HOME
FLINTERHAVEN


Flinterhaven - Wilde vaart
Najaar 1997

 
  'Flinterhaven - Wilde vaart' is het reisjournaal dat beeldend kunstenaar Jan Doms in het najaar van 1997 schreef aan boord van de Flinterhaven op een reis van Hamburg naar Ghandia.

AFLEVERING 2
Gotland, Gotska Saudon, Stockholm, Mäntyluoto, Uniluoto, Botnische Golf, Kokkola, Kemi

Klik hier onder op illustraties of bijschrift voor een vergroting
.

Flinterhaven, zaterdag 8 november 1997

06.30 uur: Gotland

Gisterenavond werden we bij het vallen van de zon opgejaagd door een stampende kudde olifanten die aan het firmament verscheen. De leider van de kudde trompetterde het licht van ons vandaan. In de nacht voeren we langs het langgerekte Öland. In de ochtend maakten we de sprong naar Stora Karlsö, waarachter Lilla Karlsö verscholen lag.

De zon pakte het vandaag grootser aan en joeg de horizon op verre afstand. Als reisgeleide verscheen aan stuurboord Gotland met zijn gekraagde kust en naar het leek een marcherend bos dat van over de kam in de zee verzonk.

Geen ‘paleis om vier uur in de ochtend’, hoewel ik, beschut tegen de wind, op het voordek mijn hoofd kon warmen aan achterop komende zonnestralen die krachtig de contouren op dek en voorsteven tekenden.

Ik herinner me het advies van de tweede stuurman dat je er altijd voor moet zorgen je kloten geklaard te hebben. Zo zette ik in de uren die volgden de coördinaten vast van mijn ‘paleis’ dat eens ‘om vier uur in de ochtend’ zou verschijnen, door het licht tot volkomen transparantie gebracht en bij ontij door de invallende duisternis gebeeldhouwd tot een granieten gevaarte, waarvan het hoogste torenraam geopend zou worden en ........

11.00 uur: De haven Visby

Na urenlang geen schip te hebben gezien, verschijnen er zwaarbeladen ferry-achtige boten die aan bakboordzijde trots als witte bruiden voorbijschrijden. Dan doemt frontaal Germaans staal dreigend op. De scheepsradio knettert in Duits-Engels dat wij de koers moeten veranderen. "Nou, sollen?" herhaalt de kapitein, "Wij laten niet met ons sollen!" Hij verlegt de koers richting stuurboord zodat deze ‘bruidegom’ de ‘bruid’ kan passeren over bakboord.

De warmte van de zon houdt ons aan de reling van de brug. Aan de horizon lijkt Gotland langzaam boven de zee te gaan zweven. Het zachte vale blauw van de open lucht trekt je ogen opwaarts zodat je blik verstrikt raakt in de voiles van waarachter Gods ogen je gadeslaan. Gotland varen we nu voorbij; we naderen spoedig de poorten van de winter.

Het wordt stiller lijkt het, monotoner; slechts de golfslag van de zee, ingetogen, soms weerbarstig stoeiend met de kop van ons schip; liefkozend, plagend en in een eindeloze herhaling.

Ik geloof dat de zee vat op mij begint te krijgen; die fluistert me al van alles toe, hoe de diepe kleur het onpeilbaar gezwarte blauw verstrengelt met het patroon van mijn iris.

16.00 uur: Gotska Saudön

Tegen het einde van deze heldere dag maakte de zon achter ons opeens misbaar, sloot met één slag de kleurendoos en riep de nacht. Toen die niet onmiddellijk reageerde, tilde hij het deksel weer op een kier, en de geest uit de fles zwol in lichtende dampen op, wierp de borstkas vooruit en kroonde met zijn reusachtige armen de brug van het schip. De zee plooide als een kimono rond de Flinterhaven en stak de blauwe parasol. Opeens was het feest op weg naar de poolcirkel.

Het moest wel dat de geest uit de fles vanuit Gotska Saudön, waar hij beslist was geland na zijn reuzensprong, het spleetogige lichtorgel bespeelde. De zon was vast met zijn vinger klem komen te zitten tussen het dichtgeslagen deksel, dat niet terug in het slot wilde vallen. Getergd spoot het licht over ons heen, de bundel kantelde en het bloed stroomde de zee in. Zijn wonden likkend, trok de geest zich stroperig terug, langgerekte sporen achter zich latend.

Hij loste op in de nevel die zich boven ons sloot. De laatste druppel bloed vermengde zich met de zee. De nacht nam het roer over met een vermakelijke zwenking.

17.00 uur: Op volle zee

De zeekaart ligt als een gigantisch wit vlak voor me; aan de rand gekarteld geel waar Stockholm het hart van vormde.

De lange potloodlijn over de witte vlakte was aan het begin gemarkeerd, waar nog een flinter zichtbaar was van Gotska Saudön, met daar op aangemerkt de vuurtoren, waarvan het licht ons niet bereikt had.

Van dieptelijn naar dieptelijn zouden wij varen, ongemerkt met lichte trilling van het schip. Ik vroeg mijn af hoe de golven elkaar vonden, groetend, met de kuiven opgestoken, fluisterend tegen elkaar, zich schurkend aan de voorplecht en schuimend langszij komend.

In de nacht lieten ze zich niet meer zien maar gisteren in de late uren glinsterden de tranen in hun ogen, lachend om de bleekheid van de maan die de ontbrekende kwartieren nog moest ophalen om de zon te kunnen evenaren en ook een gouden geste te kunnen doen. Ze lachten zich tranen met tuiten om het verlangen van de maan die eeuwen, eeuwen geleden haar palet met de golven had willen delen, denkend dat de golven huilden van verdriet om hun bleke bestaan.

22.00 uur: Paleis om vier uur in de ochtend

Ik sluit mijn ogen en wacht en wacht tot in de verte de hemel zich van het water scheidt, en ontwaar op de grens de contouren van de nachtschaduw, de omtrekken van een burcht, een paleis wellicht. Het gevoel bekruipt me dat ik de vlerken van een vleermuis bezit en scheer langs de vele vensters. Het paleis bestaat louter uit aaneengeregen raampartijen; de muren zijn in het niet verdwenen. Vanuit de westertoren fladdert een wit vaan in de wind en naderbij gekomen licht een blank gelaat op, weerklinkt een sprankelende opgewonden stem, die gedempt wordt door de langsscherende nevels.

In de glans van een kaarslicht klinken de tonen van een orgel, bedeesd, bedachtzaam, melodieus en wonderlijk neerstuiterend van de eindeloze trappen door de geopende poort, de zee ontstromend over de donkere mantel die de laatste treden bedekt.

In de verte klonk het gedempte gebulder, gepaard met opstijgende kruitdampen, lichtflitsen, krijsende massa’s, jankende gewonden; of waren het de hordes honden die zich vraatzuchtig vechtend op de lijken stortten?

De klok van vier joeg de vloedgolf over het tafereel. Die ochtend stuikte het glazen paleis ineen; vier uur; vier uur in de ochtend dreef de mantel voor ons uit, ter hoogte van de kraag omsloten door hetzelfde witte vaan dat was neergedwarreld vanaf de westertoren.


Flinterhaven zondag 9 november 1997

07.00 uur: Land in zicht

Vrijwel rimpelloos strekte de zee zich uit. De lucht strooide het fijnste grijs over ons heen, rondom tot ver over de horizon. Daar waar het water de lucht raakte, toonde zich opeengeperste lippen, soms naar het leek paars aanlopend, dan weer trok het bloed er uit weg. Onzichtbaar kwam de zon op en trok op de horizon een ragfijne zilveren lijn. Het grijs van de lucht sloeg in de zee terwijl tegenover, aan de achtersteven, de zee antraciet de lucht in schoot. Een omtrekkende beweging liet zich gelden alsof de aarde zichtbaar ronddraaide totdat aan stuurboord gitzwarte vloedlijnen, de schereneilanden van Finland het zeegezicht inschoven en uren met ons meevoeren.

In de verte torende een witte rookpluim in de verscholen hemel en kreeg weldra gezelschap van een tweede, waarmee de komst van de havenloods werd aangekondigd. Het loodsschip minderde vaart toen het oker van de instromende rivier vanaf het land de Flinterhaven van koers drukte. De haven werd aangekondigd en verwelkomde ons vanuit de wachtkade; een fluweelzachte landing, en we zetten voet aan wal, de wal van Mäntyluoto.

12.30 uur: Zwarte Anna

De leerling-matroos aan boord van het schip had het zwaar te verduren; als ‘lange’, soms ‘onze lange’, werd hem van alle zijden de zeemanskunst bijgebracht. Ook hem zou duidelijk moeten zijn dat de weg naar matroos, tweede machinist of tweede stuurman een schier eindeloze weg is, en dat slechts mannelijkheid de poorten kan openen.

Elke ochtend werd zijn kin uitgebreid geïnspecteerd en goedkeurend gemompel viel hem ten deel als zich enig zwartsel op het uiterste puntje manifesteerde. Navigeren, sturen leren, inspecteren, controleren: in alles werd hij gekneed; machines smeren, het schip aanmeren; er valt niets te bedenken dat hij niet zou leren.

Toch bleef hij onder aan de ladder bungelen, hoewel ieder, de een na de ander hem dé oplossing toeschoof hoe op de volgende sport te geraken.

In het achter Mäntyluoto gelegen Uniluoto was het zeemanshuis. De waardin Zwarte Anna, zo verhaalde men, was gek op leerling-matrozen. Met zíjn lengte moest de breedte van Zwarte Anna zeker te overwinnen zijn en het moest al even geleden zijn dat ze zich in een leerling-matroos gebeten had.

Die avond zou na het eten de klok verzet worden naar de Finse tijd en dan zou het gebeuren; tussen zeven en elf. De scheepskok, bijgenaamd Coocky, werd door de kapitein gewaarschuwd voor het geval Zwarte Anna zich zou melden aan boord van het schip. "Anna, Zwarte Anna Coocky, Zwarte Anna is voor de lange."

17.00 uur: Uniluoto

Vanaf de kade zagen we in de verte gigantische, op rij liggende cilinders die, naar men zei, tezamen de poot van een booreiland moesten gaan vormen. De hijskranen stonden in zondagsstand, onbeweeglijk, in volle rust.

Op weg gegaan naar Uniluoto, te voet, stopten we bij de kleine vissershaven, ingesloten tussen twee basalten pieren. Een kleine sloep pufte richting zee. De kustlijn volgend betraden we het stadje, of dorp, waarlangs de lanen van grind de houten huizen de zondag hadden ingesloten. De stilte werd slechts vanuit de verte doorbroken door af en aan rijdende vrachtwagens met schroot, ratelend geladen en ver buiten gehoorsafstand gelost.

De houten balken van de huizen waren vaal maar licht in de kleur gezet en vormden tezamen een pastellen vlakkenreeks, steeds afgebiesd met houten puntige hekken waarachter standvastige deuren de invallende herfst, die in gesprek waren geraakt met de oprijzende, sprankelend ruisende berken, waarschuwden voor de winter die in aantocht was. We doorliepen de met sintels bedekte lanen van zeekant naar zeekant, overlangs aaneengeregen door nog twee lanen die de landengte zeewaarts zijn richting gaven.

Bij het verlaten van deze oase trok de nieuwe tijd met stapelbouw ruw de grens.


Flinterhaven maandag 10 november 1997

06.00 uur: De loskade

In de vochtige duisternis van de vroegste ochtend begon de scheepsmotor aarzelend te grommen. De wachtkade maakte zich langzaam los van het schip, dat de trossen inslikte en de steven wendde in de richting van de haveningang. Tergend langzaam schoven de boeien voorbij tot aan de trage wals, de pirouette die de Flinterhaven met de achtersteven richting loskade maakte. Op de tonen van de valeta schoof het schip langszij waar de hijsmatrones begerig wachtten tot dat zij ten dans gevraagd zouden worden. De luiken van het ruim gingen open waarna een diepe zucht van verlichting aan het ruim ontsnapte.

De lichten werden ontstoken en de kade wreef zijn ogen uit. Maandagochtend 07.00 uur Finse tijd; het schip legde aan voor de eerste slokken ballast die de dorst zouden lessen van de tanks en het schip in balans houden.

09.00 uur: Zeemanshuis

Gisteren, zaterdagavond, trokken we met de bemanning van de Flinterhaven naar het zeemanshuis. Eerst de kade over, langs een havendeel dat half gedempt was, begeleid door de stralenkransen van lichtmasten die hoog boven ons torenden, in de richting van Uniluoto. Bij de ingang van het oude stadsdeel lag het zeemanshuis.

Daar aangekomen, konden we toeven in de grote huiskamer waar een jonge Finse de scepter zwaaide. Zwarte Anna spatte als een zeepbel uiteen en de leerling-matroos, bekend als de lange, wierp zich ten slotte nog met het zweet op het voorhoofd op het edele dartsspel. Opgelucht wilde hij de volle winst pakken, zoals bij het eerdere ping-pongspel, ware het niet dat de kapitein de opgebouwde concentratie door een imitatie van Zwarte Anna wreed verstoorde. Temidden van de zeelui met vele verschillende nationaliteiten besloot een gezellig licht biertje de eerste etappe van onze reis.

Met de bemanning terugwaaierend over de verlaten kade - een enkele sneeuwbal zoefde in de richting van de lange - dwars door de lange open houtloodsen, klommen we weer aan boord van de Flinterhaven, ons meegebrachte vaderland.

12.00 uur: Mijn hut: instant-atelier

Ik had alle vergezichten opgespaard en mijn rieten koffertje tot nu toe ingeruimd gelaten. Een grote stapel nog maagdelijk rijstpapier lag daarin nog opgeborgen, vergezeld van inkten en penselen. Na het ontbijt besloot ik niet meer aan wal te gaan maar het zachte schommelen van het lossen te benutten om de havenwerken, de wiegende kranen, vanuit de patrijspoort te bespieden, de bewegingen te bevriezen op de zuigende kleine vellen gescheurd papier.

Uur na uur schoven de gepenseelde tekeningen onder mijn handen vandaan; ik hing ze te drogen zodat mijn kleine hut langzaam het aangezicht kreeg van een atelier. Na eerst de grijzen en de zwarten aan het Finse licht te hebben laten wennen, mengden zich de kleuren met de loskade, de ruimen van het schip, en meldden zich weldra de scherenkusten aan de papieren horizon; wenkten mijn herinneringen vanaf het moment dat ik de zee herkende aan de deining van het schip; ik vanaf de hooggelegen brug de Baltische zee volle dagen aaneen gadesloeg; de dag zag kleuren in de vroege ochtend en de opkomende nacht; in de hemel het ‘paleis’ meende te ontwaren dat ‘s zomers de poolcirkel zou kunnen sieren.

20.00 uur: Dag Mäntyluoto; dag Uniluoto

Onder een dalende temperatuur, een druilerige regen en opkomende wind werden de luiken van de ruimen gesloten.

Plots klonk een vrouwenstem aan boord. Gehavend baande de scheepshoer zich een weg, op zoek naar drank, sigaretten, de warmte van de kombuis, een jonge lichtmatroos, een kapitein die als een prins... De kapitein blokkeerde bruusk de toegang, op weg naar de brug om van wal te steken. Het gewonnen terrein werd ten slotte krijsend prijs gegeven - Zwarte Anna, Rooi Sien, Blonde Maria of hoe de scheepsnomade ook mocht heten - ze verliet het schip met zijn hele bemanning naar de noorderzon verwensend als ware het een dagelijks ritueel, een lichte tegenslag aan de Finse kust, een hapering in de keten van kortstondig geluk; er kwamen die week nog eenentwintig schepen en even zovele bemanningen. Zo lang het ijs de zee nog niet bedekte, zou morgen alles beter zijn, elke haven nog zijn belofte kunnen inlossen, giften in het verschiet liggen, het varende kampement nog kunnen worden opgeslagen, de kooi gedeeld of in het vooronder beschutting gevonden voor de ijzige koude die vanaf de poolcirkel dreigde.

De loods stapte aan boord en dirigeerde het in de regen gesluierde schip de haven van Mäntyluoto uit, achtervolgd door de loodsboot die net voor open zee aan stuurboord langszij in de luwte kwam. Het woei hevig. De loods wenste ieder een behouden vaart, verliet de brug, daalde de uitgerolde touwladder af en sprong behendig de loodsboot op, zwaar gehinderd door een koppende golfslag.

22.00 uur: Porin Majakka

Regen, wind, dat was het welkom in de Botnische Golf. Het schip stuiterde en koerste moeizaam langs de haven van Tahkoluoto, waarvandaan de havenlichten ons schimmig uitzwaaiden.

De zeekaart lag uitgestrekt op de kaartentafel en wees ons de koers, in potlood uitgezet over de maagdelijke zeevlakte, links afgezoomd door Zweden en rechts door de grillige kustlijn van Finland. De kaart strekte zich uit van Isokari in het zuiden tot Gåshälai in het noorden.

Ergens rond middernacht zouden we Kristiinankaupunki passeren.

Het schip leek zich te verheugen op in lege ruimen; een last was weggevallen.

In de deining, het ploegen van de golven, deed de bemanning het schip onder de douche. Er mankeerde slechts badschuim, of het waren de koppen van de opgestuwde golven die vanaf het voordek het schip overspoelden en inzeepten.

Doodmoe in mijn hut aanbeland liet ik mij, temidden van mijn te drogen gehangen gepenseelde havenwerken en vergezichten in slaap wiegen in de richting van mijn spiegelpaleis, mijn ‘paleis om vier uur in de ochtend’.


Flinterhaven dinsdag 11 november 1997

09.00 uur: Stuifsneeuw

De kapitein registreerde gisterenavond laat nog zes graden boven nul. Nu, terwijl de dag nog niet vlotten wil, neemt de koude bezit van de zee zodat de golven rillen. Het schip slaat aanhoudend uit balans. Het regenscherm verandert in een stuivende sneeuwjacht die het schip langzaam maar gestaag voorziet van een gespikkelde witte sluier.

10.00 uur: Kokkola

Halverwege op weg van Pietarsaari naar Tauvo of, aan de Zweedse kust afgemeten, van Holmsund tot Skellefteå, bevinden wij ons nagenoeg in het midden van de Botnische Golf en zouden ons, als het zicht niet ontnomen werd, kunnen oriënteren op Kokkola, een zeebaken.

De golven laten hun witte tanden zien, goedaardig, dat nog wel. Ze bezorgen het schip toch enigermate een koude huivering die de regelmatige deining onderbreekt.

16.00 uur: Racon T

Niets of niemand zijn we tegengekomen terwijl de dag zich al weer heeft teruggetrokken. Vanmiddag niets dan grijs, eindeloos grijs, duizenden grijzen die steeds naderen over wat eens, dagen tevoren, de horizon was geweest. Dan aan bakboord licht Racon T op, na eerder te zijn verschenen als een langgerekte lichtstreep op de radar.

17.00 uur: De loods

De loods wordt verwacht om vijf uur. Die zal het schip veilig in de haven van Kemi doen afmeren. We varen op naar de noordelijkste punt van de oostelijke zeeën aan de landstreek Tornio.

Zouden we over land verder reizen, dan zouden we binnen enkele uren de poolcirkel bereiken. In Kemi zal de sneeuw ons opwachten; ijs bekruipt alleen nog het dek, hecht zich aan de reling; een miniem bruggenhoofd van de aanstormende winter in de groene zoete golven die het schip blijven plagen en uitdagen.

Nieuwsgierig als ik was naar het aan boord komen van de loods bij balorige zee, begaf ik mij naar het achterdek. Geheel onverwachts bevond ik me op een spiegelende ijsvlakte, gevormd door de stuivende sneeuw en overslaande nevels. In de ijzige oostenwind staande, komen er zwaaiende lichten op me af. Als een schim in de duisternis tordeert de loodsboot in een sierlijke bocht en stuikt in de luwte aan bakboord tegen de wand van de Flinterhaven. Beide schepen geraken in een ‘pas de deux’ en op dat moment grijpt de loods de afhangende touwladder midscheeps en klimt met de lenige tred van een trapezewerker in de piste het dek op.

18.00 uur: IJs

Ploegend door een aaneengeregen vlakte ijsschotsen die zich steeds weer achter ons sluit, volgen we de lichtboeien in de richting van het eiland Ajos; rechts de lichten van Ajoskrunni en in de verte links de stormende lichten van Selkässaari.

De kade komt in zicht. De haven van Kemi wacht. In bewegende stilstand schuift het schip honderden meters langs de lage kade tot aan de kop van het dichtgevroren havenbekken. Aan de tegenover liggende kade ligt een Russisch schip met hout bestapeld gereed voor vertrek. De kadelichten laten de stuivende sneeuwjachten flonkeren en vanaf de wanden van de grote langgerekte loodsen die de kades aan landzijde begrenzen, spiralen de sneeuwwolken opwaarts tot ver in de diepzwarte lucht.

19.00 uur: IJsbreker

Onherkenbaar ingepakt tegen de snijdende koude verkennen we, ons een weg banend door de opgewaaide stuifsneeuw op de kades, de haven. In het andere havenbekken, omgord door een ijskraag, ligt een ijsbreker glimlachend om de eerste winterkuren en wonderlijk weerspiegeld in het weidse wak dat de snerpende oostenwind heeft achter gelaten; de vorst durfde naar het leek niet dichter bij de machtige kiel te komen, afgeschrikt door de pauwenveren blauwe kleur waarin de ijsbreker zich tijdens de voor de winter gevluchte zomer gehuld had.

22.00 uur: Papier en pulp

De voorman van de werf buigt zich met de kapitein en de 1e stuurman over de positionering van de lading in de ruimen. Voorafgaand zijn op volle zee onder barre weersomstandigheden de schotten in de ruimen geplaatst. Halsbrekende toeren waren er voor nodig om de ruimen van het schip af te schotten met Frank, de 2e stuurman, in de rol van alpinist, balancerend boven de gapende diepte waar de stuifsneeuw als een lawine naar beneden stortte en de scheepswanden kreunden, waarvan de echo uit de stalen ravijn in flarden omhoog steeg bij wijze van vervaarlijk protest.

Het pulp zou van de rollen papier gescheiden worden, gestapeld en verdeeld, staand en liggend ingepast, duizenden tonnen gerangschikt naar de maatstaven van de magische wiskunde die stuurman en voorman vanaf de ladingstaten bijeentoverden, daarmee de kapitein bezwerend en de bemanning de wind uit de zeilen nemend. Die wisten echter uit hun ervaring dat alle rekenkunde tevergeefs zou zijn en dat de dag van morgen uiteindelijk de uitslag van dit schaakspel zou bepalen in belang van de stuwadoors, papierfabriek, de rederij en het schip.

Paddy, de 1e stuurman lengde de avond. Hij zal morgen afreizen naar huis; de vlucht die hereniging zal brengen met zijn vrouw, die in haar zesde maand moet zijn.

 


Finse kust


Botnische Golf


Kemi - haven


Kemi - papierfabriek

 

FLINTERHAVEN

BEGIN TEKST

HOME

WORDT VERVOLGD