Osip:
Ja, in noodweer had ik een schot afgevuurd op de
krankzinnig tekeer gaande havencommandant die zich in een vlaag van
blinde woede op de matrone had gestort.
De kogel had zijn wang in tweeën gekliefd en een
gapend bloedspuwend gat achtergelaten.
Een gebroken venster dat half open stond bleef als
stille getuige achter.
Ik werd overmeesterd en opgebracht naar de kazerne
die uitzag over de haven.
Mijn blik gericht langs de loop van het verlaten
middeleeuwse kanon dat scheefgezakt op het verbrokkelde vestingwerk
zijn dreiging verloren had, zag ik de Nicola 1 traag uitvaren onder
het uitstoten van zwarte wolken die het bleke maanlicht verdreven.
‘Good-bye Valentina’.
Na dagen eenzame opsluiting, verstoken van
fatsoenlijk eten en drinken werd ik plotseling vrij gelaten.
De havencommandant was teruggeroepen naar de
generale staf in Helsinki.
Ik begaf me naar de haven om navraag te doen naar
Valentina; of ze tijdig de Nicola 1 bereikt had.
Maar niemand had ze gezien, niemand wist van ene
Valentina.
"Zo’n mooie jonge vrouw zou toch op moeten
vallen, zeker zonder mantel in deze ijzige koude" zei de
matrone van het zeemanshuis, waar ik onderdak had gevonden na een
van mijn zoektochten.
"Misschien dat één van die scheepshoeren er
meer van weet. Ze houden zich schuil in de havenloodsen en proberen
als verstekeling aan boord te komen van de uitvarende vrachtschepen,
in een desperate poging hun nooddruft achterna te gaan; de barre
winter voor te blijven die in aantocht is, nadat ze eerder al vanaf
de Oeral op drift geraakt zijn door de oprukkende Rode Brigades;
blootgesteld aan geweld en verkrachting, als niet aan de vliegende
tering."
.
.
.
.
Het schietwapen werd me ontnomen, maar het mes van
de havencommandant had ik in mijn laars gestoken.
In de consternatie had niemand dat opgemerkt.
De akteportefeuille die mij in Hamburg werd
overhandigd, was mij gelaten.
Daarin zat ook nog de brief die ik ontvangen had van
de havencommandant en wat vreemde valuta.
Dat kon nog van pas komen; èn die foto van Gustav
Klucis.
Had ik er maar een van Valentina, dat zou
makkelijker zijn bij het navragen.
.
.
.
Ik dacht, hoe moet ik nu toegang krijgen tot het
havengebied.
Na enkele dagen stond er weer de wacht die mij op
die bewuste avond had doorgelaten.
Hij grijnsde voluit toen hij mij herkende en zei:
"Nicola 1 ? Der ist verschwunden, wie der Hafencommandant, ha,
ha, ha."
Hij floot op zijn vingers en noemde me het nummer
van de loods waar de scheepshoeren zich schuil hielden;
"Die beste Zahlung, Zahlung in Natura, ha, ha,
ha."
.
.
.
Bij loods nummer K123 weerklonk hetzelfde deuntje
dat de wacht op zijn vingers ten beste had gegeven.
Toen mijn ogen aan het duister gewend waren, zag ik,
toegedekt door een wirwar van ruwe dekens die uit de vrachtschepen
met stukgoed afkomstig waren, het wit van hun ogen
Een van de … oudere….‘dames’ wenkte me
naderbij te komen en vroeg meteen of ik nog een naderend schip had
gesignaleerd aan de horizon en of ik kon helpen ze aan boord te
smokkelen; keuze te over.
.
Nadat ik verteld had hoe ik gevaren was in deze
haven en op zoek was naar Valentina, die op weg naar huis verzeild
geraakt was op het ‘emigranten’-schip de Nicola 1, gevlucht was
voor de havencommandant die haar eer wilde schenden, in de nacht
verdwenen was en …………….. onvindbaar. (gedempt hoongelach
van onder de dekens)
Pas toen ik de foto van Gustav Klucis liet zien:
………- "Seine Verlobter…… in ihrer Gesellschaft ……..
zurück nach Hause bringen" – toen werd er verzucht:…….
"Landsleute; man muss einander hilfen …….."
En zo vernam ik na enig aandringen en de belofte te
zullen helpen - omdat ik toch zelf ook een uitweg zou moeten zien te
vinden - hoe Valentina, zonder de beschutting van haar mantel, in
haar besmeurde blauwe jurk was aangetroffen in het kreupelhout,
bevangen door de koude, toen ze met z’n allen, zelf op strooptocht
naar iets eetbaars langs de kustlijn, in de beschutting van de dicht
opeen staande berken, het Zeemanshuis hadden beslopen, en in het
zicht daarvan gealarmeerd werden door het schot dat de schors van de
bomen schaafde.
Hoe ze hun eigen mantels om haar heengeslagen hadden
en onder dekking van het berkenbos teruggekeerd waren in loods K123
en daar de wacht hadden gehouden totdat het leven terugkeerde en ze
tot hun vreugde de ogen weer opsloeg.
.
De dag daarna waren ze verrast geweest door de
vroege komst van "der Niederländer, der Rechtsberater der
Sovjets für das Gefängniswesen in Sibirien".
Ze wisten van zijn bestaan omdat de vluchtroute
waarlangs ze zelf noodlottigerwijze in de haven van Mänthyluoto
gestrand waren "beherrscht wurde durch der ‘Holländer’"
en hadden aan den lijve ondervonden hoe hij steeds bij volle maan
één van hen onder bedreiging "für die letzte Abrechnung"
meenam; in het ongewisse of een van de schepen die daarna weer
uitvoeren koers zou zetten naar de lage landen, de vrijheid
tegemoet.
Al die tijd hadden ze tussen angst en hoop geleefd;
uit de nood hun lichaam verkocht aan wachters en havenarbeiders uit
de dorpen om in leven te blijven; en met de moed der wanhoop steeds
pogingen gedaan, de geile blikken van de verwilderde zeelui, die
wellustig wenkende gebaren maakten over de reling van het dek, op
het scheiden van de dag uit te dagen en met weerzin tegemoet te
komen, om op die manier een passage, een hellevaart, in de wacht te
slepen op een van die schepen van de dood; schepen waar het leven
geen waarde heeft, overbevolkt en aan het lot over gelaten door de
rederijen die de oorlog in nietsontziend gewin wilde omzeilen;
schepen die wel - dat stond vast - weer een andere haven zouden
aandoen, als ze niet onderweg, ondermijnd door het zout van de zee,
door de orkaankracht van de verraderlijke herfststormen in tweeën
gekliefd zouden worden; met man en muis dreigden te vergaan.
Hoewel zij zich met alle macht verzet hadden,
sleurde "der Niederländer" haar die dag aan de lange
blonde haren zonder mededogen de havenloods uit. Zelfs de imposante
gestalte van ‘Schwarzer Anna’ had niet mogen baten.
In de verte hadden ze gezien hoe zich twee jonge
gestalten uit de schaduw losmaakten van het zojuist binnengelopen
schip dat de Nederlandse vlag voer en die de jonge vrouw tegemoet
renden, ze uit handen rukte van haar kwelgeest "der
Rechtsberater", er tenslotte in slaagden haar onder hun hoede
te nemen en in de verlossende veiligheid van het schip te loodsen,
in weerwil van de vervaarlijk met zijn getrokken pistool zwaaiende
"Niederänder" die eerst nog de achtervolging inzette,
maar ten slotte om onverklaarbare reden de aftocht blies, zich
haastig luid scheldend en tierend uit de voeten maakte en tussen de
opslagloodsen verdween.
Bij volle maan had "der Niederländer, der
Rechtsberater der Sovjets für das Gefängniswesen in Sibirien"
zich niet meer laten zien.
Het was de laatste keer dat iemand uit hun midden
weggerukt werd.
.
.
.
Die avond nog werden de trossen ingehaald.
Het schip voer met langgerekte klaaglijke donkere
tonen de haven uit, een breed spoor in lucht en haven achterlatend;
naar men zei met bestemming het hoge noorden.
Valentina had het schip niet meer verlaten.
De verleiding was groot geweest dit schip, dat de
naam ‘Flinterhemel’ voer, te ‘bestormen’ met alle tot
troosteloosheid verworden verleidelijkheid die ze als lot met zich
meedroegen, zich aan de onzichtbare bemanning aan te bieden in de
hoop - net als de nog maagdelijke Valentina - weg te komen uit dit
verlaten oord, waar de neervallende winter ze veroordeeld had tot
slavernij van de volgende havencommandant, die zeker in
gruwelijkheid niet zou onderdoen; van God, vrijheid, gelijkheid en
broederschap verlaten.
Er restte mij niets anders me bij de scheepshoeren
aan te sluiten, hun bescherming te bieden en als Komrad iets van ‘heilstaat’
te stichten; te wachten tot zich wellicht een passage aandiende op
een schip dat de revolutionaire vlag zou voeren, om daarmee terug te
keren naar Leningrad of, via omzwervingen, naar Odessa.
Misschien dat ……………………
.
.
Valentina:
Terwijl ik met de beide jonge mannen, die als vanuit
het niets aan de schaduw van het schip ontsnapten en me als een
godsgeschenk uit de klauwen van "der Holländer"
bevrijdden - die onder het uiten van verwensingen poogde mijn
laatste verzet te breken, me aan mijn haren de smalle duistere steeg
tussen de havenloodsen in probeerde te trekken - er in slaagde het
plankier te bereiken dat toegang gaf tot het scheepsdek, las ik in
de vlucht in hemelsblauwe letters de naam van het schip: F l i n t e
r h e m e l …………. F l i n t e r h i m m e l ?
Terwijl we daarop via de kombuis in de richting van
de slaapverblijven van de bemanning vluchtten om een goed heenkomen
te zoeken, stormde de kapitein, wreed uit zijn middagslaap gewekt
door het aanstormend tumult, richting dek, waarbij zijn bulderende
stem tot over de kades rolde: "Nein ! Nein ! Schwarzer Anna,
nein ! ………Keine Hure !…..Keine Hure, vestehst du !
………….Verdammt noch mal !"
Hij sommeerde onmiddellijk de loopbrug op te halen
en schreeuwde over het verlaten dek: "Niemand verlaat dit
schip; niemand komt hier aan dek. Verstanden ? …….. No one, God’damned
!"
De ene jonge man leidde me in een kleine hut aan het
einde van de gang en sloot de deur nadat hij met zijn vinger op de
lippen me bezworen had niet het minste geluid te maken.
"Ich Freund; …….. Me Friend …… Komrad
……, warte …, wait."
Ik nam plaats op het gladgestreken zeemansbed in de
kooi waarvan de opstaande rand in mijn knieholten drukte.
Zo kon ik als ik me strekte, uitzien over de haven
die in de richting van de havenmond reikte, gemarkeerd door twee
kleine oplichtende bakens die de uitgang naar zee wezen.
Het schip deinde zachtjes op en neer.
Onder de patrijspoort was een kleine schrijftafel
uitgeklapt waarop een rieten koffertje met geopende deksel stond met
daarnaast een openliggend schrijfblok met aan één zijde enkele
woorden in een taal die ik niet kende.
Deze waren, te zien aan de hanenpoten,
waarschijnlijk op volle zee geschreven met de naastliggende glazen
pen, waarvan de punt gebroken was en de sporen nog droeg van de
donker blauwe inkt, afkomstig uit een piepklein omgevallen glazen
potje dat gelukkig met een gebarsten kurk was afgesloten.
Daaronder stonden in een geëmailleerde kan drie
zachtharen penselen met de punt omhoog.
.
.
.
De pijn in mijn knieholten werd onverdraaglijk en ik
vleide me, terwijl het bonzen van mijn hart langzaam wegebde, in de
behaaglijkheid van de scheepskooi en sloot mijn ogen in de
verwachting dat de jonge man weer zou keren.
Voor het eerst voelde ik niet meer de angst en de
verlatenheid, die me vanaf de gaarkeuken aan de spoorovergang op de
uitvalsweg van Moskou die door de lange stilstaande trein werd
geblokkeerd, me op weg naar huis overvallen had op het moment dat
ik, bij het verlaten van Konstantin - achtergebleven om onze
schamele bezittingen te beschermen - hongerig als ik was eten te
bemachtigen, onverhoeds bij het vallen van de schoten in de
opschrikkende menigte de wagon in werd geperst; opgesloten was
geraakt tussen de ‘emigranten’ die op weg naar het beloofde land
overvallen waren door de cholera en nu, ergens op de Oostzee rond
dobberden als ‘hospitaalschip’ in quarantaine, overgeleverd aan
de stormen die, de winter vooruit, vanaf de poolcirkel aan kwamen
zetten.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Terwijl ik met de wind in het gezicht stond te
wenken aan het gebroken venster van de wagon, waarvan achter mij de
zware schuifdeur in het slot was gevallen, zweefde Konstantin
langszij met mijn koffertje vrolijk zwaaiend in de hand.
Hij schreeuwde zonder geluid te maken; tranen
ontsproten als grote regendruppels aan zijn ogen en vormden een
lange stroom die veranderde in een spetterende wolkbreuk om de
duizenden lippen te laven van de aan de getraliede vensters van de
wagons gekluisterde wijd open gesperde dorstende monden.
.
.
.
.
Het deksel sloeg open en gelijk engelen dwarrelde de
witte onderjurken langs de spoordijk, meegezogen in de zucht van de
voortdenderende trein die de opstekende storm aanvuurde tot over de
horizon.
.
.
.
.
Konstatin…………………………., Konstatin…………………………..,
Konstatin…………………..
.
.
.
.
.
…………… Konstantin ………………….
.
.
…………………………………Konstantin
……………………..
.
.
.
.
……………………….. Gustav ?
…………………………. Junger Mann ?
…………………………
……………….
……………………………………………Ja
……………, Gustav ……………. Der Maler der am
Schreibtisch ……
…………………. "Wie es uns ginge und
woran es fehle" ……………
Ich hatte schon früher gehört, das er Lette sei,
Kommunist, von dem Lettischen Schützen, ernst und begabt und
……… streng; mittelgross ……., jung ………., hager …..,
und …….
.
.
Ich sagte ihm, es sei kalt.
.
……….. Es war ganz unmöglich ……..,
ungeheizt …….., ohne Bequemlichkeit.
.
.
Bald danach fuhr ich zu meiner Familie nach Klin
……………..Im Spätherbst.
.
.
.
.
Waarschijnlijk was het een enorme slagzij die het
schip maakte, die me had gewekt ?
Aan tafel zat hij, die jongeman, soms schrijvend met
de glazen pen, waarvan hij de punt voorzichtig gescherpt had en dan
weer de penselen opnemend om op kleine vellen de vergezichten te
volgen die gaande de beukende storm, van het schrijfblad schoven en
neerdwarrelden.
.
.
.
.
.
Toen ik mijn ogen weer dacht op te slaan, waren alle
wanden bedekt met kleine vellen met zonsop- en neergangen; manen die
uiteenvielen in het spiegelende water van de zee; walvissen die
fonteinen spoten en dolfijnen die speelden op de boeggolven;
woestijnzand dat de lucht van Tanger kleurde en als een rode sluier
de straat van Gibraltar overstak; de krijtrotsen die oplichtten in
de felle zon; was daar niet het kasteel van Helsingf
r op het schiereiland dat zich in de ochtendmist had losgemaakt van
het koninkrijk, waarvan ik de vlag had zien wapperen vanaf de Nicola
1, toen ik uit het donkere diepe ruim werd verlost.
.
.
.
"Ja", zo begon de jonge man te vertellen,
"ik had je daar in de verte zien staan op dat verlaten schip
dat voor de haven aan het anker lag en dat ons de doorgang
versperde; en je weer herkend op de kade toen je aan de haren
weggesleept werd uit een van die houtloodsen".
.
.
.
.
Een kolkende hitte dreef me op de schokkende deining
noordwaarts.
Zonder dat de jongeman sprak, zag ik dat hij alle
losse onderdelen vastsjorde, behalve zijn zuidwester, die bij elke
slingering van het schip een uitslag maakte als was het een op hol
geslagen metronoom.
.
.
.
Een zwarte wolkenjacht, zo zag ik nog door met
zoutkorsten bedekte patrijspoort, verzette zich tegen de dag.
De Flinterhemel stuwde mij de ongekende hoogte in,
aangespoord door het slaan van de scheepsschroef die een spoor
achterliet van razend schuim, op weg naar het ‘Paleis om vier uur
in de ochtend’ waar de jonge man zijn zinnen op had gezet, vanaf
het moment dat hij in het verre Valencia op het schip aangemonsterd
had.
Valencia, mmmm…..mmmmmm, Valentina.
.
.
.
.
.
……………. Is het niet de ongewisheid die een
reis tot reis maakt.
Je verlaat de horizon, licht het anker, verbreekt de
banden met de liederlijkheid van het leven dat je steeds bedreigt,
gaat landafwaarts in de hoop er nooit meer terug te keren, je
geliefden ten spijt.
Zijn ogen hadden gedwaald over de oevers van de
nachtelijke Elbe; hij had het stille saluut van de vuurtoren in
ontvangst genomen en was in de ban geraakt van het steeds opkomende
licht dat de grijze nevels van de Oostzee verdreef die achter waren
gebleven in de nachtschaduw, die hem achtervolgde gelijk de
hinderlaag die het leven is.
.
.
Toch leek hij vooral zijn idealen te koesteren; de
poorten van de hel met penselen te bedwingen; de hand te leiden
langs de woorden die hij verkoos te schrijven met zijn glazen pen,
die hij liefkozend zijn ‘glazen bol’ noemde.
.
.
.
.
.
Daarin werd ik gewaar dat er zeven lange jaren in
het verschiet zouden liggen, langszij zouden komen, terwijl ik in de
onzekere waan verkeerde nog in dagen te tellen; zich in deze mij tot
spiegel dienend kleinood het tafereel afspeelde hoe ik mijn
onbevangenheid verloor toen ik de inslag hoorde van de fluitende
kogel die, mijn vlucht achterna, het half geopende venster van het
zeemanshuis waar de havencommandant als een varken tekeer was gegaan
in mijn aangezicht, had versplinterd en uit de handen van ‘der
Holländer, der Berater’ gered, onderweg was op deze wild
oprijzende zee van betovering.
.
.
Het schip sidderde en kraakte in zijn voegen.
De patrijspoort verloor zijn gevecht tegen de
opkomende sneeuwjacht; in de hut heerste, toen de laatste opening
door witte kristallen gedicht werd, niets meer dan duisternis.
.
.
.
.
.
.
Ik voorzag dat ik in een treurig gemoed zou geraken
op het einde der zeven jaren. Gustav ………..Er ist sehr müde
und sieht sehr schlecht aus.
.
Ik wilde mij verzetten.
.
Mijn gemoed veranderde in een onherbergzame
bergketen.
.
.
Het schip kerfde met zijn massieve voorsteven het
eerste kruiende ijsmassief.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
Geen beweging meer.
.
.
.
.
.
De koude drong mijn kooi binnen.
.
Waar is die jongeman ?
.
.
.
Een enorme ijspegel stak door de patrijspoort naar
binnen.
Daarlangs sijpelde het ochtendrood.
.
.
.
.
Met de glazen pen nog in de hand zat hij
voorovergebogen, roerloos.
.
Toen het licht op het blad viel las ik: "An icy
adventure that leaves no one cold."