INHOUD JAN DE JONG
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
AUDIO

CuBra

 

Water

Omdat hij al een paar uur door de warme verlaten stad had gelopen, streek Schoonebeek maar eens neer bij het stadscafé aan de Monumentstraat. Waar je vanaf het terras zo’n aardige kijk krijgt op wat er allemaal mogelijk is met water. Recht voor hem spoot het de lucht in, wat verderop stortte het in vele kleine watervallen naar beneden en links liep het over de randen van een veel te volle bak.

Kunst. Dat wel.

Op de betonnen rand van de fonteinen zat een in zichzelf gekeerd, beetje breekbaar meisje. Met recentelijk nogal gitzwart geverfde haren. Terwijl ook haar lange jas heel erg zwart was.

Schoonebeek keek ernaar en kreeg het er warm van.

‘Dat wilt u niet weten,’ klonk plotsklaps een sombere stem vlak achter hem. De stem behoorde toe aan een man aan een belendend tafeltje, die met op louter illusie gestoeld enthousiasme in zijn koffie roerde.

Schoonebeek zag de bui al hangen.

‘Wat wil ik niet weten?’ vroeg hij niettemin.

‘Waarom die teef daar op die rand zit janken,’ kwam de ander meedogenloos.

Schoonebeek keek nog eens een wijle naar het wicht, dat inderdaad licht schokschouderde. Daarna wendde hij zich weer tot de man. Die een wit overhemd en een grijze broek droeg, beide door en door gestreken. Veertiger, die man. En niks wat op enige verwantschap met het meisje wees.

‘Misschien wil ik dat nu juist wel weten,’ hoorde hij zichzelf toen inenen zeggen.

En de man zuchtte de zucht van iemand die weet dat ie het over zichzelf afgeroepen heeft.

‘Het is mijn dochter,’ zei hij toen zacht. Waarop Schoonebeek nog eens goed naar dat bleke meisje keek en vaststelde dat hij haar nogal knap vond. En seksueel aantrekkelijk. Haars ondanks. En dat had zij dus niet van haar vader.

‘Weet u wat het is? Ze lijkt te veel op me,’ somberde de veertiger evenwel voort. ‘Het is een beste meid hoor, maar… God, hoe zal ik het zeggen?’

‘Niet?’ suggereerde Schoonebeek tegen beter weten in.

‘We zien mekaar eigenlijk best wel weinig de laatste tijd, dus daar ligt het niet aan,’ streepte de man weg. ‘En iedere keer als ze me komt opzoeken, dan zijn we allebei ook weer blij.’ Hij glimlachte een seconde of anderhalf. ‘Het duurt alleen zo verrekte kort.’

Schoonebeek knikte zonder te weten waarom.

‘Kom, zeg ik dan geestdriftig. Gaan we lekker een terrasje pikken. En dan kijkt ze me al aan dat ik denk ‘oei’. Weer fout. Ik weet alleen niet waarom. Ik bedoel, iedereen zit toch graag op een terras?’

Schoonebeek keek even diep bij zichzelf naar binnen. En moest de man gelijk geven.

‘Maar wat wil je dán, vraag ik dan wanhopig. En dan zucht ze. En ze zegt: goed, jij je zin. Snapt u dat nou?’ Maar voordat Schoonebeek zijn hoofd kon schudden, voer hij alweer voort.

‘Ik wil naar Parijs, zei ze pas. Lekker langs de Seine lopen. Of desnoods naar Amsterdam. Wil ze die grachten afstruinen.’ Hij keek naar het meisje en naar de waterpartijen.

‘Je hebt hier toch ook volop water?’ keek hij Schoonebeek ineens heel dringend aan.

‘Het is wel… anders,’ probeerde die voorzichtig. En keek hoe een in het zwarte geklede serveerster een kelk met trappist voor hem neerzette.

De terrasminnende vader trok een zuinig gezicht.

‘En dan zit ik nog wel braaf aan de koffie. Voor haar.’ Er dreigde venijn, voelde Schoonebeek.

‘Ze woont bij d’r moeder,’ kwam de man echter gelaten. ‘Dat zegt genoeg. Toch?’

En Schoonebeek vouwde zijn krant maar eens open.