CuBra

INHOUD JAN DE JONG

HOME

SPECIAAL

AUTEURS

TEKSTEN

BRABANTS

AUDIO

 

Zoekresultaat

Die avond had Schoonebeek met enkele brave boekenminnaars afgesproken in Het Dorstige Hert. En om alvast een beetje in de buurt te zijn, zou hij met zijn zeergeleerde vriend het avondmaal nuttigen in de mensa van de KUB. Alwaar het voedsel immer goed is en waar de kwantiteit niet onderdoet voor de kwaliteit. Bovendien is de prijsstelling van dien aard, dat er later op de avond niet op een rondje bier meer of minder gekeken hoeft te worden.

Goed.

Het gesprek kabbelde zo een beetje langs wegen, waarlangs gesprekken nou eenmaal graag gaan en die twee heren stokten regelmatig, om zo eens rond te kijken naar dat mooie jonge volkje dat de universiteit herbergt.

Maar ja. Na het toetje en een banaan werd het toch zo langzamerhand eens tijd om op te stappen. Het was half zeven. Terwijl de afspraak bij Het Dorstige Hert pas voor acht uur op de rol stond.

Wat nu? Vroegen de heren zich onafhankelijk van elkaar af.

Vanzelfsprekend was het Schoonebeek die met de goede oplossing kwam.

‘De bibliotheek,’ sprak hij eenvoudig. En de zeergeleerde vriend begreep. Waar konden zij een verloren anderhalf uur nou beter doorbrengen dan tussen de boekenschat der universiteit.

Maar een kwartier later verveelde Schoonebeek zich al weer.

Natuurlijk, hij was niet zo geleerd als zijn vriend, die zelf ooit een heus proefschrift had geschreven, en die daarom al gauw niet meer uit een of ander wetenschappelijk standaardwerk weg te slaan was. En niet op Schoonebeeks zuchten reageerde.

Schoonebeek had echter voor hetere vuren gestaan.

‘Zeg Jos,’ sprak hij derhalve op niet mis te verstane toon. Waarop de zeergeleerde vriend nog een tikje dieper in het standaardwerk dook.

‘Jos, luister naar me!’ gebood Schoonebeek vervolgens zo luid dat zelfs een nijvere bibliothecaresse er geschrokken van op keek.

En de vriend ook. Die een haastig ‘wattisser?’ fluisterde.

‘Weet je hoe ik hier iets in kan vinden?’ dempte Schoonebeek nu ook wat, terwijl hij naar een computer wees die hem toegang tot het register van de bieb zou moeten verschaffen.

De zeergeleerde vriend zag zijn kans schoon, om Schoonebeek eens een kort maar afdoend lesje in bescheidenheid te leren.

‘Natuurlijk,’ sprak hij derhalve, terwijl zijn borst iets opbolde. En hij begon kwiek op een aantal toetsen te duwen. Te snel voor Schoonebeeks ogen, zo wist hij. Maar voordat Schoonebeek iets kon vragen, wiste hij alles en probeerde het opnieuw. En opnieuw.

‘Hm,’ mompelde hij tenslotte. ‘Da’s toch eigenaardig.’

‘Wat is er?’ wilde Schoonebeek nu onderhand wel eens weten. ‘Doet ie het niet?’

‘Jawel,’  fronste de zeergeleerde vriend terug. ‘Ik heb op naam gezocht. En daarna mijn eigen naam ingetikt. Maar er verschijnt helemaal niets. Snap je dat nou?’

Schoonebeek dacht een wijle na.

‘Misschien hebben ze jouw zeergeleerde verhandeling helemaal niet,’ opperde hij toen welgemoed.

‘Goh,’ reageerde de vriend in opperste verwarring. ‘Zou je denken?’

Schoonebeek haalde zijn schouders op.

‘Tik mijn naam maar eens in,’ raakte hij toen overmoedig, terwijl er zeer onderbewust een vage hoop in hem opleefde, dat er vast wel ergens een Schoonebeek moest zijn die ook eens iets geleerds aan het papier had toevertrouwd.

De zeergeleerde, maar inmiddels een stuk bescheidener vriend, begon weer wat handelingen te verrichten. En slaakte vervolgens een klein kreetje van verbijstering.

‘Wat? Wat is er?’ wilde Schoonebeek ineens dringend weten.

Maar de vriend sprak niet meer. En wees slechts naar adem happend naar het scherm.

Alwaar Schoonebeek bovenaan de lijst met zoekresultaten zijn eigen personalia zag staan. Die de lezer doorverwezen naar zijn stukjes op het internet.

En die een zo onbedaarlijke lachbui bij hem deden opborrelen, dat de heren gezwind het pand dienden te verlaten.