Verhalen
Im
Prater blüh'n wieder die Bäume
Met
een schok werd hij wakker. Hij vloog overeind.
Hij
had gedroomd. Hij was aan het spelen in Reusel op het pleintje,
en hij hoorde zijn moeder roepen: 'Jan kom 'ns hier.'
Zo
luid en duidelijk, dat hij wakker schrok.
'Ma?'
Hij
bleef zitten luisteren. 'Ma?' Zijn hart bonsde. Het was haar
stem. Maar dat kon toch niet. Moeder was al bijna dertig jaar
dood. Wat was het stil in huis. Hij stond op. Over zevenen.
Maar
gaan douchen. Toen hij onder de kraan stond piekerde hij nog..
Het plein in Reusel. Jongens. Vaag. Hun huis. Andere huizen. Net
zoals het vroeger was. Toen ineens die duidelijke stem van ma:
Jan kom 'ns hier.
De
zenuwen kregen hem te pakken.. Er was iets mis in Reusel. Er
naar toe. Hij droogde zich snel af. De grafrechten niet op tijd
betaald? Wel natuurlijk Pas nog met tien jaar verlengd. Hij
gunde zich geen tijd om te ontbijten. Haastig dronk hij een glas
melk en at een oude krentenbol die nog in de broodtrommel lag.
Naar de garage en weg.
Wat
zou er gebeurd zijn. Er was vast iets mis. Rijden, rijden.
Verdomme, hij had zijn autopapieren niet bij zich. Niet te hard.
Als ze hem aanhielden verloor hij nog meer tijd.
Om
half tien stond hij bij het kerkhof. Hij haastte zich naar het
graf van vader en moeder. Het zag er goed uit. Niet beschadigd,
niet verwaarloosd. Mocht ook wel. Dat mannetje dat de graven
verzorgde kreeg jaarlijks een dikke fooi. Hij trok enkele
grassprieten uit die tussen de stenen groeiden.
'Zo,
moeder en vader, hier ben ik. Wat is er dan?'
Geen
antwoord. Wat verwachtte hij eigenlijk. 'n Poos bleef hij staan
peinzen. Hij wilde zich hen voor de geest halen. Moeder ging nog
wel maar vader was nog maar een vage figuur. Ook veel langer
dood. Als hij probeerde zich hen voor te stellen zag hij de
gezichten van de foto's op het boekenkastje. Hadden zij er
werkelijk zo uit gezien? Hij wist het niet meer.
Kom,
weer naar huis. Bij Esbeek was een restaurant. Daar zou hij een
stevige uitsmijter eten. Hoefde hij geen eten meer te koken.
Goed
twaalf uur was hij weer thuis. Hij dronk nog een kop koffie en
keek de krant door. Hij voelde zich droevig gestemd. 'Komt van
dat kerkhof.' dacht hij.
De
telefoon rinkelde.
De
dochter van Babs en Karel, Mieke.
'Oom
Jan waar was je toch? Pa en moe hebben een tijd staan bellen. Je
kwam maar niet open doen. Getoeterd en op de deuren en ramen
gebonsd. Ze waren al ongerust. Ze hebben toen bij de buren de
sleutel gehaald. Je koffers in het halletje. Niemand binnen. De
auto weg. Waar was je toch?'
'Ik
was in Reusel, Bij het graf van mijn moeder.'
'In
Reusel? Oom Jan, jullie zouden toch om acht uur naar Wenen
vertrekken? Ze hebben ruim twee uur gewacht. Toen zijn ze maar
gegaan. Ze moesten toch al hard rijden om voor donker op de
eerste gereserveerde overnachtingplaats te zijn.'
'Hoe
kan dat nou. We gingen toch dinsdag en het is vandaag pas
maandag.'
Nee!
Mee dat hij dat zei wist hij dat hij zich vergiste. Het was
dinsdag.
'Ik
was in de war Mieke. Ik had zo'n akelige droom. Ik was helemaal
van streek. Wat vang ik nu aan?'
'Het
beste is, dat je over een paar dagen de trein neemt en
rechtstreeks naar Wenen gaat oom Jan.'
'Maar
ik weet niet waar ze in Wenen zijn, Mieke. Jouw vader heeft
alles geregeld hij heeft alle papieren bij zich.'
'Ze
zullen best eens opbellen. Ik vraag dan wel in welk hotel jullie
kamers besproken hebben. Dan kun jij over een paar dagen op je
gemak naar Wenen reizen. Misschien ben je er dan nog eerder dan
zij.'
'Ja
dat is een goed idee. Was Lotje er ook bij?'
'Ja,
natuurlijk. Zodra ik weet waar ze naartoe gaan in Wenen, kom ik
het je vertellen. Tot dan.'
Lotje
ja. Babs zou hem weer plagen. 'We dachten dat je niet mee durfde
omdat Lotje mee ging.'
Tien
jaren bijna, zolang zijn vrouw dood was, had hij geen vrouw meer
aangeraakt. Daar zelfs niet over gedacht. En nu was hij echt
weer verliefd. Op Lotje. Jonger dan hij. Pas eenenvijftig. Maar
hij was immers nog geen zeventig. Nog lang niet. In juli werd
hij negenenzestig. En iedereen zei dat hij er veel jonger uit
zag. Flinke haardos, glad gezicht, en nog rap ter been.
Hoe
kon hij zo stom zijn. Weken had hij er naar uitgekeken: met
Lotje op reis!
En
nu had hij het bijna verknald.
In
Wenen moest het gebeuren. Als ze terug kwamen zouden ze er
openlijk voor uit komen dat ze een verliefd stel waren en gingen
trouwen. Of niet? Lotje kon zo plagen. Als hij aan haar
verjaardag dacht, vier maart, bloosde hij nog tot in zijn nek.
Lotje had een lekker dineetje klaar gemaakt voor Babs Karel en
hem. Aan tafel had hij steeds stiekem naar haar zitten gluren.
Hij meende te zien dat zij geen behaatje aan had. Na het eten
had ze naar hem gewezen en gezegd: 'Jij helpt me met de afwas.'
Toen
ze gebukt de schalen in de machine aan het zetten was zag hij
dat haar bloesje ver open hing. Hij kon er diep inkijken. Ze had
kleine stevige borstjes. Geen beehaa. Hij loerde en loerde.
Ineens merkte hij, dat ze niet door ging met de machine te
vullen maar gebukt bleef staan. Toen hij opschrok keek hij haar
recht in de ogen. Ze lachte plagend en zei alleen: 'Stout,
stoute jongen.'
Hij
durfde bijna niet de kamer in te gaan, bang dat ze het tegen de
anderen zou vertellen. Dat had ze niet gedaan . Wel had ze hem
later vaak aangekeken en geknipoogd.
Die
avond hadden ze afgesproken om met vieren een voorjaarsreis naar
Wenen te maken. Hij was zo van de kook dat hij niets had durven
zeggen. Karel zou alles wel regelen. Later had hij nog meer
gebloosd. Lotje had een plaat opgezet met Weense walsen en er
werd gedanst natuurlijk. Lotje steeds met hem. Wel drie keer had
ze de plaat 'Im Prater blüh'n wieder die Bäume.' afgespeeld.
Onder het dansen drong zij zich tegen hem aan en met
schitterende ogen keek ze in de zijne. Het had hem erg
opgewonden. Zij moest hem gevoeld hebben, want toen hij na een
wals zei: 'Dank U voor deze fijne dans, jonge dame.' Had zij
zich diep gebogen tot bijna aan zijn kruis, en gezegd: 'Ook dank
voor deze heerlijke dans, jongeheer.' Daarbij had ze tranen
gelachen. Babs had het gezien en gesnapt. Die kat zag alles.
Samen hadden de vrouwen de grootste lol. Karel keek verwonderd.
Die snapte nooit iets. Hij had weer gebloosd tot achter zijn
oren .
Een
paar dagen later waren Babs en Karel nog even gekomen om
definitief af te spreken.
'Zullen
we voor Lotje en jou samen een kamer nemen of twee met een
verbindingsdeur?'
'Nee.'
had hij geschrokken gezegd. 'Dat zal Lotje misschien niet leuk
vinden.'
'Kom
nou man. riep Babs, 'Zie je dan niet dat ze smoor op jou is? Ben
je soms bang dat je niet klaar komt? Daar zijn tegenwoordig
goede pilletjes voor in de handel. Die neemt Karel soms ook.'
Karel
geneerde zich blijkbaar een beetje. Hij mompelde: 'Bijna nooit.'
'Juist.
had Babs geschaterd, 'Veel te weinig.'
Viagrapilletjes
had hij niet nodig. Als hij 's morgens in bed aan Lotje dacht
stond ie overeind net als vroeger in zijn jonge jaren.
Dat
hij Lotje leerde kennen was zeker een voorbeschikking geweest.
Met haar man had ze op de Veluwe een hotel met restaurant
gerund. Niet groot maar wel gerenommeerd. Karel en
Babs
hadden daar vele jaren hun vakanties door gebracht. Zo vaak dat
ze dik bevriend met de eigenaren waren geworden. Toen enige
jaren geleden haar man stierf wilde Lotje alles verkopen. Ze had
Karel en Babs gevraagd of zij niet ergens, liefst in het Zuiden.
een leuk huisje te koop wisten. Dat wisten ze. Aan de rand van
het dorp stond al enige tijd een klein, aardig villaatje te koop
met een opvallend spits dak. Het was van een rijke dame geweest
die overleden was.
Lotje
was er meteen verliefd op. De koop was snel gesloten en Lotje
arriveerde enkele weken later met haar spullen. Niet veel want
ze wilde zich helemaal opnieuw inrichten. Spontaan had hij
aangeboden haar in de omgeving wat wegwijs te maken en haar te
helpen met de inrichting. In het begin vond hij haar een
aanstelsel. Wat later een vrolijk draaigatje en nog wat later
besefte hij dat hij verliefd was. Zij was het licht geworden in
zijn eenzaam bestaan. Hij probeerde zo vaak als gevoeglijk was,
bij haar te zijn. Ze wond hem op. Toen hij weer eens bij haar
was voor een karweitje, was zij achter de piano gaan zitten en
speelde en zong met haar warme stem: Im Prater blüh'n wieder
die Bäume. En bij: Es musz wieder Frühlingszeit sein. had ze
hem aan blijven kijken. Hij voelde zijn hart in zijn keel
bonzen. Maar hij durfde niet. Stom, laf. Wat een gelegenheid.
Steeds maar weer, de volgende keer. Schijterd.
's
Avonds in bed lag hij zich te verkneukelen. In Wenen zou hij
door zetten. Bij het naar bed gaan zou hij heel voorzichtig
beginnen.
'Een
nachtzoentje Lotje.'
Ze
zou wel weer een dun hempje dragen. Zachtjes zou hij zijn hand
op een borstje leggen. Als hij voelde dat de tepel hard werd,
verder gaan. Het hempje omhoog en haar overal strelen en pakken.
Dan moest het er wel van komen. Hij raakte opgewonden. Hij had
beslist geen pilletje nodig. Hij lag ongemakkelijk te woelen en
te draaien.
Hij
besloot op te staan en een paar cognacjes te drinken om zijn
opwinding te temperen.
Het
werden er vier voor hij flink aangeschoten in bed tuimelde.
Hij
schrok wakker. Wie belde er aan de deur? Het was nog zo vroeg.
Zes uur pas op de wekker. Hij trok zijn kamerjas aan en ging
beneden open maken.
He,
Rob de man van Mieke. Hij wou zeggen: 'Wat ben je vroeg?'
Maar
Rob liep al naar binnen. Wat zag hij er uit. Ongekamd ,een los
jasje over zijn pyjama, ongeschoren. Hij huilde.
'Oom
Jan, verschrikkelijk. Ze zijn verongelukt. Verongelukt. Bij
Trier verongelukt.'
Hortend
en stotend kwam het verhaal eruit 'Onder een gekantelde vracht
wagen gekomen. Ze zijn dood. Gisteravond om tien uur kregen we
politie aan de deur Ze zijn allemaal dood.'
'God'
dacht hij, 'dat moet ik Lotje laten weten.'
Toen
ineens: 'Dat kan niet . Lotje is er ook bij.'
Met
een beetje hoop: 'Is het wel waar Bob? Is het geen vergissing?'
'Nee,
oom Jan, de politie had alle gegevens. Nummer van de auto, de
reis papieren, de paspoorten, alles. Mieke en Wim, de broer van
Babs, zijn onmiddellijk naar Trier gereden. Ik moest thuis
blijven om voor de jongens te zorgen en ze naar school te doen.
Rond vijf uur hebben ze opgebeld . Ze zeiden dat het waar was.
God wat erg.'
Hij
begon weer verschrikkelijk te huilen.
'Ik
dacht ik zal het maar aan oom Jan gaan vertellen, voor hij het
op de radio hoort. Ik moet weer naar huis, naar de jongens.
'Snikkend ging hij weg'
Hij
bleef versteend zitten. Het kon niet waar zijn. Lotje zijn
Lotje. Ze kwam vast terug. Nee. Hij besefte in eens dat ze nooit
meer terug zou komen. Ze was… Hij durfde het woord niet uit te
spreken. Nu drong het tot hem door wat er echt gebeurd was. Hij
begon ook te huilen, verschrikkelijk te huilen. Hij kon niet
ophouden. Och God daar begon het weer. Die pijn in zijn borst en
linker arm. Het zweet brak hem uit en hij kreeg het benauwd,
erger dan het de laatste weken was geweest. Met moeite sukkelde
hij naar de bank en ging liggen, dan zou het wel weer overgaan.
Hij
schrok wakker. Iemand raakte hem aan. Mieke.
'Wat
is er toch oom Jan? Je maakte maar niet open. Gelukkig was de
achterdeur niet op slot .'
Toen
kwam alles weer boven. Ongeluk. Lotje dood. Lotje weg. Hij begon
weer te huilen. Meteen kwam de pijn weer terug.
'Ik
heb zo'n pijn in mijn borst Mieke.' Hij jammerde luid: 'Ma
waarom heb je me geroepen. Anders was ik er ook bij geweest.'
'Wat
zeg je toch allemaal, oom Jan? Ik zal de dokter bellen. Blijf
maar rustig. Ik ben bij je.'
Samen
zaten ze op de dokter te wachten.
Hij
greep Miekes hand. 'Ma riep me. Ik moest naar Reusel komen.
Anders had ik met Lotje in de auto gezeten. Verdomme ma, waarom
heb je me geroepen?'
De
dokter had het vlug gezien.
'Ik
zal een ambulance bellen. U moet naar het ziekenhuis..'
'Nee
ik wil niet dokter. Ik wil Lotje niet in de steek laten.'
Mieke
wenkte de dokter apart. 'Dokter iemand van wie hij heel veel
houdt is dodelijk verongelukt. Hij wil niet naar het ziekenhuis,
hij wil bij de crematie aanwezig zijn.'
'Goed,
ik zal hem een injectie geven en ik heb hier een doosje
pilletjes als hij veel pijn heeft, moet hij een tabletje onder
de tong laten smelten. Hij mag niet alleen blijven.
Mieke
moest alles regelen. Een grote krans van rode en witte rozen.
Crematie samen met haar vader en moeder. Alles. Ze mocht niet op
kosten kijken. Geen koor geen toespraak.
Hoe
hij er gekomen was wist hij niet, maar hij werd door Mieke en
Rob uit een auto geholpen en hij stond voor een groot gebouw. Er
waren veel mensen, Ze keken allemaal naar hem meende hij. Mieke
en Rob steunden hem naar binnen. Voor in de grote aula stonden
drie kisten. Twee stonden er op een verhoog, de derde er voor.
Veel bloemen. Op die kist lag een grote krans van rode en witte
rozen. Hij begreep. Met brandende ogen bleef hij er naar kijken.
Er
werd gesproken over de doden. Er werd gezongen. Alles ontging
hem. Hij bleef maar staren naar de kist met de krans van rode en
witte rozen. De twee kisten op het verhoog gingen langzaam naar
beneden. Hij hoorde niet dat Mieke snikte: 'Dag Ma, dag Pa.''
Pas
toen hij de naam : Charlotte Beuningen hoorde, veerde hij op.
Het leek of zijn borst en heel zijn lijf in brand stond. Vier in
het zwart geklede heren bogen zich over de kist met de rode en
witte rozen om ze op het verhoog te zetten . Hij kwam overeind.
Hij meende dat hij riep: 'Nee, niet doen. Nee, nee. Toen
ontplofte er iets in zijn borst. Hij zag Lotje . Hij hoorde haar
zingen: 'Im Prater blüh'n wieder die Baüme.' Zijn mond
prevelde de woorden mee.
Hij
zonk neer op de grond. Toen ze hem oppakte was hij al dood, hij
had tranen in zijn ogen maar een glimlach op zijn lippen.
|