vreselijk hoest, die zijn oorsprong in het diepst van ’s mans longen
vond. En zo kon het gebeuren dat deze ongetwijfeld brave borst,
juist op het moment dat hij gierend inademde om met een krachtig
fortissimo zijn hoestbui voort te zetten, de verdraaide stem van
Schoonebeek hoorde. ‘Doe het licht eens uit, dan denkt ie dat ie
dood is!’
Nu, zo’n
vijfendertig jaar later, zou Schoonebeek de eerste zijn om toe te
geven dat zoiets nou niet bepaald aardig was. Maar hij verkeerde
doorgaans niet in de positie waarin zoiets toegeven van hem gevraagd
werd. Het was er dus nooit van gekomen. En nu kreeg hij een
vergelijkbare opmerking naar het hoofd geslingerd. Door een
onbekende vale veertiger die precies één kruk verderop van een
dubbele trappist zat te genieten.
Schoonebeek
dacht een ogenblik na. ‘Je krijgt het van de eenden, schijnt het,’
zei hij toen. ‘Ik heb zo’n vijver tegenover mijn huis. En die zit
vol met eenden.’
De vale
veertiger keek hem een even met open mond aan. Waarna hij snel de
lippen op elkaar klemde met het oog op eventueel besmettingsgevaar.
Schoonebeek
vatte het maar op als een aanmoediging. ‘Het zijn er in feite veel
te veel, denk ik,’ voer hij voort. ‘Ze snateren de hele buurt bij
elkaar. Een beetje vogelgriep kan dan een hoop oplossen.’
Hij wachtte een
paar tellen om het effect van zijn woorden van zijn omgeving af te
lezen. De kastelein was een beetje van hem weggeschoven, maar stond
nog steeds dicht genoeg bij om in het geval van Schoonebeeks
onverhoedse overlijden, zich als eerste schuldeiser te presenteren.
De vale veertiger leunde gevaarlijk ver achterover.
‘Kijkt u maar
uit dat u niet valt,’ waarschuwde Schoonebeek hem vriendelijk. Hij
bestelde nog een Duvel en bood ook de vale veertiger iets aan. De
kastelein pakte zijn lege glas bij het voetje en zette het op het
uiterste hoekje van de toog.
‘Het zijn er
teveel,’ pakte Schoonebeek de draad weer op. ‘Van de week zaten er
zelfs een paar bij mij binnen. Wel gezellig. Voor even. Maar voor je
het weet beginnen ze te schijten. En da’s dus link hè, met die
vogelgriep.’ Hij had zijn vroegere lerarenstem weer hervonden en
doceerde er lekker op los.
De vale
veertiger wuifde dat hij wou afrekenen. En maakte zich ras uit de
voeten. De kastelein bleef argwanend naar Schoonebeek kijken.
‘Geloof jij dat
er al vogelgriep in Nederland is?’ vroeg Schoonebeek.
De kastelein
haalde zijn schouders op.
Schoonebeek keek
even voor zich uit. En schudde toen langzaam zijn hoofd. ‘Weet je,’
sprak hij, ‘ik geloof er niks van.’ |