HOME
FLINTERHAVEN


Flinterhaven - Wilde vaart
Najaar 1997

 
  'Flinterhaven - Wilde vaart' is het reisjournaal dat beeldend kunstenaar Jan Doms in het najaar van 1997 schreef aan boord van de Flinterhaven op een reis van Hamburg naar Ghandia.

AFLEVERING 4
Sont, Skagerak, Esbjerg, Terschelling, Dover, Golf van Biscaye, Portugal

Klik hier onder op illustraties of bijschrift voor een vergroting
.

Flinterhaven maandag 17 november 1997

06.00 uur: Kfbenhaven

Toen we gisteren de Baltische zee opvoeren, was het schip gaan deinen; een slag van stuurboord naar bakboord en weer terug duurde dertien tellen. Een mooie slag die tot gevolg had dat ik soms op het verkeerde moment mijn glazen pen in de inkt doopte; tenminste dat dacht ik dan, omdat met het meegaan van het inktoppervlak in de deining bijna de bodem van het inktpotje werd drooggelegd aan stuurboordzijde, of net andersom.

Het is een kleine inkthouder voor op reis ter grootte van vier dobbelstenen, afgesloten met een op maat gesneden kurkje dat, eenmaal verwijderd, in het doosje op en neer bleef rollen en een gebogen inktspoor achterliet.

Turend door de patrijspoort doemden de lichten van het vliegveld van Kfbenhaven op en in de verte stegen er met regelmatige tussenpozen vliegtuigen op die in de duisternis als meteoren de zee-engte overstegen; het leek een hemels vuurwerk ter verwelkoming op de Sont. We verlegden de koers parallel aan Amagen vanaf Drogden Racon X, passeerden Middelgrund en meldden ons bij Racon M ter hoogte van Middelgrundsfort aan bakboord en Flakfort aan stuurboord.

Inmiddels bevond ik mij op de brug om de ochtend te begroeten, eenmaal licht geworden het kasteel Helsingfr te kunnen zien liggen op Sjælland, en in de verte aan de Zweedse kust: Gumarstorp, de oude toren.

Bij Racon B, Svinbådån, verlieten we de Sont en maakten een kleine buiging in de richting van het Kattegat. Daarna passeerden we de eilanden Anholt en Læsf en de ondiepten Fladen en Store Middelgrund.

Ik verliet de brug bij Racon K, Kummeltanke; het schip volgde route T naar Skagen.

15.00 uur: Mijn hut

De zon laat zich, nu al voor de tweede dag, niet zien. Wel rijgen zich aan de kim silhouetten aaneen van tegemoetkomende schepen die dan, nadat de volgende zich al weer melden aan de horizon, aan stuurboord of bakboord passeren.

De motor doet het schip trillen, vooral merkbaar aan het uiteinde van het blad van mijn uitklaptafel, waardoor het schrijven vrijwel onmogelijk wordt. De zee brengt het eigen ritme op mij over zodat ik 's ochtends om zes uur wakker wordt, me om half zeven douche en scheer in mijn eigen piccolo badkamer met toilet, dan over de steile stalen trap opklim naar de brug, op de kaartentafel kijk in welke positie we ons bevinden, een praatje maak met de eerste stuurman of de tweede, en de ochtend verwelkom op het buitengedeelte van de brug waar ik de wind in mijn gezicht kan voelen. Daarna ga ik weer naar beneden, naar de mess, waar het ontbijt geserveerd wordt door ‘Goodmorningcoocky’ om daarna mijn kleine hut weer op te zoeken en te gaan schrijven, lezen of, meestal, te tekenen. Als ik er binnen stap, zie ik aan de korte, linkerzijde van mijn kooi mijn zeemansbed waarvan de opstaande kant verhindert dat ik er bij zware slagzij uit zal vallen.

In de lange wand aan het hoofdeinde bevindt zich rechts in de hoek de patrijspoort, die uitziet over de boeg van het schip. Tussen het hoofdeinde en de patrijspoort is een opklapbare schrijftafel gemonteerd die ik altijd uitgeklapt laat staan voor mijn journaal, schrijf- en tekengereedschap. Er staat een stoel aan de schrijftafel die net zo breed is als het blad. Aan het tafelblad gezeten, met mijn gezicht gekeerd naar het licht van de patrijspoort, voel ik mij beschut door de ingebouwde linnenkast achter me, waarnaast de half geopende deur toegang geeft tot mijn hut.

18.00 uur: Onder Nederlandse vlag

Mijn hut is een minuscuul stukje Nederland, want de Flinterhaven vaart onder Nederlandse vlag. Boven mijn hoofdeinde hangt een kopie van een gezicht op het IJ, zoals ik eerder al noteerde. De scheepstimmerman is er bij de inrichting van de hut kennelijk nauwelijks aan te pas gekomen. De zij- en onderliggende laden van mijn kooi zijn gemaakt van MDF-plaat met originele houtprint; zo ook de deuren, de linnenkast en de darkant van de patrijspoort. Gelukkig is de omlijsting van mijn neerklapbare schrijfblad van hardhout, zoals eveneens de architraven van de patrijspoort. De wanden zijn van een niet nader te definiëren, afwasbaar soort kunststof, maar kozijnen en hang- en sluitwerk zijn van onvervalst staal en non-ferro’s.

Aan het plafond en aan het hoofdeinde bevinden zich twee lichtbronnen van lijnlicht. Rest mij nog mijn Nederlands grondgebied aan u voor te stellen als diepblauw tapijt, gelardeerd met grijze, ronde, gemoffelde prullenbak. In mijn ‘vaderland’ is niets overbodig; een cel is het met Hollandse, knusse uitstraling, waarbinnen je persoonlijke warmte je via de wanden tegemoetkomt, omdat onder deze Nederlandse vlag, dit vaderlandse bruggenhoofd op volle zee, niets weg heeft van een stijlkamer in het Rijksmuseum, maar daarentegen tot aan het plafond behangen is, inmiddels met in rijen aaneengesloten kleinformaat tekeningen met penseel op licht doorschijnend Japans papier, dat ik op reis heb meegenomen om ons schilderland eer aan te doen.

18.30 uur: Bij de poort van Skagen tekenen of schrijven

Rondom de poort van Skagen lag de zee bezaaid met vissersboten. De eerste stuurman manoeuvreerde behoedzaam daartussendoor terwijl de ferry’s onze vaarweg nog kruisten en een enkel vrachtschip ons tegemoet kwam. Door de verdwenen zon, die slechts een enkel moment, verscholen van achter de wolkenrepen, zijn lichtste teint het hemeldak had ingestrooid, verwerden de schepen in de verte tot niets dan dansende en traag verschuivende lichten in een sterrenhemel die zich als een tapijt uitstrekte, aan de zeebodem verankerd door de vaste bakens die in strakke schema’s afwisselend rode, groene en helwitte bundels in onze richting afvuurden.

Buiten op de brug, sluimerend in het stille ruisen van de zee, overdachten wij, mijn reisgenoot Han en schrijver dezes, hoe het tekenen met penseel toch kan verschillen van het schrijven; hoe de tekening de tijd zal samenballen om als ondeelbaar moment een beeld te creëren, niet als een extract van de werkelijkheid, maar als weerspiegeling van het gemoed dat in een beeld besloten wordt; zoals een doorwrocht en doorweekt vel papier de materie zal ontstijgen, het zien een wending zal geven, zal overstijgen, zal brengen tot een vergezicht; een visioen als baken dat de werkelijkheid van zijn misleiding ontdoet en wellicht de beschouwer nadien het zicht in de schoot werpt als ware het een weerzien.

Schrijven evenwel, zal de tijd juist rekken, de momenten in volgorde plaatsen, een plot smeden, de maagdelijke pagina’s slechts monotoon en voor een gering gedeelte bekrassen, vooral het wit in ere laten, en als de woorden in een niet aflatende stroom mijn glazen pen verlaten, daarin terugkeren als in een glazen bol die in 's lezers handpalm ligt, zijn of haar lot bezegelt, tot vreugde, ontroering, ergernis of weerzin dwingen.

22.00 uur: Skagerak

Tijdens het keren bij Skagen in de richting van het Skagerak stak een frisse bries op die volgens de kapitein zou aangroeien tot een harde wind, misschien wel stormachtig zodra we de beschutting van de kust zouden verlaten om de Noordzee op te stomen. Zijn woorden klonken als een donker lot dat we hadden te ondergaan. In afwachting daarvan dronken we, Han en ik, samen een biertje in Han z’n hut, die net als de mijne was omgetoverd tot een schildersatelier met reeksen tekeningen aan de wanden geplakt: het aanzicht van de Oostzee bij dag en bij nacht, de ijsvelden, de inkomende maan, verre horizonten, opdoemende kustlijnen en naar het leek de onafgebroken deining van het schip die de kim op de kleine bladen deed verschuiven.

We bespraken de keuzen die we hadden gemaakt om invulling te geven aan ons kunstenaarschap, hoe de tekeningen en schilderijen hun weg zouden vinden in de tijd, hoe onmogelijk het van mijn zijde zou zijn niet de balans te vinden die ik zocht tussen de inspanningen die voor mij nog mogelijk waren en de fysieke aanslagen die elke nieuwe performance op mij deden; de pogingen die ik steeds ondernam al tekenend en schrijvend mijn gedachten vast te leggen omdat ik onzeker was over de kracht die nodig was, de bestendige zorg om mij nog jaren achtereen bloot te stellen aan de buitensporigheden die de buitenwereld onvoorwaardelijk van mij vroeg; mijn ‘Paleis om vier uur in de ochtend’, waarvan ik slechts een deel in het Finse landschap had ontdekt: de grijze wachttoren aan zee, honderd kilometer ten zuiden van de poolcirkel.


 

Flinterhaven dinsdag 18 november 1997

06.30 uur: Aanschietende zee

Ter hoogte van Esbjerg verloren we de luwte van de Deense kunst en maakten we de oversteek in de richting van de Noordelijke eilanden om ter hoogte van Den Helder ons te voegen in de op de zeekaart geduide zuidwaarts lopende vaarroutes. Dat zou nog negen tot twaalf uur gaan duren. De eerste stuurman introduceerde de zee op deze vroege ochtend als een aanschietende zee, die het gevolg was van een stijve bries, windkracht zes, maar zei dat gaandeweg, verder uit de kust, de harde wind zou opsteken, windkracht zeven tot mogelijk acht. Op dat moment zou de aanschietende zee zich gaan tonen als een wilde zee met schuimende koppen en het witte schuim als strepen in de richting van de wind over de golven trekken.

Omstreeks tien uur zag ik vanaf de bank achter de kaartentafel op de brug dat bij een enkele golftop het schuim afwoei en tegelijkertijd werd ik gewaar dat de leerling, de cadet, met de emmer rondliep die hij vulde met gereedschap voor kleine klussen op de brug in een doorzichtige poging de toeslaande zeeziekte te camoufleren. Plots merkte ik in een op hol geslagen kermisattractie terecht te zijn gekomen, een die het midden hield tussen de hoog-gaat-ie, kop van jut, zweefmolen en steile wand. Uiteindelijk ontwaarde ik aan stuurboord louter zee, die briesend de horizon uit het gezichtsveld had geschoven en aan bakboord jachtende wolken die, soms door de stormwind uiteen gedreven, de lichtschachten openden waaruit machtige stralenbundels neerdaalden om mij lichtgroen weerkaatsend te verblinden.

12.30 uur: De fatale biefstuk

Om twaalf uur dronken we bij wijze van dagelijks ritueel met de bemanning een biertje. Frank, de tweede stuurman, zat op de brug omdat hij de wacht had van twaalf tot vier. De stemming zat er in; de grimmigheid van de zee werd uitdagend beantwoord met joligheid. Iedereen verdacht Frank ervan aan het roer getrokken te hebben, want opeens helde het schip zodanig over naar stuurboord dat alle flesjes rinkelend van tafel rolden en met ons op en onder de bank belandden. De cadet leek het schip verlaten te hebben, onvindbaar als hij was. "Er zijn schepen die voor zeeziekte gemaakt zijn", zei de eerste stuurman, en alsof dat nog niet genoeg was verhaalde hij ook nog eens van het daarop volgende stadium: ‘zeegekte’. Dan stonden ze aan de reling, verbijsterd door de onmetelijke kracht van de golven en wierpen zich de een na de ander van boord. "Nou ja, goede zeelui zouden dat toch nooit geworden zijn."

De oversteek naar de eettafel gemaakt, zwenkte Coocky met de dampende soepterrine de mess binnen. De champignons dreven als haaien in de soep, belandden bijna op de nevenstaande eettafel waar de kapitein zich in evenwicht hield. Het bord horizontaal houdend slaagden we erin de eerste gang van de maaltijd onder controle te houden. Als in een slap-stick verschenen de biefstukken met friet in de deuropening. Toen die berg rundvlees op mijn bord belandde, keek hij mij dreigend aan als ware het een walvis die met een vette knipoog mijn maag keerde; ik gaf het op, de ziekte van de zee, die in staat was elke zeemanstrots te breken, sloeg toe.

15.00 uur: Zeeziekte

Vergezeld van een minuscule, miraculeuze zeeziekte-killer lag ik volledig uitgeteld in mijn kooi, waarvan ik toen definitief het nut begreep van de opstaande kant die mij verhoedde rollend een doodsmak te maken terwijl ik van de wereld was. Waarschijnlijk was het een enorme slagzij die het schip maakte, die me had gewekt. Ik had geen notie van de tijd; apatisch lag ik daar, meegaande in de deining die nu van alle kanten leek te komen.

De vele gedachten die immer in mijn hersenpan rondwaarden, leken in het niet verdwenen. Niets doorkruiste mijn gewelf. Ik lag daar maar tientallen minuten lang naar mijzelf te staren van een afstand, wat mij toen niet bevreemdde. Het maakte niet uit of ik mijn ogen open of gesloten hield, of ik dacht op te staan, of ik misschien beland was in mijn ‘Paleis om vier uur in de ochtend’; meer leek het dat ik mij bevond aan de poorten van de hel. Het vuur brandde op mijn voorhoofd.

Mijn lichaam besloot een warme douche te nemen en daarna toch de brug op te gaan, de golven te trotseren en welgemoed de avond in te gaan. Tot enig bewustzijn kwam ik toen ik met Han op de achtersteven het wind- en golvengeweld ging aanschouwen, ons vastklampend aan de staketsels van het schip om niet door de wind meegezogen te worden. Zeeziek is één maar om de geschiedenis in te gaan als zeegek, nee dan liever nog wat stormen trotseren.

19.00 uur: Zeeziekte good bye

Coocky had zo zijn eigen remedie tegen de ziekte van de zee. Met een bataljon dampende kroketten kwam hij de kombuis uit. Ik zette me schrap en nam deze uitdaging aan in de hoop en het vermoeden dat de kleine ‘killer’ uit de boordapotheek waarover ik inmiddels beschikte me nadien wel weer een knock-out zou bezorgen, om na enkele uren van diepe rust met het schip weer te belanden in aanschietende zee; een frisse bries nog na zou krijgen.

Met de ‘Toverberg’ van Thomas Mann begaf ik mij te kooi waar Hans Castrop, de held in het boek, zich inmiddels het eindeloze sanatoriumleven hoog in de Alpen eigen had gemaakt en op afstand liefde had opgevat voor een Russische dame die daar ook verbleef met een aandoening aan de longen. Hoe hij voortdurend disputeerde met de Italiaanse literator die omwegsgewijs er al lang blijk van had gegeven op de hoogte zijn van dit ijdel verlangen.

En zo begaf ik mij met de held in een ligkuur waarvan, naar mijn beleving, slechts het begin vaststond en zelfs niet eens omdat ik, achteraf beseft, dromend onverhoeds mijn eigen leven was binnen gegleden, waarin de dagen zich aaneen regen. Op enig moment waande ik mij in mijn oude jongenskamer, waar ik nieuwsgierig een grote enveloppe opende, de tekening eruit nam die vergezeld ging van een oorkonde met een eervolle vermelding voor de grote tekenprijs van verenigd Europa, toegekend voor het kleurige havengezicht dat ik, gestimuleerd door mijn tekenleraar, had ingezonden.


Flinterhaven woensdag 19 november 1997

06.30 uur: The day after

In de nacht waren we voorbij Terschelling gevaren en ter hoogte van Den Helder omgebogen in de richting van het zuiden. Nu bevonden we ons op het misschien wel drukste scheepvaartpunt ter wereld; een rotonde ter zee waarlangs het verkeer van en af Europoort, overstekend verkeer vanuit England, en noord-zuid varende schepen werden geleid. Een soortgelijk punt zouden we over enkele uren naderen ter hoogte van de haven van Antwerpen.

We bevonden ons veertig zeemijlen uit de kust; de zee was gaan liggen en Han waagde zich op het dek waar over de lengte-as een reddingslijn was gespannen. Vanuit mijn patrijspoort betrapte ik hem turend over de zee, tijdelijk verbonden aan de wilde vaart.

Mijn gestel was nog aan het wennen aan de gedachte dat ik een reisdag had verloren; niet tot tekenen gekomen was om de opstandige zee te registreren. Als ik deze dag niet als verloren beschouwde, hoefde ik die ook niet in te halen. Het is ook onzin dagen te willen inhalen want dat brengt je ertoe elke daaropvolgende dag te moeten inhalen omdat je de daaraan voorafgaande dag dan zult hebben benut om de daar weer aan voorafgaande dag in te halen. Dus besloot ik de rest van mijn leven geen ‘verloren’ dagen meer proberen in te halen. Ik wil leven bij de dag, van dag tot dag tot dag tot dag…

11.00 uur: De tunnel

Ferry’s en hovercrafts kruisten onze weg. De luchtkussenvaartuigen schoven als witte stuivende schichten over de horizon voorbij. Tegelijkertijd besefte ik dat er een stroom van reizigers zich recht onder de Flinterhaven over de zeebodem door de tunnel bewoog; de tunnel die England tot een schiereiland had gemaakt, voortaan gekluisterd aan het vasteland. Wat een rampspoed kon zich in zo’n tunnel afspelen; bij brand als ratten in een val. Veiliger dan passages over zee was een illusie gebleken. De rust op zee leek de toekomst van de ferry’s en de hovercrafts zeker te stellen.

Niettemin waren er berichten over de scheepsradio binnengekomen van vermiste vissersboten, verdwenen in de achter ons liggende noorder storm. Buiten beroerd, was ik geen moment bang geweest, ook niet op de momenten dat de boeg van het schip in de golven verdween.

Het zou een zonnige dag worden met een lichte bries vanuit het zuid-oosten, die als bij toverslag de jagende wolken verjoeg en de lucht in het blauw doopte, waarop de zee op zijn beurt een helder groen ten beste gaf, oplichtend in de felle neerslaande stralenkransen bij eerste opening van de wolkenmassa’s.

11.30 uur: De krijtkust van Dover

Niet dat ik ooit in een woestijn geweest ben, maar toen de zon heer en meester werd in de hemel en de nevels op de horizon naar achteren schoven, ontdekte ik aan stuurboord witte uit zee oprijzende steile wanden; de krijtkust van Dover, met het aanzicht van een fata morgana, die bij het eerste moment van verschijnen toen we naderbij voeren, weer in het niets zou verdwijnen. Louter zinsbegoocheling dacht ik, tot dat de kapitein uitriep: "Hee, kijk nou eens, de krijtrotsen!"

Ik nam de verrekijker mee naar buiten op de brug en tuurde in de richting van het weerkaatsende licht en ontwaarde in de valling van de hoog oprijzende kustlijn een donkergroene oplopende vlakte met witte huizen en uitkijktorens. Terwijl we voorbij stevenden zag ik uit op de East Goodwin, een oud lichtschip dat aanvarende schepen voor de oprijzende krijtrotsen bij storm en slecht zicht moest behoeden voor de gevaarlijke klippen. Ter hoogte van het lichtschip, de South-West Goodwin, verdwenen de rotsen langzaam uit het zicht. De zee was tot rust gekomen en de Flinterhaven wiegde enkel nog zacht heen en weer.

16.00 uur: Beach Heal

Die middag liep het kwik op tot veertien graden celsius; de zon was aangenaam en ik stond uit de wind op het voordek. Uren heb ik daar gestaan, de zee onder me weg glijdend, de prikkeling van het zout op mijn lippen. De tijd leek zonder einde, en weer doemde als een luchtspiegeling bij Beach Heal de krijtkust op. Onzichtbaar passeerden we het eiland Wight, lieten ons leiden door het Engels Kanaal. Voor en achter ons voeren schepen op dezelfde koers, haalden ons in of bleven uren lang gelijk met ons opvaren. We kruisten een enkele vissersboot die, met de verrekijker van nabij bezien, in wilde zee leek te verkeren. Het leek een waarschuwing voor de komende zee, de ouverture van de Atlantische Oceaan.

De zon maakte een lange aanloop om afscheid van de dag te nemen, speelde haasje over met het opkomende wolkendek; soms dreigende vachten van bokkige schapen die de hemel overlangs doorkruisten; soms witte vredeswolken die over de horizon rolden; de avondwind die ijlings in een vlakke penseelstreek de kleuren mengde in een donker levend grijs dat in de gedaante van een gesluierde maagd de zon een innige kus gaf voor de nacht. De opkomende golfkammen grepen rebels naar de laatste stralen.

22.00 uur: Wilde zee

Had de Atlantische Oceaan zich bij het scheiden van de zon aangekondigd, speels, dat wel, bij het avondeten maakte de kok naar wij dachten een plagende grap door een onversneden Groningse rijsttafel te serveren, die eventuele opstandige magen bij storm en ontij in evenwicht zou moeten houden. Een Indonesische kok die zich expert toonde in Gronings culinair supergewicht, bestaande uit rijst, capucijners, gebakken spekjes, gelardeerd met gebakken en verse uien, augurken en als liefkozing, piccalilly, waarbij Jan, de machinist, nog een feestelijke stroopwafel voegde. En ik moet zeggen, ieder raakte overtuigd van het sterke karakter van dit gerecht, want geen der Groningse bemanningsleden had geleden aan de zeeziekte. Slechts de niet-Groningers met uitzondering van de Haagse stuurman waren bezweken onder het geweld van de Noordzee.

Nu moest bij de aanschietende zee de zegen blijken van deze weergaloze Groningse feestdis, de ware zeeman behoeden voor het verliezen van het gevecht tegen de opkomende storm, die reeds ingezet had en met lange slagen het schip de hoogte in trok om vervolgens stuiterend neerwaarts de stalen neus de volgende opstuwende golf te doen splijten.

Terwijl ik volop de golven van de Noordzee aan het vereeuwigen was, bevonden we ons niet meer in aanschietende zee maar in wilde zee.


Flinterhaven donderdag 20 november 1997

02.00 uur: Hoge zee

Toen de vorige avond het tekenen door de opstekende wind onmogelijk was gemaakt, dronken Han en ik nog een biertje en bespraken we hoe het ritme aan het thuisfront zou verlopen. Bij onszelf was de tijd tot volledige stilstand gekomen. Slechts het aanzwellende gieren van de wind door de op een kier geopende patrijspoort ordende nog de tijd. Evenals het deinende schip dat inmiddels bij het stoten op de aanrollende golven de op de wanden bijeen geplakte tekeningen gelijkmatig deed optillen, bij wijle onderbroken door een siddering waarbij de inkomende windvlagen het tegenritme bepaalden.

In mijn hut aanbeland, gordde ik alle losse onderdelen vast, inspecteerde de stapel tekeningen, controleerde mijn glazen pen en de kurk op mijn inktpotje; liet mijn jas aan een haak aan de kast hangen om aan de grootte van de uitslag die deze bij elke slingering van het schip in het halfduister maakte, de hoogte van de golfslag te kunnen afmeten. Toen de slaap in al dat geraas niet wilde komen, vluchtte ik in de ‘Toverberg’ waar de held inmiddels ook de tijd had bevroren door zich als een wijsgeer te begraven in de anatomie van het menselijk lichaam. Om twaalf uur hoorde ik dat Frank, de tweede stuurman, de wacht betrok. Om twee uur schrok ik wakker uit mijn boek. Een geweldige slag schokte mijn hele haven en goed en ik dacht: "Nu hebben we hoge zee"; dat was een roller bij windkracht 9. Nee, ik kan niet zeggen dat ik nog geslapen heb.

12.00 uur: Zeemansbier

Toen ik om zeven uur op de brug kwam, zowaar met de doodsverachting van een alpinist het trappenhuis slaagde te beklimmen, de deur naar de brug opende, moest ik me aan alle uitstekende delen vastklampen om niet tegen het radarscherm te pletter te slaan. De zwarte wolkenjacht verzette zich nog tegen de dag. Langzaam verschenen de silhouetten van de bergen en dalen, wit gekamd en spetterend voortstuivend over de boeg van de Flinterhaven die wild de hoogte zocht om vervolgens in een vrije val in de opstandige zee onder te duiken en, zich majestueus verheffend, weer te keren, nog hoger te reiken en wederom omlaag te storten in een sidderende cadans.

In de loop van de ochtend slonk de kracht van de wind zonder dat merkbaar de deining van het schip verminderde. Op het achterschip, dat in een zelfde beweging rees en daalde, stuwden de golven hoog op als hadden ze de maat van de welvingen van een golfcourse - hoog boven mij uit - terwijl het razende schuim van de slaande scheepsschroef het gedender van de motor overstemde. Ik liet mij hangen in de wind terwijl het hellende dek mijn benen deed wankelen, stak mijn armen als een koorddanser uit om het evenwicht te zoeken, wisselend met de slagen van het schip en bereikte op enig moment een stadium van gewichtloosheid dat ik, me onbespied wanend, voor het langst trachtte vast te houden totdat een onverhoedse reus van een golf, die gepaard ging met een luwte in de wind, de magie wreed doorbrak.

Die middag nog slonk de stormkracht tot een milde doch krachtige zeemansbries; de deining hield onverminderd aan en wenkte de doorkomende zon van oost naar west.

15.00 uur: Bay of Biscay

De eerste stuurman had maar één advies tegen zeeziekte: "Pak op tijd een biertje", dat maakt je evenwichtsorganen minder scherp en zeeziekte heeft met de gevoeligheid van de evenwichtsorganen te maken.

Misschien dat daardoor het zeemansbiertje om twaalf uur op de middag als gewoonte is ontstaan op de wilde vaart. Niets wetende van navigeren geeft dit alcoholisch samenzijn houvast omdat dan de tv aangaat om, tussen de sneeuwval, beelden te ontwaren van aanvankelijk Finse, Zweedse, Deense, Noorse zenders, nadien Nederlandse, Engelse, Belgische en vandaag ook Franse tv-stations.

Al bij al heb ik uit al die schimmige beelden kunnen ontcijferen dat weerberichten alleen over land gaan - voor de zee niets betekenen - dat de programma’s overal ongeveer hetzelfde zijn, veel truttigheid en onbenulligheid, dat Sadam Hoessein in zijn hok terug gefloten is en dat in Egypte een aanslag op toeristen is gepleegd door de fundamentalisten; aan het nieuws lijkt niets veranderd.

Na de maaltijd doe ik een gerede poging de golfslagen met schuimende koppen in de richting van de wind op het zuigende papier met penseel vast te leggen. Bij Ile D’ouessans wordt de koers verlegd en moet ik wegens overslaande golven in mijn inktpotje die pogingen staken. The Bay of Biscay, zegt de Engelse zeekaart, en daar valt niet mee te spotten, want hier in de Atlantische Oceaan, mijlenver buiten de kust, koersen we regelrecht naar de diepzee waarvan het wilde oppervlak tot bijna vijfduizend meter boven de rotsige zeebodem reikt.

22.00 uur: Een reis zonder stilte

Vrijdag veertien november waren we vertrokken uit de haven van Kemi. Zes dagen al waren we onderweg en nu breekt plots de punt van mijn glazen pen, spontaan, onaangekondigd. Misschien kan ik door verder te schrijven, hakkend in het papier, de punt al schrijvend opnieuw polijsten zodat ik, dikkere inktsporen trekkend, wellicht mijn journaal toch kan voltooien met mijn glazen schrijn van het woord.

Het zou pijnlijk zijn hier mijn schrijven te moeten staken, terwijl van mijn ‘Paleis om vier uur in de ochtend’ slechts nog de westertoren is verschenen in het noorder Finse kustlandschap dat was overvallen door de winter juist onder de poolcirkel; een bevroren beeld, uitkijkpost overzee; misschien een verraderlijke verleidster voor verdwaalde schepen op zoek naar beschutting tegen het noodweer; schepen die vallen voor de verleiding, die de wenken volgen en daardoor gekeerd worden tegen de rotsmassa’s, verscholen in de aanlokkelijke kustlijn, bezaaid met een bos van stralend witte berken; scherpe rotsen onder de waterspiegel die de scheepswand onverhoeds openrijten waardoor het schip met man en muis in het zicht van de veilige haven vergaat; geen spoor dan aanspoelend wrakhout nog herinnert aan de bemanning die vele maanden terug onder zeemansgezang haard en huis in de zuidelijke landstreken verlaten heeft.

Of, voor de in nood verkerende zeereizigers, zij die argeloos vertrouwen op het lichtende baken, dat de weg wijst naar de luwte van de haven die verscholen ligt achter de citadel; daar aanbeland in de armen gesloten worden en gelaafd verzinken in het bed van kristallen sneeuw; zich neer kunnen vleien in de verzonken witte weide die ver van de bewoonde wereld omhelsd wordt door de eeuwige sluierdeken die slechts in de lente dunner wordt en zo het licht doorlaat, de hoop doet herleven, en de verre reis behouden ten einde brengt.

Het is het slaan van de motor, het ronken van de generatoren, die deze reis zonder stilte doet verlopen, terwijl het de stilte was die me wenkte, me verlangen deed naar deze reis zonder einde, deze tocht over een onafzienbare watervlakte, golvend door de nacht.


Flinterhaven vrijdag 21 november 1997

09.00 uur: Mijn glazen pen

Aan een wetsteen heb ik de gebroken punt van mijn glazen pen gerond zodat die nu weer over het papier ruist, niet meer onverwachts blijft steken maar wel een breder inktspoor achter laat. Met het schokken van het schip, dat nu nog zeker twintig uren de golving van de diepzee moet trotseren, zal lezer dezes mijn door de omstandigheden geteisterde schrift voor lief moeten nemen om dit journaal tot het einde van de reis te kunnen volgen. Ik, waarde lezer, laat mij niet weerhouden door deze kleine tegenslag, dit ongerief; ik schrijf u naar de eindbestemming met dit kleinood, dit glazen wonder, deze transparante schrijver, deze reisgift van mijn kompaan, de glazenier.

De nachtelijke deining heeft mij uit mijn slaap gehouden en hier en daar bij onverhoedse bewegingen van de Flinterhaven mij enkele blauwe plekken bezorgd; de gedachten die ik meende te koesteren uit mijn hoofd geschud, en nu ben ik op zoek naar hetgeen ik mij voorzag te zullen schrijven, net voordat de punt van mijn pen zo noodlottig brak.

Nog weet ik hoe ik mijmerde me nu zes dagen aaneengeregen op volle zee te bevinden en de stilte miste; me afvroeg wat het verschil zou zijn met andere reizen die me gevoerd hadden over land tot op de hoogste toppen van het gebergte, die onaardse werkelijkheid die de Greina heet, die morene temidden van de bergketens in de Zwitserse Alpen; in die absolute stilte mijn hart had horen kloppen.

10.00 uur: De deining van de Oceaan

Toen we in Hamburg voor het begin van de zeereis voet zetten op de Flinterhaven in de haven van de Elbe, Kaiser Wilhelm Schube, waren het de kranen op de kade die het schip door het plaatsen van de lading beroerden.

Uitvarend over de rivier waren het de stroming en de wind die het schip steeds uit balans brachten; in de nacht voelden we de overgang naar het open water, de Noordzee, om via het Skagerak en het Kattegat de wijdse Oostzee als ritmische beweging te ondergaan. De slagen waren kort, bij opkomende wind stuikend en nu op de Atlantische Oceaan met onder de zeespiegel bijna vijfduizend meter water, waren de slagen lang, stak de boeg hoog op en daalde diep, terwijl het achterschip enigszins dwarrelend volgde; de schroef steeds aan de oppervlakte het water omwoelde in een eindeloze herhaling, waarbij de tonen van het schip zich voegde in de maten van de deining die de eeuwige diepzee leek te beheersen, krachtig als een duistere macht die steeds weer, ook bij volkomen windstilte, uit de diepte oprees, donker, dreigend, soms glinsterend in het zonlicht of spiegelend in de sprankeling van de maan, altijd wit gekamd en stuivend over de boeg neerdaalde.

De deining die ter land afwezig is, daar ook niet gemist wordt, gelijk de stilte, de deining die vooral bij nacht als je uit je slaap ontwaakt, je geruststelt en tegelijkertijd verontrust als de wind langs je patrijspoort raast en voelt dat de schommel het hoogste punt bereikt; een zucht in je maagstreek teweegbrengt.

17.00 uur: The Sky is Crying

En dóór ging de deining van the Bay of Biscay, vanuit het zuid-westen steeds weer opgejaagd door verraderlijke buien die zich als aanstormende lawines met hagelslagen en windstriemen over ons heen stortten, het schip enorme slagen deed maken, alles wat los en vast zat in beweging zette, en die in de verte daarna met reuzenschreden uit het zicht verdwenen, stampend met gigantische zuilen van slagregens zich uit de voeten maakten, met als genoegdoening omziend en sier makend met kleurige regenbogen die, naar men zegt, de verborgen plaatsen aanwijzen waar de goudschatten in de zee verzonken liggen.

De zon nam een zoete wraak door in de late namiddag te verblinden, gaten in het golvend waterdek te slaan waarin de Flinterhaven vallend van de waterformaties steeds leek weg te zinken. Bij de wacht van de eerste stuurman, die eerder staande op een opgedroogde dweil op de hellende deining rebels het edele schansspringen demonstreerde, werd de finale van die woelige middag ingezet met een jankende gitaarsolo op oorlogssterkte door Stevy Ray Vaughen met als titelsong: The Sky is Crying. Het hele schip leek bedekt met diamanten; het waren de in de het zonlicht glitterende zoutkorsten die de splijtende golven hadden achtergelaten. Met het sterven van de akkoorden trokken de laatste zonnestralen zich terug achter de welvende kim. In de vallende duisternis keerde de ruisende stilte weer.

20.00 uur: Onderzeeërs

Niet dat we ze gezien hebben, maar we voeren dwars door een oefengebied voor onderzeeërs en naderden de kop van Spanje, Cabo Villano. Eerder die dag was er via de scheepsradio het bericht binnengekomen dat er zich door de storm losgeslagen containers in dit gebied zouden bevinden. Ook die werden niet waargenomen. Gelukkig maar, omdat er zich, naast de containers die blijven drijven, ook exemplaren tussen kunnen bevinden die enkele meters onder de waterspiegel blijven zweven en zodoende een regelrechte bedreiging vormen voor de kiel van het schip.

In de nacht passeerden we Cabo Finisterne en bereikten we de kust van Portugal waar we in de ochtend om half negen Montedor zouden voorbij varen.

Om negen uur op de avond legde ik me te rusten omdat mijn hele lichaam aanvoelde als een dwarse deining, en mijn maag dreigde slagzij te maken. Kortom mijn hele gestel was aan een opknapbeurt toe. Rollend in mijn kooi, bij tijd en wijle opgeschrikt door een slaande deur bij wisselende wacht, of het krassende geluid van die ene stoel die ik bezat en die zich plots een weg zocht door de hut. De nacht verliep traag terwijl de Flinterhaven onder de stuwende krachten kreunde tot de echo van de vroege ochtend tegen de wanden kaatste.

 


Noordzee - storm 1


Noordzee - storm 2


Krijtrotsen Dover 1


Krijtrotsen Dover 2


Krijtrotsen Dover 3


Krijtrotsen Dover 4


Golf van Biscaye - storm 1


Golf van Biscaye - storm 2

FLINTERHAVEN

BEGIN TEKST

HOME

WORDT VERVOLGD