Winterspelen
Voor Schoonebeek
heeft zijn tien minuten durende wandeling door de ochtendkou naar
het centrum van Tilburg wel erg veel weg van een olympische
wintersport. Zijn voorbereiding is er dan ook naar. Hij ontbijt
stevig met een flesje Fruit-2-day (eten én drinken!) en een kop
koffie.
Daarna komt het
thermische ondergoed.
Dat heeft hij
tijdens zijn getrouwde jaren van zijn toenmalige echtgenote
gekregen. En omdat hij geen idee heeft waar je zulk spul kunt kopen,
is hij er erg zuinig op. Een T-shirt, een bloes, een trui, twee paar
sokken en een paar vetleren schoenen later, durft hij zich aan de
ontberingen bloot te stellen. Hoewel, blootstellen is in dit geval
misschien niet helemaal de dichtstbijzijnde benaming. Zeker niet als
hij zijn verdediging nog eens uitbreidt met jas, das, pet.
Dat betrekken
van stellingen tegen Koning Winter is iets van vroeger. Schoonebeeks
moeder gruwde van stukjes bloot. En hoewel kuisheidsoverwegingen
daarbij wel zeker hun rol speelden, was het toch vooral de angst
voor vreselijke ziekten, die haar daarin inspireerde.
“Stop je hemd in
broek!”
“Knoop je jas
dicht!”
“Trek die muts
over je oren!”
Nee, in de tijd
dat Schoonebeek nog een Schoonebeekje was, liep er ’s winters vaak
een eigenaardige prop wol door de koude straten van de stad.
De drie weken
waarin hij, veel later, Hare Majesteits wapenrok heeft mogen dragen,
hebben zijn vooringenomenheid tegen winterse omstandigheden ook niet
echt doen afnemen. Zijn hele diensttijd lang vroor het. Min twintig,
wil Schoonebeek nog wel eens pochen. Dat is misschien een paar
graden beneden de waarheid, maar dat het koud was, staat vast.
Schoonebeek herinnert zich een tentje met warm eten waar de
ijspegels aan hingen. En warme vla, die in vanille-ijs verkeerde,
voordat de brave soldaat er zijn lepel in kon steken.
Nee, Schoonebeek
en kou kunnen niet echt door één deur.
En vandaag is
het al niet anders. Want hoewel de meeste Tilburgers het schriele
ochtendzonnetje als een buitenkansje zien, om thuis eens lekker
alles tegenover elkaar open te zetten, stevent Schoonebeek, aan alle
kanten geborgd tegen de vrieskou, op zijn stamcafé af. Alwaar hij
een dubbele koffie bestelt en veel warm worstenbrood. En een glas
cognac natuurlijk.
Dicht bij de
kachel gaat hij zich vervolgens van vele lagen winterse kledij
ontdoen. Het meisje dat de “koffie mét” serveert, kijkt geamuseerd
toe. En als er tenslotte vele kilo’s winterkleding op de stoel naast
hem liggen, zet ze de koffie op tafel en glimlacht: “Lekker weertje,
hè.”
Het is geen
vraag, beseft Schoonebeek. En hij sluit zijn verkleumde handen om de
hete mok.
Op de televisie
memoreert een opgewonden verslaggever de successen van de vorige
dag. Een meisje uit Goirle heeft goud gewonnen. Met schaatsen. Een
tak van sport die Schoonebeek nooit helemaal onder de knie gekregen
heeft. En hij uit zijn verachting middels een weids gesnuif.
Pas als er een
bordje met drie gloeiend hete worstenbroodjes voor hem staat en de
geur van een tweede mok dampende koffie het café vult, is hij tot
enige bewondering in staat.
“Niet slecht…”
mompelt hij met volle mond. “…voor iemand uit Goirle.” |