Kurt
Schwitters en de kunst van het toeval
ANNA BLUME
HEEFT EEN VOGEL
Toen Kurt Schwitters in 1936,
tijdens een bijeenkomst van kunstenaars, om zijn mening werd
gevraagd over twee nieuwe portretten van Hitler en Goebbels,
betrad hij het podium, hield de schilderijen omhoog en zei:
„Wat zullen we doen? Zullen we ze ophangen of tegen de muur
zetten?" Kurt Schwitters: een Duitser met gevoel voor
humor.
In zijn huis in Hannover
werkte Kurt Schwitters (1887-1948) bijna twintig jaar lang aan
zijn Merzbau, een van de meest oorspronkelijke kunstwerken uit
de geschiedenis van de avant-garde. Van de kelder tot de
zolder verbouwde hij zijn huis tot één grote collage van
afvalmaterialen. Voor Schwitters, die zich verwant voelde aan
de dadaïsten, gold ‘het toeval’ als voornaamste bron voor
zijn kunst. Van de dingen die hij op straat vond, knipte,
plakte, schilderde en timmerde hij collages, schilderijen en
constructies, die hij allemaal het predikaat Merz-kunst gaf.
Het begrip Merz ontstond toen bij het verknippen van het woord
Kommerzbank alleen het woord Merz overbleef.
Ook in het literaire werk van
Kurt Schwitters speelt het toeval een grote rol. Op een van
zijn zwerftochten, op zoek naar bruikbaar afvalmateriaal, zag
hij een door een kind op een muur geschreven tekst: ‘Anna
Blume heeft een vogel’. Die tekst heeft in de Duitse taal
een dubbele bodem en kan ook betekenen: ‘Anna Blume is gek’.
Schwitters zou Anna Blume onsterfelijk maken met zijn
ironische liefdesverklaring aan een onbekende vrouw. In 1919
werd zijn gedicht An Anna Blume voor het eerst
gepubliceerd. Het is een van de meest onzinnige en
tegelijkertijd een van de mooiste liefdesgedichten uit de
Duitse literatuur.
Blauw is de kleur van jouw
gele haren,
Rood is de kleur van jouw
groene vogel.
Jij onopvallend meisje in je
alledaagse kleren,
Jij lief groen dier, ik hou
van jou!
Dadaveldtocht
In september 1922
organiseerden Theo en Nelly van Doesburg in Weimar een
dadaïstische voorstelling waaraan ook Hans Arp, Tristan Tzara
en Kurt Schwitters deelnamen. Vanwege het grote succes zou de
voorstelling worden herhaald in Jena en Hannover en werden er
plannen gemaakt voor een serie optredens in Nederland.
Uiteindelijk zou alleen Kurt Schwitters de reis naar Nederland
maken. In januari en februari 1923 werden er een hele reeks
dada-avonden gehouden, voornamelijk in het westen van het
land. Uitzonderingen waren de voorstellingen in Den Bosch en
Tilburg op 25 en 27 januari. Aan het begin van de
dada-veldtocht, zoals de reeks dada-avonden later zou worden
genoemd, schreef Van Doesburg aan Antony Kok: „De dada
avonden zijn reusachtig. (...) In Haarlem, waar we
Donderdagavond waren, zijn de menschen door de politie
uiteengejaagd’.
De voorstellingen, die konden
rekenen op grote publieke belangstelling, verliepen, zoals ook
voor een deel gepland, volkomen chaotisch. Van Doesburg begon
met het op serieuze toon voorlezen van zijn manifest: Wat
is dada?, daarbij voortdurend onderbroken door Schwitters,
die vanuit de zaal allerlei dierengeluiden nabootste.
Schwitters droeg zelf An Anna
Blume voor en een aantal -voor het publiek soms totaal
onbegrijpelijke- klank- en cijfergedichten. Nelly van Doesburg
zorgde voor enkele muzikale intermezzo’s op de piano. Bij
sommige dadavoorstellingen was het tumult zo groot, dat de
kranten er ruim aandacht aan besteedden: „De zaal buldert
van den lach. Schwitters kan bijna niet verder, maar houdt
vol. (...) Hij is onverstoorbaar. Het publiek brult, blaast,
gilt, maakt allerlei geluiden, een fluitje komt boven alles
uit."
Het succes van de sympathieke
Schwitters stimuleerde Antony Kok tot het schrijven van enkele
dadaïstische gedichten. Vanaf 1921 had Schwitters bijdragen
geleverd aan De Stijl en de kontakten met de Duitse
abonnees verzorgd. Op zijn beurt zou hij een speciaal nummer
van zijn eigen tijdschrift Merz wijden aan het
dadaïsme in Holland, met bijdragen van Van Doesburg en Kok.
‘Entartete kunst’
Kurt Schwitters was er de man
niet naar om een blad voor de mond te nemen, ook niet bij de
opkomst van het nationaal-socialisme. Legendarisch zijn de
verhalen over zijn persoonlijke verzet tegen de nieuwe
machthebbers. Tijdens een van zijn optredens nodigde hij het
publiek uit om een door hem meegebrachte foto van Hitler te
bespugen in plaats van te applaudisseren. In 1936 werd een van
zijn schilderijen door de nazi’s geëxposeerd op een
tentoonstelling van ‘Entartete Kunst’ en gekwalificeerd
als ‘volkomen krankzinnig’. Schwitters trok zich steeds
meer terug om te werken aan zijn Merzbau. In 1937 vluchtte hij
naar Noorwegen. Zijn vrouw Helma bleef in Hannover achter.
Totaal ontredderd schreef hij: „Alles bij elkaar is het
leven zo afgrijselijk, dat je beter nooit geboren had kunnen
zijn".
Bij de inval van de Duitsers
in Noorwegen, in juni 1940, vluchtte hij opnieuw voor zijn
landgenoten, nu naar Engeland. In december 1944 bereikte
Schwitters voor het eerst sinds jaren weer nieuws uit Hannover.
Zijn vrouw was tijdens een bombardement omgekomen, zijn huis
en zijn Merzbau waren vernietigd. Hij zou nooit meer
terugkeren naar ‘het land van de waanzin’.
Kurt Schwitters moet nog vaak
hebben teruggedacht aan de tijd van zijn vriendschap met Theo
van Doesburg. In 1947, een jaar voor zijn dood, schreef hij
aan Nelly van Doesburg: „Ik leef nog steeds in die tijd en
heb mij niet verder ontwikkeld, omdat ik denk dat tóen onze
beste tijd was".
TERUG
NAAR BEGIN VAN DEZE PAGINA |
Van links
naar rechts: Helma Schwitters, Nelly van Doesburg, Kurt
Schwitters, en Theo van Doesburg (Den Haag, 1923).
Klik foto voor weergave van 600 pixels breed. |