Zoekresultaat
Die avond had Schoonebeek met enkele
brave boekenminnaars afgesproken in Het Dorstige Hert. En om alvast
een beetje in de buurt te zijn, zou hij met zijn zeergeleerde vriend
het avondmaal nuttigen in de mensa van de KUB. Alwaar het voedsel
immer goed is en waar de kwantiteit niet onderdoet voor de kwaliteit.
Bovendien is de prijsstelling van dien aard, dat er later op de
avond niet op een rondje bier meer of minder gekeken hoeft te worden.
Goed.
Het gesprek kabbelde zo een beetje langs
wegen, waarlangs gesprekken nou eenmaal graag gaan en die twee heren
stokten regelmatig, om zo eens rond te kijken naar dat mooie jonge
volkje dat de universiteit herbergt.
Maar ja. Na het toetje en een banaan
werd het toch zo langzamerhand eens tijd om op te stappen. Het was
half zeven. Terwijl de afspraak bij Het Dorstige Hert pas voor acht
uur op de rol stond.
Wat nu? Vroegen de heren zich
onafhankelijk van elkaar af.
Vanzelfsprekend was het Schoonebeek die
met de goede oplossing kwam.
‘De bibliotheek,’ sprak hij eenvoudig.
En de zeergeleerde vriend begreep. Waar konden zij een verloren
anderhalf uur nou beter doorbrengen dan tussen de boekenschat der
universiteit.
Maar een kwartier later verveelde
Schoonebeek zich al weer.
Natuurlijk, hij was niet zo geleerd als
zijn vriend, die zelf ooit een heus proefschrift had geschreven, en
die daarom al gauw niet meer uit een of ander wetenschappelijk
standaardwerk weg te slaan was. En niet op Schoonebeeks zuchten
reageerde.
Schoonebeek had echter voor hetere vuren
gestaan.
‘Zeg Jos,’ sprak hij derhalve op niet
mis te verstane toon. Waarop de zeergeleerde vriend nog een tikje
dieper in het standaardwerk dook.
‘Jos, luister naar me!’ gebood
Schoonebeek vervolgens zo luid dat zelfs een nijvere
bibliothecaresse er geschrokken van op keek.
En de vriend ook. Die een haastig ‘wattisser?’
fluisterde.
‘Weet je hoe ik hier iets in kan vinden?’
dempte Schoonebeek nu ook wat, terwijl hij naar een computer wees
die hem toegang tot het register van de bieb zou moeten verschaffen.
De zeergeleerde vriend zag zijn kans
schoon, om Schoonebeek eens een kort maar afdoend lesje in
bescheidenheid te leren.
‘Natuurlijk,’ sprak hij derhalve,
terwijl zijn borst iets opbolde. En hij begon kwiek op een aantal
toetsen te duwen. Te snel voor Schoonebeeks ogen, zo wist hij. Maar
voordat Schoonebeek iets kon vragen, wiste hij alles en probeerde
het opnieuw. En opnieuw.
‘Hm,’ mompelde hij tenslotte. ‘Da’s toch
eigenaardig.’
‘Wat is er?’ wilde Schoonebeek nu
onderhand wel eens weten. ‘Doet ie het niet?’
‘Jawel,’ fronste de zeergeleerde vriend
terug. ‘Ik heb op naam gezocht. En daarna mijn eigen naam ingetikt.
Maar er verschijnt helemaal niets. Snap je dat nou?’
Schoonebeek dacht een wijle na.
‘Misschien hebben ze jouw zeergeleerde
verhandeling helemaal niet,’ opperde hij toen welgemoed.
‘Goh,’ reageerde de vriend in opperste
verwarring. ‘Zou je denken?’
Schoonebeek haalde zijn schouders op.
‘Tik mijn naam maar eens in,’ raakte hij
toen overmoedig, terwijl er zeer onderbewust een vage hoop in hem
opleefde, dat er vast wel ergens een Schoonebeek moest zijn die ook
eens iets geleerds aan het papier had toevertrouwd.
De zeergeleerde, maar inmiddels een stuk
bescheidener vriend, begon weer wat handelingen te verrichten. En
slaakte vervolgens een klein kreetje van verbijstering.
‘Wat? Wat is er?’ wilde Schoonebeek
ineens dringend weten.
Maar de vriend sprak niet meer. En wees
slechts naar adem happend naar het scherm.
Alwaar Schoonebeek bovenaan de lijst met
zoekresultaten zijn eigen personalia zag staan. Die de lezer
doorverwezen naar zijn stukjes op het internet.
En die een zo onbedaarlijke lachbui bij
hem deden opborrelen, dat de heren gezwind het pand dienden te
verlaten. |