HOME
FLINTERHAVEN


Flinterhaven - Wilde vaart
Najaar 1997

 
  'Flinterhaven - Wilde vaart' is het reisjournaal dat beeldend kunstenaar Jan Doms in het najaar van 1997 schreef aan boord van de Flinterhaven op een reis van Hamburg naar Ghandia.

AFLEVERING 1
Hamburg, De Elbe, Het Skagerak, De Sont, Kronborg, Kopenhagen, Bornholmsgat

Klik hier onder op illustraties of bijschrift voor een vergroting
.

Flinterhaven, dinsdag 4 november 1997

15.00 uur: Het afscheid

20 dagen wachten op vertrek. Aan niets anders heb ik kunnen denken. Weken aaneengesloten ploeteren, hadden de weg vrijgemaakt om voor het eerst in mijn leven op zeereis te kunnen gaan. En dan vanaf 15 oktober wachten, dat afschuwelijke wachten; de dag steeds vooruit duwen, de dag van vertrek.

Ik schrijf dit ‘scheepsjournaal’ met een glazen pen, bij wijze van afscheidsgroet gekregen van mijn collega Jan Hein, de glazenier.* Voor mij een glazen bol waarin de wachtende avonturen verschijnen, de golven van de tijd hun beslag krijgen, de werkelijkheid zal opgaan in fantasie; mijn glazen oog.

Jari, de reder, sprak het verlossende woord, "Woensdag 5 november om 12 uur op de middag vertrekt de Flinterhaven uit de haven van Hamburg."

"Dus", zei Cocky*, "afscheidsborrel, hoe laat?"

"Drie uur", zei ik, "drie uur moet kunnen."

Op mijn barokke gelegenheidstroon gezeten, vlogen me de ‘Fisherman’s Friends’ om de oren, de papieren tissue’s voor als het mij zwaar zou vallen, het afscheid. Bij wijze van laatste groet nam ik de matrozenpet in ontvangst, voorzien van vele namen van hen die achterbleven.

20.00 uur: Op weg

In huis probeerde ik met Liesbeth de koffers te pakken. We eten wat - mijn galgemaal - en begeven ons met Ries op weg naar Demen. Op de valreep krijg ik Pamela nog aan de lijn. Gezeten aan het stuur voel ik Liesbeth naast me, mijn stem op slot en achter me de ruis van de walkman van Ries. "Slecht voor je gehoor", zegt Liesbeth.

Afslag Ravestein, Demen; het schooltje doemt op. We keren op de dijk en worden opgetogen ontvangen door Hans en Ilona en de kinderen.

22.00 uur: De trein

Ilona brengt ons naar het station in Arnhem nadat Liesbeth en Ries de nacht weer zijn ingegaan, gekust op weg naar huis, niet wetend wanneer ik weer terug zal zijn. "Reizen zonder eind moet moeilijk zijn", dat dacht ik op de rand van het bed gezeten.

Perron, trein, perron, trein; over de grens, perron, trein; het ritme van de nacht, een ongewis gevoel; de lichten van Hamburg, Hauptbahnhof. In de gigantische aankomsthal heeft de ochtend nog niet gewonnen van de nacht; wel de woensdag van de dinsdag.

*) Jan Hein van Stiphout, glazenier, medelid van De Maatschap internationaal

**) Cocky, naaste medewerkster van de Tilburgse Kunststichting i.c. De Vorst, podium voor theater en dans en FAXX, podium voor hedendaagse kunst.


Flinterhaven, woensdag 5 november 1997

05.00 uur: Hamburg Bahnhof

Mijn Minox zoekt de wanden van de stationshal af naar digitale reclames, af en aanrijdende treinen, verlaten perrons met een enkele reiziger, de glazen cilindrische daken die, gitzwart nog, de beelden bijeenhouden.

Met de koffers in de bagagekluis voelen we ons bevrijd en verkennen de nachtstad. De zure wind slaat ons in het gezicht. We ontdekken het café dat de ‘sterren van de nacht’ in beslotenheid in zich opneemt. Tussen de zwervers, de dronken geilaards, leken ze nog te flonkeren, die sterren waarvan een enkeling hoog op de trappen van een verlicht portaal verschraald de laatste deal sluit.

Fast food; ochtendkoffie; koffie zo licht als de ochtend; na zeven uur reizen in de nacht smaakt alles.

Het glazen dak van de stationshal begint opgewekt de ochtend én de stad begint. De gevels schudden de grauwheid van zich af. De S-bahn brengt ons in de richting van de havens. Köning Wilhelm Hafen, Schube 73. De taxichauffeur wenst ons een goede vaart vanaf de natte kade.

10.00 uur: De Flinterhaven

Tegelijkertijd met de officier van Rederij Flinter kwamen we aan op de kade. Mijn ‘glazen bol’ begon te werken.

Het schip lag geheel verscholen achter de Sweti Nicola I zodat we, geholpen door de bemanning van de kade over de Nicola I klauterend met koffers en al voet zetten op de Flinterhaven, splinternieuw en glanzend van de druilregen.

We doken meteen in de holte van het schip. De grijnzende kok zorgde voor de ochtendkoffie en we maakten kennis met de kapitein, de stuurlui, de machinist en de matrozen. Het schip maakte een enkele slagbeweging op het ritme van de zwoegende hijskranen. Voor ieder was er een eigen hut. Ik wilde en kreeg de kleinste; de zee is immers groot genoeg.

De lading bleek een stoffig bruin goedje met naar verluid tussen de korrels zilver, goud, platina en nog meer edele metalen. Ongemerkt kreeg het schip een bruine sluier.

Zo’n haven aan de stromende Elbe lijkt bewegende kaden te hebben. Aan de gieken van de hijskranen dansen de stuksladingen de schepen in. In mijn kleine hut met uitzicht over de boeg nestel ik me. Kluizenaar voel ik me.

Om zes uur eten we met de complete bemanning. Om zeven uur gaan de luiken dicht. Dan bunkeren aan de kade verderop en om achten varen we de haven uit.

20.00 uur: De machinekamer

De kapitein liet zich ontvallen dat ik het hele schip mocht betreden, waar ik maar wilde, ook de machinekamer.

Met de machinist bij de machinekamer aangekomen loeiden bij het openen van de stalen deur de generatoren me tegemoet. De machinekleuren lichten op in de twee verdiepingen hoge hel verlichte witte ruimte.

Knoppen worden omgezet, meters slaan uit, kranen open en dicht en dan de startknop van de acht cilinders tellende dieselmotor ingedrukt.

Het hart van het schip begint te bonken, zich kerend in de opstuivende diesellucht. De dampen worden weggezogen door de majestueuze diesel en tegelijkertijd wordt door de luchtschachten verse lucht naar binnen geperst.

Sta-tio-nair-sta-tio-nair-sta-tio-nair-sta-tio-nair-stationairrrrrrrr.

Het oorverdovende concert van de machinist drukt me in de richting van het dek. Het schip wijkt langzaam van de kade en vaart de Elbe af in de richting van de zee. Reeksen van af en aan rijdende en rond zwenkende kranen brengen ons de laatste groet.

Met de havenloods mee naar de stuurhut waar de kapitein koers heeft gezet. De boordlichten doven om de ogen te openen voor de lichtbakens die de vaarroute markeren. Hamburg laat zijn glinsterende flank nog eens een enkele maal oplichten; goodbye Hamburg, Schube 73.

24.00 uur: De Elbe

We werden in de richting van de zee geloodst. De een na de andere loods kwam aan boord. Alle zenuwen stonden op scherp; de beeldschermen van de radar deden de omringende schepen en landstroken oplichten. Radio en marifoon spraken geheimtaal; stroken met weerberichten werden uitgespuwd.

Breder en breder werd de Elbe; de vuurtoren schoof voorbij terwijl de draaiende lichtbundel de opkomende mist doorkliefde. Hoe donker werd de nacht. De laatste losse delen op het dek geborgd, dronken we nog een biertje.

De dag was op na 48 uur en ik belandde in mijn kooi. De zee zou zich in de loop van de nacht wel melden. Met mijn ogen gesloten dacht ik: "Morgen moet ik toch mijn journaal gaan schrijven. Het journaal van mijn reis waarvan het einde ..." Met de slagen van de acht cilinder schuif ik dodelijk vermoeid de nacht in.


Flinterhaven donderdag 6 november 1997

04.00 uur: De zee

Ik wist wel dat ik de zee zou herkennen aan de deining. Onzeker balancerend op mijn slapende benen tuurde ik door de patrijspoort en zag de zwarte schaduw van de boeg aan de tegemoet komende mistflarden ruiken, steeds weer de neus optrekkend, snuivend in de boeggolf.

Terug in mijn kooi sluimerde ik van golf naar golf, wreed gestoord door het ritmische kloppen op de stalen wanden van het schip; slagen die stuikten op het monotone en gestage geronk van de scheepsmotoren.

06.00 uur: De zee zien

Vanaf de brug laat alleen het schuimende wit van de boeggolf zich zien. De stuurman wacht net als ik op de dag die zich aandient als een opkomende grijze lichtvloed. Langzaam keert de zee de duisternis; een oneindige leegte strekt zich naar alle windstreken uit; leeg, helemaal leeg.

Het schip maakt onverwachte slagen; hoe rustig lijkt de zee. Nee, zeemansbenen heb ik nog bij lange niet; zonder reling voor mij geen zeemansleven. De kok serveert een vrolijk ei met bacon en de dag heeft zijn ritme bepaald.

08.00 uur: Denemarken

Het is mij niet bekend waar de kok vandaan komt en de matrozen. Indonesië lijkt me. Ze hebben en suite hun eigen mess, aansluitend op die van de Nederlandse bemanning. Engels is de voertaal die de beide culturen overbrugt en zo zal bacon and eggs elke nieuwe ochtend het symbool zijn voor dit harmonische onderscheid.

10.00 uur Skagerak

Op de zeekaart wordt mij door de stuurman duidelijk gemaakt waar we ons bevinden. Aan het begin van het Skagerak zijn we aanbeland. Bij zo’n naam komt de verbeelding op gang. Dus wie dit leest zij gewaarschuwd!

Wat geschreven wordt ís niet de werkelijkheid. Woorden raken slechts de werkelijkheid of koersen daar van af; verdwijnen in de mist of weerspiegelen een opkomende legende, of beklimmen onvermoed de klippen van de fantasie.

Het schip maakt geen slagzij meer en ploegt haaks door de golven die eindeloos op ons toe komen rollen en schuimend langszij trekken, gekliefd door de rondborstige boeg.

Met het keren is het ritmische gebonk gestaakt.

12.30 uur: De maaltijd

Afgemeerd in de haven kan de bemanning compleet aan tafel verschijnen voor de maaltijd. Nu ontbreekt de tweede stuurman die op de brug de wacht houdt. Gevaarlijk wordt het wanneer de kok de kapitein moet passeren met de dampende soepterrine in zijn hand. Slaande humor.

17.30 uur: Opkomende duisternis

De grauwe wolkensluier die ons vergezelt, laat bijna onaangekondigd de duisternis over ons heen komen. Het groene loopdek voor ons tekent zich meer en meer af als een zwarte schacht. De schuimende krans die ontspringt aan de voorplecht laat de randen van de romp nauwelijks waarneembaar oplichten. Vanaf de hooggelegen brug rest nog slechts een zwarte ondoordringbare blokkade die de ogen teistert. We varen in den blinde richting Kattegat; de motor dendert gàt katte gàt katte gàt katte gàt katte gàt katte gàt katte gàt en als ongemerkt de tegenstroom sterker wordt kàtte gat kàtte gat kàtte gat kàtte gat kàtte gat kàtte gat kàtte g...

De nacht vaart met ons mee.

De matrozen gaan al vroeg slapen. Ze hebben het schip van boven tot onder met water afgespoten, eerst bruine sporen trekkend in de stofsluier. Daarna glinsterde het groene dek en toornde de brug die oprees vanaf het achterdek als een heus flatgebouw helder wit boven de romp. Het schip was klaar voor de volgende bestemming.

In mijn hut aanbeland op de eerste verdieping kan ik weer naar buiten kijken. Ook de korsten zout zijn van het ronde venster gespoeld en op weg naar mijn hut zag ik dat het stof in het trappenhuis met handveger en blik door de dienstdoende matroos verwijderd werd.

Het ondoordringbare blok van de nacht zet zich vast in mijn hoofd; kattegat ! kattegat ! kattegat !


Flinterhaven vrijdag 7 november 1997

06.00 uur De Sont

Ik word wakker en het lijkt alsof de rust in mij gevaren is. Vanaf de brug zie ik dat het opkomende licht de grijze deken van ons afschudt. De oplichtende radarschermen weerspiegelen in het zeegezicht. De Sont toont zich. We varen slechts tien knopen. De kleine groende boeien trekken een grijze streep in de golven. De tegenstroom doet zich krachtig voelen.

We varen na het ontbijt op naar Helsingfor. Te rechterzijde verschijnt een licht zwevende donkere streep, de kustlijn van Denemarken en als een uitstulping tekent zich een spichtig dansend silhouet af. Dat moet kasteel Kronborg zijn.

11.00 uur: Kasteel Kronborg

Om negen uur hadden we ter hoogte van kasteel Kronborg moeten zijn. Door de tegenstroom hebben we twee uur vertraging. Maar met een zicht nu van meer dan zes zeemijl kleedt Kronborg zich met helgroene daken en begroet een van de torenspitsen ons met een steeds weerkerende spierwitte lichtbundel. De vaarlijn, doorkruist met Ferry’s en vissersboten, kromt in een scherpe wending om Kronborg heen; achteromziend werpt een rode lantaarn ons een laatste knipoog toe en wuift de Deense vlag ons na.

13.00 uur: København

Vrijwel aan het zicht onttrokken, passeren we København en spoeden ons in de richting van de Baltische zee. Van Falsterbo varen we door Bornholmsgat naar Öland.

De zon beitelt plots een gat in het wolkendek. Als bij een omgekeerde vulkaan spat het helle licht de zee in. We koersen recht de krater in die zich verder en verder opent. We drijven plots in een verbrijzelde spiegel die lichtend blauw op haar beurt weerspiegelt in de hemel.

Godallemachtig wat een vergezicht vergezelde ons tot laat in de middag. De opkomende bleke maan keek streng door het geopende gat onze richting uit en wees ons bij het keren in oostelijke richting terzijde Bornholm op de langs de hemel scherende straaljagers die, als de sterren van een vuurwerk, in alle richtingen uiteenspatten met lange staarten van vuur. De vuurrode zon werd door de tot vlijmscherpe slagzwaarden getransformeerde antraciete wolkformaties in brandende schijven gesneden die uiteenvielen en brok voor brok de sissende nevels onze kant opstuurden. Als in een barokke opera riep de vuurtoren in doodse stilte: "Ik ben de zon; ik ben de zon", en niemand nog die hem kon weerspreken.

Öland zou in de gitzwarte inkt aan ons voorbijgaan.

18.30 uur: Bornholmsgat

Terwijl de aanwezigheid van het schip zich slechts verraadt door de trilling die steeds het losse vel papier beroert, zie ik mijzelf zitten in mijn kleine hut, steeds schrijvend met mijn glazen pen, mijn ‘glazen bol’, die mij zou moeten voeren naar ‘Het paleis om vier uur in de ochtend’.

Net zoals de inkomende zon mij vanmiddag weerhield van het tekenen, wordt vanuit de achtersteven gegromd niet mijn script te schrijven. Wat moet er immers nog komen na de ‘Hofdame’ of de ‘Judaskuss’; hoewel, hoffelijkheid en verraad pleegt men doorgaans in paleizen waarvan het hekwerk zich zelden laat openen.

Misschien bestaat het paleis enkel nog in mijn verbeelding, oprijzend vanuit de zee, door de vorst het leven in geblazen; opkruiend ijzig gestapeld op de landengte tussen de Sont en Borholmsgat.

Ware de zon brutaler geweest, dan waren de waterscherven gelijk prisma’s de heersers over de kleueren en was ik architect met een palet. Maar niemand toch kan de zon dwingen en brutaal zal hij nooit zijn; en bovendien is het niet de maan die als lijkwade aan de hemel de nacht verbleekt, als stille misthoorn ons de weg nog wijst?

19.00 uur: De wind steekt op

De kapitein deelde mee dat in Finland de tijd een uur verschilde. Het viel mij op dat niemand wilde weten of het er een uur vroeger of later zou zijn. De zee neemt de tijd zoals die komt. De wind houdt zich niet aan de tijden van het kantoor. En, kom je om in de storm, wie zal zich dat nog afvragen, dat verschil van een uur.

Mijn glazen pen houdt me bij het verloop van de tijd; de gehele reis in de juiste volgorde, dat stelt gerust.

Het paleis was nog niet om vier uur in de ochtend. Wachten zal ik, wachten tot dat het komen gaat.

In mijn hut hangt boven de kooi een kopie van een schilderij van de schilder Willem van de Velde, die leefde van 1633 - 1707. ‘Oorlogsschepen op het IJ', in olieverf op linnen dat in werkelijkheid 66,5 x 77 cm meet. Gelukkig is de maat aangepast aan het formaat van mijn hut en meet het ongeveer eenderde. Zo’n rederij houdt werkelijk met alles rekening. Zou het schip zinken, dan nog was er niets verloren. Hoewel, geen armada die zich onoverwinnelijk kan wanen.

Ik heb mij in de ‘Toverberg’ (Thomas Mann) begeven, richting sanatorium hoog in de Zwitserse Alpen. Misschien zal deze nacht de wind de koppen van de golven tot grote hoogte stuwen.

Paddy, de eerste stuurman, voerde vanmiddag een klompendans uit bij de telex, die spuwend ratelde dat hij vanuit Finland naar huis zou mogen vertrekken. Heimwee laat zich eenvoudig dansen. De wind steekt op.


De Flinterhaven
in haven Hamburg


Hamburg #1


Hamburg #2


Hamburg #3


De Sont

FLINTERHAVEN

BEGIN TEKST

HOME DEEL 2