Flinterhaven,
dinsdag 4 november 1997
15.00 uur: Het afscheid
20 dagen wachten op vertrek. Aan
niets anders heb ik kunnen denken. Weken aaneengesloten ploeteren, hadden
de weg vrijgemaakt om voor het eerst in mijn leven op zeereis te kunnen
gaan. En dan vanaf 15 oktober wachten, dat afschuwelijke wachten; de dag
steeds vooruit duwen, de dag van vertrek.
Ik schrijf dit ‘scheepsjournaal’
met een glazen pen, bij wijze van afscheidsgroet gekregen van mijn collega
Jan Hein, de glazenier.* Voor mij een glazen bol waarin de wachtende
avonturen verschijnen, de golven van de tijd hun beslag krijgen, de
werkelijkheid zal opgaan in fantasie; mijn glazen oog.
Jari, de reder, sprak het verlossende
woord, "Woensdag 5 november om 12 uur op de middag vertrekt de
Flinterhaven uit de haven van Hamburg."
"Dus", zei Cocky*,
"afscheidsborrel, hoe laat?"
"Drie uur", zei ik,
"drie uur moet kunnen."
Op mijn barokke gelegenheidstroon
gezeten, vlogen me de ‘Fisherman’s Friends’ om de oren, de papieren
tissue’s voor als het mij zwaar zou vallen, het afscheid. Bij wijze van
laatste groet nam ik de matrozenpet in ontvangst, voorzien van vele namen
van hen die achterbleven.
20.00 uur: Op weg
In huis probeerde ik met Liesbeth de
koffers te pakken. We eten wat - mijn galgemaal - en begeven ons met Ries
op weg naar Demen. Op de valreep krijg ik Pamela nog aan de lijn. Gezeten
aan het stuur voel ik Liesbeth naast me, mijn stem op slot en achter me de
ruis van de walkman van Ries. "Slecht voor je gehoor", zegt
Liesbeth.
Afslag Ravestein, Demen; het
schooltje doemt op. We keren op de dijk en worden opgetogen ontvangen door
Hans en Ilona en de kinderen.
22.00 uur: De trein
Ilona brengt ons naar het station in
Arnhem nadat Liesbeth en Ries de nacht weer zijn ingegaan, gekust op weg
naar huis, niet wetend wanneer ik weer terug zal zijn. "Reizen zonder
eind moet moeilijk zijn", dat dacht ik op de rand van het bed
gezeten.
Perron, trein, perron, trein; over de
grens, perron, trein; het ritme van de nacht, een ongewis gevoel; de
lichten van Hamburg, Hauptbahnhof. In de gigantische aankomsthal heeft de
ochtend nog niet gewonnen van de nacht; wel de woensdag van de dinsdag.
*) Jan Hein van Stiphout,
glazenier, medelid van De Maatschap internationaal
**) Cocky, naaste
medewerkster van de Tilburgse Kunststichting i.c. De Vorst, podium voor
theater en dans en FAXX, podium voor
hedendaagse kunst.
Flinterhaven,
woensdag 5 november 1997
05.00 uur: Hamburg Bahnhof
Mijn Minox zoekt de wanden van de
stationshal af naar digitale reclames, af en aanrijdende treinen, verlaten
perrons met een enkele reiziger, de glazen cilindrische daken die,
gitzwart nog, de beelden bijeenhouden.
Met de koffers in de bagagekluis
voelen we ons bevrijd en verkennen de nachtstad. De zure wind slaat ons in
het gezicht. We ontdekken het café dat de ‘sterren van de nacht’ in
beslotenheid in zich opneemt. Tussen de zwervers, de dronken geilaards,
leken ze nog te flonkeren, die sterren waarvan een enkeling hoog op de
trappen van een verlicht portaal verschraald de laatste deal sluit.
Fast food; ochtendkoffie; koffie zo
licht als de ochtend; na zeven uur reizen in de nacht smaakt alles.
Het glazen dak van de stationshal
begint opgewekt de ochtend én de stad begint. De gevels schudden de
grauwheid van zich af. De S-bahn brengt ons in de richting van de havens.
Köning Wilhelm Hafen, Schube 73. De taxichauffeur wenst ons een goede
vaart vanaf de natte kade.
10.00 uur: De Flinterhaven
Tegelijkertijd met de officier van
Rederij Flinter kwamen we aan op de kade. Mijn ‘glazen bol’ begon te
werken.
Het schip lag geheel verscholen
achter de Sweti Nicola I zodat we, geholpen door de bemanning van de kade
over de Nicola I klauterend met koffers en al voet zetten op de
Flinterhaven, splinternieuw en glanzend van de druilregen.
We doken meteen in de holte van het
schip. De grijnzende kok zorgde voor de ochtendkoffie en we maakten kennis
met de kapitein, de stuurlui, de machinist en de matrozen. Het schip
maakte een enkele slagbeweging op het ritme van de zwoegende hijskranen.
Voor ieder was er een eigen hut. Ik wilde en kreeg de kleinste; de zee is
immers groot genoeg.
De lading bleek een stoffig bruin
goedje met naar verluid tussen de korrels zilver, goud, platina en nog
meer edele metalen. Ongemerkt kreeg het schip een bruine sluier.
Zo’n haven aan de stromende Elbe
lijkt bewegende kaden te hebben. Aan de gieken van de hijskranen dansen de
stuksladingen de schepen in. In mijn kleine hut met uitzicht over de boeg
nestel ik me. Kluizenaar voel ik me.
Om zes uur eten we met de complete
bemanning. Om zeven uur gaan de luiken dicht. Dan bunkeren aan de kade
verderop en om achten varen we de haven uit.
20.00 uur: De machinekamer
De kapitein liet zich ontvallen dat
ik het hele schip mocht betreden, waar ik maar wilde, ook de machinekamer.
Met de machinist bij de machinekamer
aangekomen loeiden bij het openen van de stalen deur de generatoren me
tegemoet. De machinekleuren lichten op in de twee verdiepingen hoge hel
verlichte witte ruimte.
Knoppen worden omgezet, meters slaan
uit, kranen open en dicht en dan de startknop van de acht cilinders
tellende dieselmotor ingedrukt.
Het hart van het schip begint te
bonken, zich kerend in de opstuivende diesellucht. De dampen worden
weggezogen door de majestueuze diesel en tegelijkertijd wordt door de
luchtschachten verse lucht naar binnen geperst.
Sta-tio-nair-sta-tio-nair-sta-tio-nair-sta-tio-nair-stationairrrrrrrr.
Het oorverdovende concert van de
machinist drukt me in de richting van het dek. Het schip wijkt langzaam
van de kade en vaart de Elbe af in de richting van de zee. Reeksen van af
en aan rijdende en rond zwenkende kranen brengen ons de laatste groet.
Met de havenloods mee naar de
stuurhut waar de kapitein koers heeft gezet. De boordlichten doven om de
ogen te openen voor de lichtbakens die de vaarroute markeren. Hamburg laat
zijn glinsterende flank nog eens een enkele maal oplichten; goodbye
Hamburg, Schube 73.
24.00 uur: De Elbe
We werden in de richting van de zee
geloodst. De een na de andere loods kwam aan boord. Alle zenuwen stonden
op scherp; de beeldschermen van de radar deden de omringende schepen en
landstroken oplichten. Radio en marifoon spraken geheimtaal; stroken met
weerberichten werden uitgespuwd.
Breder en breder werd de Elbe; de
vuurtoren schoof voorbij terwijl de draaiende lichtbundel de opkomende
mist doorkliefde. Hoe donker werd de nacht. De laatste losse delen op het
dek geborgd, dronken we nog een biertje.
De dag was op na 48 uur en ik
belandde in mijn kooi. De zee zou zich in de loop van de nacht wel melden.
Met mijn ogen gesloten dacht ik: "Morgen moet ik toch mijn journaal
gaan schrijven. Het journaal van mijn reis waarvan het einde ..." Met
de slagen van de acht cilinder schuif ik dodelijk vermoeid de nacht in.
Flinterhaven
donderdag 6 november 1997
04.00 uur: De zee
Ik wist wel dat ik de zee zou
herkennen aan de deining. Onzeker balancerend op mijn slapende benen
tuurde ik door de patrijspoort en zag de zwarte schaduw van de boeg aan de
tegemoet komende mistflarden ruiken, steeds weer de neus optrekkend,
snuivend in de boeggolf.
Terug in mijn kooi sluimerde ik van
golf naar golf, wreed gestoord door het ritmische kloppen op de stalen
wanden van het schip; slagen die stuikten op het monotone en gestage
geronk van de scheepsmotoren.
06.00 uur: De zee zien
Vanaf de brug laat alleen het
schuimende wit van de boeggolf zich zien. De stuurman wacht net als ik op
de dag die zich aandient als een opkomende grijze lichtvloed. Langzaam
keert de zee de duisternis; een oneindige leegte strekt zich naar alle
windstreken uit; leeg, helemaal leeg.
Het schip maakt onverwachte slagen;
hoe rustig lijkt de zee. Nee, zeemansbenen heb ik nog bij lange niet;
zonder reling voor mij geen zeemansleven. De kok serveert een vrolijk ei
met bacon en de dag heeft zijn ritme bepaald.
08.00 uur: Denemarken
Het is mij niet bekend waar de kok
vandaan komt en de matrozen. Indonesië lijkt me. Ze hebben en suite hun
eigen mess, aansluitend op die van de Nederlandse bemanning. Engels is de
voertaal die de beide culturen overbrugt en zo zal bacon and eggs elke
nieuwe ochtend het symbool zijn voor dit harmonische onderscheid.
10.00 uur Skagerak
Op de zeekaart wordt mij door de
stuurman duidelijk gemaakt waar we ons bevinden. Aan het begin van het
Skagerak zijn we aanbeland. Bij zo’n naam komt de verbeelding op gang.
Dus wie dit leest zij gewaarschuwd!
Wat geschreven wordt ís niet de
werkelijkheid. Woorden raken slechts de werkelijkheid of koersen daar van
af; verdwijnen in de mist of weerspiegelen een opkomende legende, of
beklimmen onvermoed de klippen van de fantasie.
Het schip maakt geen slagzij meer en
ploegt haaks door de golven die eindeloos op ons toe komen rollen en
schuimend langszij trekken, gekliefd door de rondborstige boeg.
Met het keren is het ritmische gebonk
gestaakt.
12.30 uur: De maaltijd
Afgemeerd in de haven kan de
bemanning compleet aan tafel verschijnen voor de maaltijd. Nu ontbreekt de
tweede stuurman die op de brug de wacht houdt. Gevaarlijk wordt het
wanneer de kok de kapitein moet passeren met de dampende soepterrine in
zijn hand. Slaande humor.
17.30 uur: Opkomende duisternis
De grauwe wolkensluier die ons
vergezelt, laat bijna onaangekondigd de duisternis over ons heen komen.
Het groene loopdek voor ons tekent zich meer en meer af als een zwarte
schacht. De schuimende krans die ontspringt aan de voorplecht laat de
randen van de romp nauwelijks waarneembaar oplichten. Vanaf de hooggelegen
brug rest nog slechts een zwarte ondoordringbare blokkade die de ogen
teistert. We varen in den blinde richting Kattegat; de motor dendert gàt
katte gàt katte gàt katte gàt katte gàt katte gàt katte gàt en als
ongemerkt de tegenstroom sterker wordt kàtte gat kàtte gat kàtte gat
kàtte gat kàtte gat kàtte gat kàtte g...
De nacht vaart met ons mee.
De matrozen gaan al vroeg slapen. Ze
hebben het schip van boven tot onder met water afgespoten, eerst bruine
sporen trekkend in de stofsluier. Daarna glinsterde het groene dek en
toornde de brug die oprees vanaf het achterdek als een heus flatgebouw
helder wit boven de romp. Het schip was klaar voor de volgende bestemming.
In mijn hut aanbeland op de eerste
verdieping kan ik weer naar buiten kijken. Ook de korsten zout zijn van
het ronde venster gespoeld en op weg naar mijn hut zag ik dat het stof in
het trappenhuis met handveger en blik door de dienstdoende matroos
verwijderd werd.
Het ondoordringbare blok van de nacht
zet zich vast in mijn hoofd; kattegat ! kattegat ! kattegat !
Flinterhaven
vrijdag 7 november 1997
06.00 uur De Sont
Ik word wakker en het lijkt alsof de
rust in mij gevaren is. Vanaf de brug zie ik dat het opkomende licht de
grijze deken van ons afschudt. De oplichtende radarschermen weerspiegelen
in het zeegezicht. De Sont toont zich. We varen slechts tien knopen. De
kleine groende boeien trekken een grijze streep in de golven. De
tegenstroom doet zich krachtig voelen.
We varen na het ontbijt op naar
Helsingfor. Te rechterzijde verschijnt een licht zwevende donkere streep,
de kustlijn van Denemarken en als een uitstulping tekent zich een spichtig
dansend silhouet af. Dat moet kasteel Kronborg zijn.
11.00 uur: Kasteel Kronborg
Om negen uur hadden we ter hoogte van
kasteel Kronborg moeten zijn. Door de tegenstroom hebben we twee uur
vertraging. Maar met een zicht nu van meer dan zes zeemijl kleedt Kronborg
zich met helgroene daken en begroet een van de torenspitsen ons met een
steeds weerkerende spierwitte lichtbundel. De vaarlijn, doorkruist met
Ferry’s en vissersboten, kromt in een scherpe wending om Kronborg heen;
achteromziend werpt een rode lantaarn ons een laatste knipoog toe en wuift
de Deense vlag ons na.
13.00 uur: København
Vrijwel aan het zicht onttrokken,
passeren we København en spoeden ons in de richting van de Baltische zee.
Van Falsterbo varen we door Bornholmsgat naar Öland.
De zon beitelt plots een gat in het
wolkendek. Als bij een omgekeerde vulkaan spat het helle licht de zee in.
We koersen recht de krater in die zich verder en verder opent. We drijven
plots in een verbrijzelde spiegel die lichtend blauw op haar beurt
weerspiegelt in de hemel.
Godallemachtig wat een vergezicht
vergezelde ons tot laat in de middag. De opkomende bleke maan keek streng
door het geopende gat onze richting uit en wees ons bij het keren in
oostelijke richting terzijde Bornholm op de langs de hemel scherende
straaljagers die, als de sterren van een vuurwerk, in alle richtingen
uiteenspatten met lange staarten van vuur. De vuurrode zon werd door de
tot vlijmscherpe slagzwaarden getransformeerde antraciete wolkformaties in
brandende schijven gesneden die uiteenvielen en brok voor brok de sissende
nevels onze kant opstuurden. Als in een barokke opera riep de vuurtoren in
doodse stilte: "Ik ben de zon; ik ben de zon", en niemand nog
die hem kon weerspreken.
Öland zou in de gitzwarte inkt aan
ons voorbijgaan.
18.30 uur: Bornholmsgat
Terwijl de aanwezigheid van het schip
zich slechts verraadt door de trilling die steeds het losse vel papier
beroert, zie ik mijzelf zitten in mijn kleine hut, steeds schrijvend met
mijn glazen pen, mijn ‘glazen bol’, die mij zou moeten voeren naar ‘Het
paleis om vier uur in de ochtend’.
Net zoals de inkomende zon mij
vanmiddag weerhield van het tekenen, wordt vanuit de achtersteven gegromd
niet mijn script te schrijven. Wat moet er immers nog komen na de ‘Hofdame’
of de ‘Judaskuss’; hoewel, hoffelijkheid en verraad pleegt men
doorgaans in paleizen waarvan het hekwerk zich zelden laat openen.
Misschien bestaat het paleis enkel
nog in mijn verbeelding, oprijzend vanuit de zee, door de vorst het leven
in geblazen; opkruiend ijzig gestapeld op de landengte tussen de Sont en
Borholmsgat.
Ware de zon brutaler geweest, dan
waren de waterscherven gelijk prisma’s de heersers over de kleueren en
was ik architect met een palet. Maar niemand toch kan de zon dwingen en
brutaal zal hij nooit zijn; en bovendien is het niet de maan die als
lijkwade aan de hemel de nacht verbleekt, als stille misthoorn ons de weg
nog wijst?
19.00 uur: De wind steekt op
De kapitein deelde mee dat in Finland
de tijd een uur verschilde. Het viel mij op dat niemand wilde weten of het
er een uur vroeger of later zou zijn. De zee neemt de tijd zoals die komt.
De wind houdt zich niet aan de tijden van het kantoor. En, kom je om in de
storm, wie zal zich dat nog afvragen, dat verschil van een uur.
Mijn glazen pen houdt me bij het
verloop van de tijd; de gehele reis in de juiste volgorde, dat stelt
gerust.
Het paleis was nog niet om vier uur
in de ochtend. Wachten zal ik, wachten tot dat het komen gaat.
In mijn hut hangt boven de kooi een kopie van een schilderij van de schilder Willem van de Velde, die leefde
van 1633 - 1707. ‘Oorlogsschepen op het IJ', in olieverf op linnen dat in
werkelijkheid 66,5 x 77 cm meet. Gelukkig is de maat aangepast aan het
formaat van mijn hut en meet het ongeveer eenderde. Zo’n rederij houdt
werkelijk met alles rekening. Zou het schip zinken, dan nog was er niets
verloren. Hoewel, geen armada die zich onoverwinnelijk kan wanen.
Ik heb mij in de ‘Toverberg’
(Thomas Mann) begeven, richting sanatorium hoog in de Zwitserse Alpen.
Misschien zal deze nacht de wind de koppen van de golven tot grote hoogte
stuwen.
Paddy, de eerste stuurman, voerde
vanmiddag een klompendans uit bij de telex, die spuwend ratelde dat hij
vanuit Finland naar huis zou mogen vertrekken. Heimwee laat zich eenvoudig
dansen. De wind steekt op.