INHOUD PALEIS
HOME
AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
BEELDENDE KUNST

 

Akte 5: De sprong naar het noorden

Osip:

Toen de Nicola 1 van wal keerde en Schube 73 van de Köning Wilhelmhafen langzaam uit het zicht verdween, werd de Elbe breder en breder; de vuurtoren schoof voorbij, terwijl de draaiende lichtbundel de opkomende mist doorkliefde.

Hoe donker werd de nacht.

De laatste losse delen werden op het dek geborgd.

In de ruimen heerste een diepe stilte.

.

Onzeker balancerend op mijn slapende benen tuurde ik door een patrijspoort en zag de zwarte schaduw van de boeg aan de tegemoetkomende mistflarden ruiken, steeds weer de neus optrekken, snuiven in de boeggolf.

.

Ik wacht op de dag die zich aandient als een opkomende grijze lichtvloed.

Langzaam keert de zee de duisternis; een oneindige leegte strekt zich naar alle windstreken uit; leeg, helemaal leeg.

.

Hoe rustig lijkt de zee.

.

.

.

.

.

.

.

Ik mocht overal komen had de kapitein me gezegd, overal, behalve in de ruimen.

Te gevaarlijk.

.

.

.

.

Na de slapeloze nacht voelde ik me beroerd.

Correspondent, gezant, ‘t mocht me wat.

Die zogenaamde revolutie had me alleen nog maar ellende gebracht.

Was ik ternauwernood ontsnapt aan de tyfus die heerste in de Oeral door me aan te melden als vrijwilliger bij de emigratiedienst, nu wachtte me wellicht een zekere dood aan boord van dit drijvende cholera-eiland.

.

Godallemachtig, Scheisse, de pest kunnen ze krijgen, de ‘Kameraden’, vooral die Künstler die overal samenhokken in kolonies, die die Ehre von der revolutie opstrijken met hun vlagvertoon en propaganda.

Wass heeft dat van doen mit die Arbeiter, het proletariaat; ...... die Kunst der ausseht als een grosse chaos; Kunst der nirgendwo op lijkt; een fatsoenlijke Jacke tegen de snijdende kou, daar sollten sie sich besser mee bezig houden; dat is pas Kunst waar das Volk wat aan heeft.

.

.

Ik weet niet waarom ik de woede van de kapitein trotseerde.

Misschien was het de eenzaamheid die van mij bezit had genomen, kameraden die zich altijd van mij afkeerden hoezeer ik ook mee juichte met de ‘overwinningen van het volk’ die met mitrailleurvuur van de daken geschreeuwd werden; de treiterende honger die mij achtervolgde sedert ik gevlucht was van het landgoed van mijn vader; steeds elke verwoede poging die ik had ondernomen mij bij de revolutionairen aan te sluiten en tenslotte gestrand was bij het bekend raken van mijn afkomst; ‘kameraden’ mij zonder mededogen verstoten hadden omdat ik als intellectueel geen zoon van het volk kon worden of zijn; en daarom besloot hij bij de eerste zonnestralen, tegen het ‘Verbot’ van de kapitein in, de luiken van een van de ruimen te openen en in het diepste neer te dalen; de besmetting met cholera trotserend, om op zoek te gaan naar ene …..

….. Valentina.

.

Valentina, wiens noodlot mij niet in het minst interesseerde, maar mij naderbij kon brengen bij Konstantin Paustovsky die ik nog kende van de redactie van ‘Rabotsji Poet’ en via hem met ene Gustav Klucis, met diens gerussificeerde naam die zijn Letse afkomst moest verhullen

- ik was er al achter gekomen dat die Gustav op 4 januari 1895 geboren was in Livland, vlak bij de grens van Estland, nota bene op het landgoed ‘Indule’, dat van zijn vader was met 30 hectare land -

hoog opgaf over de collectivisatie, terwijl hij zogenaamd het tsaristische leger was ontvlucht om met de kameraden te helpen het Winterpaleis te bestormen en ondanks zijn afkomst, zoon van een Letse edelman, nu een belangrijke post bekleedde dichtbij de Opperste Sovjet; portretten vervaardigde van Lenin voor het volkscongres.

Als ik die Valentina nu eens terugbracht naar Paustovsky of Klucis dan .........., dan zou mijn leven zich in de richting van de voorspoed kunnen begeven.

Dan ...................

Valentina:

In de verte zag ik een geopende deur, waar dezelfde man die het luik gelicht had mij wenkte naderbij te komen.

Alle vrouwen en kinderen waren opgestaan en versperden mij met de wanhoop in hun ogen en luid jammerend de weg.

Het leer van de karwats dreef ze uiteen.

Ik deinsde achteruit, niet wetend welke kant ik op moest.

Hij liet mij geen keuze.

.

.

.

.

.

.

(ontsmetten in de douches naast de latrine)

.

(kleding drogen in de machinekamer)

.

(eten in de kombuis)

.

(smalle stalen trappen leiden naar het achterdek)

.

.

.

.

.

.

.

.

Valentina:

Nee, aangeraakt had hij me niet.

Toch voelde ik mij smerig, begluurd van achter zijn brillenglazen die glinsterden in het tegenlicht.

Eén glas was zwart gemaakt; dat zal ik nooit vergeten.

Hoe wist hij dat ik niet tot de emigranten behoorde ?

.

In de machinekamer, waar mijn kleren moesten drogen terwijl hij me zijn lederen jas had omgeslagen, de machinist met zijn nieuwsgierige blikken had weggestuurd, hield hij me een gekreukelde foto voor van een jonge man in uniform.

Het lawaai was oorverdovend en de lichten knipperden akelig.

Maar, dat was ............. Gustav ?.

Geleid door angst schudde ik ontkennend mijn hoofd.

Hij gromde, geloofde mij niet en stopte aarzelend de foto weer weg.

.

.

"Hunger ?" (Osip)

.

.

Hij wachtte mijn antwoord niet af en duwde me in de richting van kombuis die schuin boven de machinekamer moest liggen.

Met een slag dempte de stalen deur het helse lawaai van de machinekamer.

Mijn oren ruisten na; ik wankelde op mijn benen en zocht steun aan de leuning in de smalle nauwelijks verlichte gang.

Behoedzaam geleide hij mij langs de verspreid over de vloer liggende matrozen die nog in diepe rust leken.

Een van de matrozen, die ik in het halfduister aanraakte met mijn voet, opende zijn ogen en keek mij verwilderd aan.

Ik huiverde.

.

.

.

.

.

In de kombuis was het warm.

"Me, coocky ............ You ? ............. Valentina ?

Beautifull name."

Hij gaf mij met een brede grijnslach die zijn gehavende tanden ontblootten van achter zijn stinkende adem een kom dampende gorten pap met kandij en scheepsbeschuit, en gebaarde al vloekend aan mijn begeleider dat we zo snel mogelijk weer moesten verdwijnen. "Il capitano .... Si, Si, ........ cholera ?!"

.

.

.

.

Langs de smalle stalen trappen, waaraan geen einde leek te komen, bereikten we het achterdek.

"Stehen bleiben! Warten !" (Osip)

.

.

.

.

Met mijn ogen toegeknepen, zie ik aan het einde van het langgerekte spoor van het opspattend schuim van de wentelende schroef van het schip, dat de zon een gat in het wolkendek beitelt.

Mijn haren waaien op en de zeewind verlost mij van de op mijn lichaam achtergebleven lysol; herboren voel ik me en even verkeer ik in de waan dat ik op weg ben naar mijn vader die op mij zal wachten.

.

.

Ik schrik.

Als bij een omgekeerde vulkaan spat het helle licht de zee in.

Het lijkt alsof de Nicola 1in een verbrijzelde spiegel drijft.

.

.

.

.

Aan de horizon verschijnt een licht zwevende donkere streep.

Ver uit de kustlijn tekent zich een spichtig dansend silhouet af.

Een kasteel ? ....met groene torenspitsen ? ....een koninklijk zomerverblijf ? .... dat lijkt te drijven in de zee.

Een rode lantaarn werpt in het voorbijgaan een knipoog toe; een vlag wuift na.

.

.

.

Die vlag, die wapperde in de wind ...........; rood leek die met een wit kruis erop.

Mijn hart klopte in mijn keel.

We voeren bij de ............. Deense kust.

Het moest het kasteel ......... van Helsingf r zijn ......... van Hamlet.

Toen herinnerde ik mij ook de sprookjes die mijn leraar vertelde van Hans Christiaan Andersen zoals ‘De nieuwe kleren van de keizer’ en ‘De rode schoentjes’.

.

.

Ik besloot moedig te zijn, van boord te gaan zodra ..................

.

"Hier kommen !" (Osip)

.

Hij hielp mij in een reddingsboot die in de touwen slingerde en sloot met harde hand het dekzeil boven mijn hoofd.

Aan de zeezijde kierde een kleine lichtstraal naar binnen.

Ik rolde me in een dikke deken ...... viel in een diepe slaap en droomde van ......

.

‘de rode schoentjes’.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

Osip:

Vanaf de brug kon ik de reddingssloep in de gaten houden.

De stuurman zette zwijgend koers.

Op de zeekaart trok hij nurks in één beweging een strakke lijn over de witte vlakte van de Oostzee.

Het was tegen het einde van de dag.

De zon maakte misbaar en plooide de zee als een kimono rond de Nicola 1.

Hij loste op in de nevel die zich boven het schip sloot.

Een laatste druppel bloed vermengde zich met de zee.

De nacht nam het roer over met een plotse zwenking van het schip.

De stuurman vloekte.

.

.

.

Een boordlicht liet zijn zwakke licht vallen op de reddingssloep die zacht wiegde in de touwen.

Ik ging naar mijn hut aan het achterdek voor de wacht.

Ze moest zich niet laten zien, maar zich verborgen houden tot ik haar zou roepen.

In mijn kooi rookte ik de ene na de andere sigaret en liep steeds naar de patrijspoort die uitzag over het achterdek.

Het boordlicht ging uit.

Nadat ik was gewend aan het duister zag ik dat het dekzeil opbolde in het licht van de maan.

Gelukkig, geen beweging.

.

.

.

.

Sluimerend bracht ik de nacht door en dacht er aan hoe ik met die Valentina van boord zou kunnen

geraken zonder betrapt te worden.

Bovendien op volle zee zou ik kansloos zijn met zo’n sloep.

Het schip zou toch één keer moeten bunkeren.

Dan, in een haven, daar moest ik mijn slag slaan; tenminste als het ergens aan de kust van Finland zou zijn, de richting waarin de stuurman zijn koers had uitgezet.

.

.

Alleen de kok wist dat ik die jonge vrouw uit het ruim had gehaald; de bewakers hadden mijn bevelen maar op te volgen; misschien die matroos die zijn ogen geopend had; zou die op zoek gaan ?

Ach, niemand zou haar kunnen vinden.

Ik voelde aan de veiligheidspal van mijn revolver en begaf mij naar het achterdek.

.

7.00 uur was het.

Vrijwel rimpelloos strekte de zee zich uit.

De lucht strooide het fijnste grijs rondom tot ver over de horizon.

Daar, waar het water de lucht raakte, sloeg het grijs in de zee die daarop, onverklaarbaar, zich doopte in antraciet; dreigend.

In het zicht verscheen tot het oog reikte een gitzwarte vloedlijn, die de schaduwen markeerde van de schereneilanden die met ons meevoeren.

Het wàs de Finse kunst.

Toen ik me bij de emigratiedienst aanmeldde, waande ik me even Columbus; ............ Amerika .........., maar nu ..............

Als die Valentina maar niet de cholera had opgelopen, dan zou ik .............

Maar ik wist toch zeker dat alle vrouwen en kinderen van wagon W 3314 niet tot de besmettingshaarden werd gerekend en dat ze, gesepareerd van alle anderen, in ruim 4 waren ondergebracht.

Zo’n inspecteur van de gezondheidsdienst zou toch niet liegen.

Alleen zekerheidshalve, om alle risico’s uit te sluiten waren ze ...............

Nee ............., als begeleider had ook hij niets te vrezen; als gezant zou hij dan niets meer waard zijn.

.

In de verte torende een witte rookpluim in de verscholen hemel en kreeg weldra gezelschap van een tweede waarmee de komst van de havenloods werd aangekondigd.

Het oker van de instromende rivier drukte de Nicola 1 van koers.

Het cholera-schip landde aan de bunkerkade.

De Finse havenpolitie van Mänthyluoto verbood iedereen, ook de kapitein, aan wal te komen.

Vóór middernacht moest het schip weer uit de haven zijn, anders..........

.

.

.

Er werd een bruine dienstenveloppe met een lange stok aangereikt, bestemd voor de gezand die het konvooi leidde: Osip Brik.

>> " Sehr geehrte Herrn Brik,

Ich möchte ihnen gerne einladen ..........20.00 Uhr im Seemannshaus...... und so weiter, und so weiter ..........dann können wir über neue Kunst reden.........

Herzlichen Grüssen,

Der Hafencommandant,.......

PS. Bitte bringen sie ihre Gäste mit !" <<

.

De kapitein schudde het hoofd en liet zijn afkeuring blijken en morde:

" Via de boordtelegraaf had zich ene Clusis gemeld die ...................., alsof de cholera niet bestond !

Ja, en navraag bij de kok leerde: "Si capitano, .......... si, Valentina,............ schönes Mädchen.

Nein, nicht krank, nur müde;.......... keine Jude."

.

.

.

.

.

.

Valentina:

De stilte wekte mij uit mijn slaap.

Geheel verstijfd was ik van de koude.

Ik rook een doordringende vislucht.

Zijn we in een haven ?

Gelukkig, mijn koffertje lag naast mijn voeten op de kille deken die mij bedekte.

Boven mijn hoofd werd het dekzeil losgeknoopt.

Ik moest opstaan en voor het eerst kon ik de man die me uit het ruim bevrijd had in het daglicht zien.

Hij had een strak gezicht, een korte snor als een vlinder en een bril met grote ronde glazen; één gezwart tegen het licht.

"Aussteigen !"

.

.

Ik moest midden op het achterdek gaan staan.

Vanaf de kade zag ik het kordon van de havenpolitie als in gelid mijn kant op kijken.

Een enkel bemanningslid gluurde mee, verscholen van achter het omhooggestoken anker waar de trossen lagen.

De man met de bril stond achter me.

Dat ene oog priemde in mijn rug; ik hoorde zijn adem.

Een in het wit geklede man kwam aanlopen en zei, toen hij vlak voor me stond: "Ausziehen !"

"Nein ..........................., bitte !", zei ik zacht.

.

.

.

.

Hij gaf geen antwoord maar fronste zijn wenkbrauwen, pakte dreigend zijn stethoscoop en maakte aanstalten om..................

De wereld leek stil te staan ......................................., stil.

.

.

.

.

Aarzelend knoopte ik mijn jumper los; mijn mantel was al op het dek gevallen.

"Aus", fluisterde hij.

.

.

.

.

.

.

"Stop ! ........., eine Wunde ?"

Ik sloeg mijn ogen neer .........

.

Nog zachter : "Umdrehen !"

Het koude metaal waarmee hij mij zachtjes aanraakte, deed mijn bloed stollen.

.

Ik zuchtte enkele malen diep.

.

"17 Jahre, nicht ?"

.

.

"In Ordnung." Klonk het bijna onhoorbaar.

.

Ik hoorde dat zijn stappen zich verwijderden.

Toen ik mijn kledingstukken opraapte, zag ik dat het dek achter mij en de kade verlaten waren.

Nog één man stond op wacht.

Langzaam richtte ik mij op en zag mijn ‘bevrijder’ in dat ene oog, totdat hij zijn blik afwendde.

.

.

Hij bracht mij naar zijn hut.

Onder de patrijspoort stond een lampetkan met warm water klaar.

Ik zag het aan het ijle wolkje stoom dat oplichtte.

De deur sloot zich zacht achter me.

Ik was alleen.

.

Terwijl de avond viel, zag ik, bij een poging naar buiten te kijken naar de maan, dat mijn gezicht weerspiegeld werd.

Mijn ogen waren rood gerand, mijn pupillen als afgronden, mijn wangen bleek, mijn haren in slierten op mijn voorhoofd geplakt, mijn lippen gebarsten; geen tranen.

Door mijn zachte adem besloeg het venster.

Ik tekende met mijn vinger een bloem met zeven blaadjes en een lachende knop.

De druppels lieten de bloem verwelken en de blaadjes zakten parelend naar de rand.

Met het kleine stroompje dat over de rand liep, maakte ik mijn lippen vochtig.

De winter van mijn leven.

.

Ik drukte een kus op het koude glas.

Gustav ?

.

Het was de brillenman die met de klink in de hand achter mij stond.

Ik had hem niet gehoord.

Hij reikte naar de koffer op de kooi, haalde er een blauwe jurk uit die hij over mijn schouder wierp.

.

Ik zou te gast zijn bij de havencommandant.

Om 20.00 uur zouden we het schip verlaten.

"Nein, keine Angst", kraste zijn stem.

.

(Valentina kleedt zich)

.

.

.

.

.

.

.

Osip:

"Komm", sagte ich en nam haar bij de arm en reikte haar de mantel aan.

"Nach der Hafencommandant"

.

.

.

(via het stalen trappenhuis gingen zij aan dek)

.

.

.

.

.

.

.

.

Valentina:

Met het hart in mijn keel stapte ik aan dek.

Ondanks de opkomende koude waren de luiken van de ruimen geopend. Zachte jammerklachten mengden zich in de bedorven lucht die uit de ruimen opsteeg en de doodse stilte die er verder heerste in de bunkerhaven.

Ik durfde niet neer te zien, bang dat ik de aanblik van de mannen, vrouwen en kinderen niet zou kunnen verdragen.

.

.

.

Halverwege het dek zag ik op naar de stuurhut, waar de stuurman, of was het de kapitein, met donkere blikken gebaarde op tijd weer aan boord te komen, oder ………

"vóór de klok van twaalven, dan konden we met de loods weer aan boord komen", mompelde mijn bewaker.

.

.

(neerlaten van de loopbrug / ratelende kettingen)

.

Terwijl we moesten wachten tot de loopbrug werd neergelaten, zag ik in de verte op een eiland donkere silhouetten dreigend tegen de avondlucht afsteken.

De hijskranen stonden in zondagsstand, onbeweeglijk, in volle rust.

Vanaf de kade vonden we onze weg tussen de onverlichte vergrendelde loodsen.

Plots werd onze weg versperd door een volgend half gedempt havendeel, omgeven door een eindeloze rij open houtloodsen, waarin ik dacht beweging te zien.

.

.

Van schrik hield ik mijn pas in.

Hij legde de ene hand aan zijn oor terwijl hij met de andere hand in de diepte van zijn jas zocht.

Minuten verstreken.

.

(vallend hout; hartverscheurend kattengemiauw)

.

Osip:

"Scheisse, eine Katze"

Valentina:

Het zwarte wolkendek scheurde vaneen; de maan spiegelde zich en verdween in de rimpeling van het water.

De kou vrat zich door mijn sleetse mantel; mijn gezicht verbleekte en mijn ogen begonnen te tranen.

We naderden een geteisterd hekwerk.

.

.

"Halt, stehen bleiben !; Ausweis !".

Mijn bewaker haalde voorzichtig een bruine enveloppe tevoorschijn.

"Herrn Brik ? …………mmmmm der Hafencommandant. ………..Gäste ?"

In het wachthokje ging een telefoon.

"Jawohl Hafencommandant, Jawohl. Sofort"

Hij wees met zijn banjonet in de richting waar we heen moesten. "Mänthyluoto, gerade aus und dann Uniluoto, dort ist ein Seemannshaus".

"Schöne Abend" zei hij.

Toen ik omkeek zag ik hem met een vette grijns zijn middelvinger de lucht in priemen; schöne Abend……….

.

.

.

.

.

.

Ik raakte verdoofd.

.

.

.

Onderweg stootten we op een kleine vissershaven, ingesloten tussen twee basalten pieren.

Een kleine sloep pufte richting zee.

De kustlijn volgend, betraden we een stadje.

Dat moest Mänthyluoto zijn.

De houten balken van de huizen waren vaal doch licht in de kleur gezet en vormden tezamen een pastellen vlakkenreeks, steeds afgebiesd met houten puntige hekken waarachter standvastige deuren de invallende winter trotseerden.

De berken ruisten zachtjes in de wind.

We doorliepen de met sintels bedekte lanen van zeekant naar zeekant.

Het was een verlaten oase; een landtong in de zee.

.

.

.

Wie is die Brik ?

Osip:

In het licht van de stormlantaarn die aan de gevel van een laag houten gebouw met kleine vensters zachtjes heen en weer schommelde, las ik: >>Seemannshaus Uniluoto; herzlich willkommen. <<

Ik opende de klemmende deur en leidde Valentina naar binnen in de schaars verlichte ruimte.

Het glas van mijn bril besloeg; de tegemoetkomende warme walm wiste mijn zicht.

Opgewonden dronkemansstemmen verhaalden van ene ‘Schwarzer Anna’, die gek was op lichtmatrozen.

Een donderende lachsalvo kaatste in de ruimte tot mijn brillenglas weer helder werd bij het sluiten van de deur.

Daar zat hij, de havencommandant, met de laarzen op tafel, het glas in de hand, achterover geleund.

"Valentina" siste hij; een gouden tand lichtte op in het halfduister; "Valentina".

.

.

.

.

Terwijl hij ruw de zeelui van tafel verjoeg en met een plotse reuzenzwaai alle resterend glaswerk en servies van tafel veegde, grijnsde hij: "Setzt euch……, Gäste".

Ik was op mijn hoede.

Als Valentina iets zou overkomen dan zou bij terugkomst de blaam op mij vallen en het winnen van de vreugde van het weerzien.

Geen beloning; mijn leven zou niets meer waard zijn.

Mijn poging om tussen de havencommandant en Valentina plaats te nemen, werd verhinderd door de woeste schop die de stoel van onder me vandaan deed slaan en in één beweging rees zijn gestalte op om Valentina met opborrelend schuim op de getuite lippen ‘hoffelijk’ de hand te kussen.

Zij trok geschrokken terug en keek met bange ogen naar mij terwijl ik mijn evenwicht verloor.

Als uit het niet, was daar de Finse matrone die zich wijdbeens posteerde voor de havencommandant en met kracht een dampende schaal met hutspot op de geleegde tafel plaatste.

.

In de tweede ronde volgde het bestek, de borden en het glaswerk als ware een veldheer aan het werk op het slagveld; aanval- en verdedigingslinie.

.

.

Als laatste nam ik door de nood gedwongen plaats, tegenover de commandant.

Aan de lege zijde van de tafel bleef de matrone af en aan lopen, woedende blikken werpend in de richting van de teruggeworpen commandant en een diepe minachting viel mij ten deel.

Valentina:

Ik durfde mij niet te bewegen.

De havencommandant die me met zijn bloeddoorlopen, in het water soppende ogen opslorpte - zwaar hijgend teruggevallen was in zijn zetel - liep het vet over de kin dat hij, tegelijk met het zweet dat van zijn voorhoofd gutste, met de rand van het tafellaken afwiste.

De vette sporen bleven achter.

De matrone die mij de hutspot aanrekte wierp mij bemoedigend een steelse blik toe.

Mijn ‘bewaker’ Brik, die vluchtte in onderdanigheid en kennelijk zon hij op wraak toen hij langzaam zijn hand liet dalen tot onder de tafel.

.

Ik vermande me, nam met het diepste zwijgen de situatie vanachter mijn neergeslagen blik in ogenschouw en wierp, om de gemoederen tot bedaren te brengen, een vage glimlach in de richting van de commandant die nabrieste van de opwinding en elk moment uit elkaar leek te gaan spatten.

Als die maar niet buiten zinnen raakt.

.

Uiteindelijk begonnen de twee bij wijze van wapenstilstand hortend en stotend met elkaar in het Fins ? te delibereren; bogen zich soms fluisterend over de tafel of strekten zich met een blik van wikken en wegen naar achter.

Het was een spel van loven en bieden dat ik herkende uit mijn jeugd toen ik aan de hand van mijn vader, die schoolmeester was en me altijd van alles wilde laten zien, over de paardenmarkt van Klin wandelde in de vroegste ochtend voordat de school begon.

.

Die geur ……………………………..

Het leek alsof ik niet meer bestond voor beide ‘heren’ terwijl, hoewel ik niets van hetgeen ze tegen elkaar zeiden, verstond, tegelijkertijd de dreiging mij duidelijk werd dat juist ik het onderwerp van onderhandeling zou zijn.

Met het vorderen van de avond nam de paniek van mij bezit.

Intuïtief rees ik van mijn stoel, mijn jurk schikkend terwijl het angstzweet over mijn rug neerdaalde en zei met zachte stem: "Entschuldigung, bitte ………., eine Dame muss nun einmal ………Monats……."

Brik maakte een hulpeloos gebaar in de richting van de havencommandant waarop deze als in een flits zijn mes trok en dat in de richting van de tegenoverliggende deur wierp.

Het lemmet doorboorde de deurstijl en trilde zingend na.

De matrone slaakte een gil als een speenvarken dat aan het spit gestoken wordt en stortte in de echo daarvan een tirade van verwensingen uit over de beide ‘heren’ die ze, tegen de eerste verwachting in, terug deed deinzen, waardoor de weg naar de latrine een vrije aftocht liet.

Tenminste, ik waagde het er op en schreed langzaam in de richting van de deur die, alsof de matrone erop gerekend had, door haar met een onverdacht elegant gebaar werd geopend, terwijl ze het mes met één ruk lostrok en kletterend over de stenen vloer in de hoek smeet.

Er brak tumult uit en ik voelde dat de deur achter mij met kracht vergrendeld werd.

De stinkende latrinelucht die me tegemoet sloeg, ontnam me bijna mijn adem.

Door de achterliggende gaarkeuken wist ik struikelend over de rondslingerende pannen op het aanrecht de weg naar buiten te vinden via het half geopend venster die de stoom losliet in de bevroren avondlucht.

Opgeslokt door de duisternis dacht ik nog, mijn mantel ………….Ik kon niet meer terug …………

Naar het noorden, naar het noorden zou ik vluchten, weg van deze wereld, de nachtmerrie waarin ik was beland.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

.

In de verte weerklonk nog een schot; door een droge inslag achter me in de ronding van het pad dat ik langs ijlde raakte ik verstrikt in het kreupelhout. Doornen drongen mijn vlees binnen.

Niets dan ruisen, eeuwig ruisen ………………. . een lichtbundel weerkaatste op de witte berkenstammen ………….ruisen, niets dan ruisen ……………….ruisen…………(wiegelied)

.

.

.


 

Helsingor (Tekening Jan Doms)

Arbeiders aller landen verenigt u (ontwerp Gustav Klucis)

Hoe rustig lijkt de zee (tekening Jan Doms)

Scherenkust Finland (Tekening Jan Doms)

De zon maakte misbaar (tekening Jan Doms)

Bunkerkade Manthyluoto (Tekening Jan Doms)

Valentina met jumper (fictief ; afgebeeld is Gogoleva; fotograaf onbekend)

Manthyluoto (tekening Jan Doms)

Mes (compositie Jan Doms)

Arbeiders aller landen verenigt u! (ontwerp: Gustav Klucis)

Schwarzer Anna (fictief ! afbeelding Lily Brik; fotograaf Rodschenko)

Spiegelportret Valentina (bewerkt  Gustav Klucis)