Een
voorleessprookje
Prinsesje
Bellissima en Haar Prins
Je
weet toch zeker nog wel, wat er met Sneeuwwitje gebeurde toen
zij in de giftige appel had gebeten die ze van een heks gekregen
had. De heks had die appel aan haar gegeven omdat ze jaloers
was. De toverspiegel aan de wand had gezegd dat Sneeuwwitje de
mooiste was in het land. Sneeuwwitje viel toen in zo'n diepe
slaap in het huisje van de zeven dwergen achter de bergen, dat
ze dood leek. O, wat waren die dwergen bedroefd. Ze hadden haar
in een prachtige kist gelegd, versierd met bloemen, en een
deksel van glas, zodat zij haar nog altijd konden zien. Toen was
de mooie Prins Dapper gekomen, op een wit paard, die had haar
wakker gekust. Wat werd er feest gevierd. De dwergen hadden
muziek gemaakt en gezongen. Sneeuwwitje had gedanst, niet alleen
met de Prins, maar ook met alle dwergen. Zelfs met de kleinste.
Sneeuwwitje
nam de Prins mee naar het kasteel waar zij met haar moeder
woonde toen die nog leefde. De dwergen mochten ook mee. Ze
kregen een huisje in het prachtige park van het kasteel. Ze
hoefde niet meer in de mijnen te werken maar mochten voor de
bloemen, bomen, zieke vogels en oude eekhoorntjes zorgen.
Sneeuwwitje
trouwde daar met Prins Dapper. Ze kregen een heel mooi en lief
kindje. Ze noemde dit nieuwe prinsesje Bellissima. Dat
betekende: Allermooiste. Want als men aan de spiegel vroeg:
'Spiegel, spiegel aan de wand, wie is de mooiste in het land?'
antwoordde de spiegel: 'Gij, Sneeuwwitje bent nu de mooiste,
maar Uw dochtertje, zo lief en klein, zal later nog mooier
zijn.'
En
dat was zo. Toen Bellissima zeventien jaar was, was zij zo mooi,
dat de mensen bleven staan om naar haar te kijken. Zelfs de
dieren in het bos kwamen naar haar toe, als zij moe van het
rijden op haar pony Schimmeltje Brava, uitrustte op het zachte
mos. Ze was mooier dan de mooiste bloem.
Op
zekere dag zei ze tegen Sneeuwwitje: 'Mamaatje, ik wil later net
zoals U, gaan trouwen met een Prins.'
'Dat
zal moeilijk zijn mijn lieve Bellissima, want er is in het land
nog maar een Prins en men weet al vele jaren niet waar hij
verblijft.'
Bellissima
was niet alleen mooi, maar ook dapper.
'Dan
ga ik hem zoeken.' zei ze.
De
bedienden zadelden haar pony. Ze bonden een groot pak met
Bellissima's mooiste kleren, boterhammetjes en koeken voor vele
dagen, achter op het paardje. De spiegel moest ook mee.
Het
prinsesje nam afscheid van haar ouders en zij galoppeerde weg.
Onderweg
vroeg zij soms aan herders, boeren of dorpsbewoners, of zij
misschien wisten waar ergens een prins woonde.
Niemand
wist het.
Zo
trok zij verder en verder. Ten laatste kwam ze in een groot,
donker bos.
De
paadjes werden hoe langer hoe smaller. Zij reed verder en
verder. Ze verdwaalde. Ze werd doodmoe. Al haar boterhammetjes
en koeken waren op.
Het
Schimmeltje kon gras en bladeren eten, maar Bellissima kreeg
verschrikkelijke honger.
Toen
ze 's avonds laat afsteeg om op het mos te gaan slapen zag ze
tussen de bomen een lichtje.
'Kom
Brava.' zei Belissima blij. 'Waar 'n licht is wonen mensen. Die
zullen ons wel helpen.
Het
was pikdonker, en het lichtje was maar een klein oliepitje,
zodat zij niet zag dat het geen gewoon huisje was, maar een
smerig hutje, en het vrouwtje dat er woonde een vies, lelijk
wijfje met lange piekharen die over haar gezicht hingen, dat vol
stond met grote wratten.
'Dag
lief kind.' zei ze met een kraak stem. 'Je bent zeker verdwaald
en je hebt vast honger. Bind dat paardje maar aan een boom en
kom binnen. Ik ben opperheks Engera. Ik heb nog wat koude
knollen staan, lekker gebakken in rattenvet en voor vannacht een
zacht bedje van brandnetels. Morgen zien we dan wel verder.'
Bellissima
had zo'n honger en was zo moe, dat ze wat van de knollen at en
in een donker hoekje op een hoopje brandnetels in een vaste
slaap viel. Zij merkte niet eens dat er spinnen over haar
gezicht liepen.
Heel
vroeg in de morgen schrok Bellissima wakker.
'Vooruit,
sta op luie meid. Hier moet gewerkt worden.' Ze werd doorelkaar
geschud door de heks. Het was nog donker in de hut, maar door
een klein, vuil raampje viel toch al een beetje licht.
'Ga
naar buiten, je wassen in de paddenvijver, en trek deze kleren
aan.'
De
heks wierp haar een bundeltje vuile hemden toe.
Nog
half slapend ging Bellissima zich buiten wassen in een modderige
poel. De padden kropen over haar handen. Ze voelde niet dat het
meer slijk was dan water dat ze over haar gezicht wreef.
Toen
ze binnen kwam begon het lelijke wijfje schetterend te lachen.
'Ik
zie het al je hebt je goed gewassen in mijn tovervijvertje. Nu
ben je net zo mooi als ik. Ga maar eens naar buiten en spiegel
je zelf in het glas van het raampje.
Wat
deed het vieze vrouwtje. Ze drukte binnen haar gezicht tegen het
smerige ruitje. Toen Bellissima er door keek dacht ze dat zij
haar eigen spiegelbeeld zag, vol pukkels en grote wratten,
vettige haarslierten en maar een tand in haar mond.
Ze
begon te huilen en rende naar binnen.
'Ik
durf niet meer naar buiten.' snikte ze.
'Mooi
zo.' schetterde het wijfje. 'Kijk nooit in een emmer schoon
pompwater, want dan krijg je nog meer wratten. Maar werken zul
je, anders krijg je niets te eten. Voorlopig ga je alleen 's
nachts naar buiten. Niemand ziet je dan. Je gaat manden vol
brandnetels plukken. Die breng je naar binnen en overdag stamp
je die tot moes.'
Ze
gaf Bellissima een grote ijzeren pot en een zware stamper.
'Ik
ga rupsjes zoeken. Die doe ik bij de fijngestampte brandnetels.
Dat moet dan een paar dagen trekken en we hebben de lekkerste
rupsenbrandewijn die er bestaat. Jij mag er niet van drinken,
want dan word je stapeldronken.
Over
twee weken, bij volle maan, is er een groot heksenfeest. Dan
dansen we en drinken we van de brandewijn tot het dag wordt.
Het
eten dat Belissima van de heks kreeg, wilde knollen gebakken in
rattenvet vond zij zo vies dat zij er geen hap van kon eten.
Daarom zocht ze 's nachts, als zij brandnetels moest plukken,
wilde worteltjes, bessen en duivebonen, die ze stilletjes
opknabbelde.
Bellissima
stampte en werkte dag in dag uit. Ze werd doodmoe. Als ze een en
volle pot met fijngestampte brandnetels had moest zij die naar
beneden in de kelder dragen en in stenen kruiken gieten. Dan
deed de heks er dode rupsjes in.
's
Nachts moest Belissima de kruiken naar boven sjouwen en de
bovenste drab in het paddenvijvertje gieten. De heks bleef er
bij staan kijken.
Na
een week was er alleen een beetje troebele drank in de kruiken
over. Die goot de heks in zwarte flessen.
'
Zo' grijnsde zij dan, 'dat is de lekkerste rupsenbrandewijn die
ik ooit gemaakt heb. Over twee weken, wanneer de maan helemaal
rond is, is het grote heksendansfeest. Wat zullen we lekker
drinken en krijsen. We zijn met dertien.'
Ja,
toen het enkele weken verder was deed de heks de flessen in een
grote zak. Ze riep Bellissima bij zich. Als ik morgen terug kom
zorg jij dat er een lekker vuurtje brandt want de nachten zijn
koud. En waag het niet in een emmer met pompwater te kijken, of
te vluchten. Dan vlieg ik je na op mijn bezem en ransel je net
zo lang tot je weer in mijn huisje bent. Ze ging op haar
bezemsteel zitten en zoefff daar vloog ze weg. Bellissima was
alleen.
Wat
zou ze nu eens doen? Toch in een emmer met pompwater kijken. Of
ze nog zo lelijk was. Voorzichtig keek ze over de rand. Ze was
helemaal niet lelijk, wel vies. Vuile vegen in haar gezicht.
Haar haren leken wel een bos hooi. Maar geen wratten en bulten.
En al haar tanden nog wit en blank. Had ze maar een spiegel.
Waar was haar eigen spiegel?
Ze
kreeg een idee. Ze riep heel hard: 'Spiegeltje, spiegeltje aan
de wand, wie is de mooiste in het land?'
En
ja, heel zacht zodat ze het niet kon verstaan kwam er een
antwoord. Ze riep weer en weer. Ten laatste wist zij het. Het
antwoord kwam van de zolder.
Voorzichtig
klom ze de half rotte trap op. 'Spiegeltje, spiegeltje aan de
wand, wie is de mooiste in het land?' Toen hoorde ze duidelijk
een antwoord. Het kwam van achter een dikke laag spinnenwebben.
en vieze vodden:
'Prinsesje
lief en fijn, was je zelf schoon en rein, en gauw zult gij weer
mooiste zijn.
Bellissima
huilde van blijdschap. Ze gooide de vodden opzij en veegde de
webben weg. Daar stond haar spiegel , wel vuil maar niet kapot.
En daar lag ook het pak met haar mooie kleren en het zadel van
Schimmeltje Brava. Onder het stof, maar niet beschadigd.
'Ik
blijf niet hier,' dacht ze. 'Ik vlucht.'
Ze
bracht eerst haar spiegel naar beneden, toen haar pak met kleren
en het zadel van Brava en verborg het achter de boom waar het
paardje aan vast gebonden stond. Ze waste haar gezicht en haren
in de emmer met schoon water en ze zei: ' Ik ga vertrekken. Maar
nee, misschien zou de heks haar zien als ze op haar bezem door
de lucht vloog. Ze kon beter wachten tot die terug was en sliep.
Zelf
ging ze op haar bed van brandnetels liggen maar slapen kon ze
niet.
Dan
ging ze het vuur maar wat op stoken. Ze zat er bij te suffen.
In
eens hoorde zij buiten een bons, en daar kwam het heksewijf
binnen. Ze was dronken. Belissima kreeg een por met de bezem.
'Vooruit
luie meid. Geef me een kom mollenmelk. Wat een rotfeest was het.
We waren maar met vijven. Alleen maar brandenwijn en niets om te
knabbelen. Nog geen gerookte vleermuis. Er reist een prins rond
die gezegd heeft dat hij ons allemaal, alle heksen en tovenaars,
het land uit zal jagen. Maar ik zal hem krijgen. In het bos
groeien hele kleine, zwarte paddenstoeltjes. Gedroogd met een
beetje rattenzweet is dat sterk vergif. Die prins woont in het
Rozenkasteel. Op een nacht vlieg ik er heen en strooi een beetje
gif tussen zijn lippen. Dood gaat hij dan.
Bij
de volgende volle maan houden we hier een groot dansfeest. Al
mijn vriendinnen kunnen dan weer in het land terugkomen. Ik
slacht dat vet paardje van jou. Wat zullen we slurpen en
smullen. Jij moet dubbel zo hard werken met brandnetels stampen.
Je zult zien wat een groot feest het wordt Nu ga ik slapen. Jij
gaat buiten brandnetels plukken.'
Bellissima
ging de hut uit. Vlug zadelde zij haar paardje. De vodden die
zij aan had gooide zij weg en trok haar mooie kleren aan. De
spiegel pakte zij voorzichtig in een van haar mantels.
'En
nu rennen mijn Schimmeltje. Anders word jij geslacht.' Opeens
hield zij stil. 'Maar het zal ons niet helpen. De heks kan
sneller vliegen op haar bezem dan jij kunt lopen. Ze begon te
huilen.
Ze
dacht diep na. Zachtjes sloop zij weer naar binnen. De dronken
heks lag met open mond te snurken op haar bed van mos. De bezem
stond naast haar. Heel zachtjes pakte zij hem mee en gooide hem
in het vuur. Hij begon meteen te branden met rode, groene en
paarse vlammen. Snel liep zij naar buiten, sprong op haar
paardje en zei:
'Rennen
Brava, rennen.'
De
hele dag draafde Brava door. Bellissima keek soms angstig naar
boven of zij de heks aan zag komen vliegen. Verbeeld je dat ze
twee vliegende bezems had?
Toen
het avond begon te worden kwam ze in een groot donker bos.
Hier,
onder de bomen, kon de heks haar niet zien als ze door de lucht
vloog. Ze verstopte zich onder een grote struik. Ze had honger.
Net als Brava knabbelde ze op wat groene blaadjes. Brava vond ze
misschien lekker, maar Bellissima niet.
Zo
gauw het 's morgens maar een beetje licht werd galoppeerde zij
weer weg. Na een paar uren hield zij het paardje plotseling
stil. 'Hé wat ruikt het hier lekker.'
Zij
keek rond en begreep waarom. Tussen de bomen groeiden mooie
rozen. Langzaam reed ze verder. Toen het bos ophield gaf ze een
kreet van bewondering. Voor haar op een heuvel stond een
kasteel, helemaal begroeid met rozen in allerlei kleuren. De
muren, de brug over de gracht, de torens, alles. Prachtig. Zou
dit het Rozenkasteel zijn waar de heks van gezegd had dat daar
de Rozenprins woonde?
Op
de kasteelbrug kwamen twee bediende naar haar toe. Een met een
zwart fluwelen pak waarop rode roosjes waren geborduurd, en een
met een bruin katoenen pak, waarop groene rozenblaadjes waren
getekend.
Bellissima
sprong van haar paardje.
'
Ik ben prinsesje Bellissima.' zei ze, 'en ik zoek de
Rozenprins.'
'Wilt
U als het U belieft met mij mee komen edele dame.' zei de
bediende met de rode roosjes. 'Deze man' en hij wees naar de man
met de groene blaadjes, 'zal Uw paardje verzorgen.'
Hij
leidde haar door mooie, lange gangen. Overal stonden rozen. Soms
echte, maar ook vaak van zilver of goud. Ze kwamen in een grote
zaal. Aan een tafel op een troonstoel zat een heel oude, deftige
heer, met een sneeuwwitte baard en lange haren tot op zijn rug.
Op zijn hoofd droeg hij een kroontje van gouden rozenblaadjes.
Naast hem zat een heel oud vrouwtje met ook zo'n kroontje op.
Zij zaten samen een brief te lezen.
'Heer
Vorst,' sprak de bediende, 'deze edele prinses is op zoek naar
de Rozenprins.'
Bellissima
boog diep: 'Hoog edele vorst en vorstin, mijn naam is Bellissima.
Ik ben de dochter van een prinses en een prins die hier ver
vandaan wonen, bij de Bergen. Ik ben opzoek naar de Rozenprins.
Al weken ben ik onder weg.'
'Och
arm.' zei de Vorstin. 'Mijn echtgenoot hier is de Rozenvorst, ik
ben de Rozenvorstin en de Rozenprins is onze zoon. Hij is nu
helaas niet hier. Maar wij hebben daar net, met een ijlbode een
brief ontvangen. Hij is op weg naar huis en zal binnen enkele
dagen hier zijn. Maar U, lief kind, zult wel erg vermoeid zijn
en hongerig. Ik zal opdracht geven U naar uw kamer te brengen en
een bad voor U klaar te maken.' Zij klingelde met een gouden
belletje.
Er
verscheen een hofdame.
'Sjorina,
breng deze Jonge edelvrouw naar de mooiste logeerkamer. Laat een
geurig bad voor haar klaarmaken. En leg gewaden voor haar klaar
die bij haar passen. Laat de kok een lichte maaltijd bereiden
die wij hier samen met haar zullen nuttigen.'
Toen
Bellissima weer beneden kwam, in een lang wit kleed met rode
sjerp, voelde zij zich helemaal verfrist. Alleen haar handen.
Die waren ruw van het werken.
De
maaltijd werd opgediend. Terwijl zij aten, vertelde Bellissima
haar
avonturen.
Over haar spiegel. Over de Heks Engera. Over het vieze werk dat
zij had moeten doen. Over de vliegende bezem, die zij verbrand
had en over angst die zij nog had, dat de heks in de nacht
plotseling zou binnen komen en haar weer mee zou sleuren.
De
Vorstin verzekerde haar dat ze daarvoor niet bang hoefde te
zijn. Ze rinkelde weer met het belletje. Een hofdame kreeg
opdracht naar Johander te gaan en te zeggen dat hij na de
maaltijd moest komen met Basser en Brommer.
Toen
de tafel afgeruimd was verscheen er een jonge man met twee
geweldig
grote doggen.
De
vorstin zei: 'Basser en Brommer kom hier.'
De
beide honden kwamen onmiddellijk, en gingen braaf voor haar
zitten.
'Jullie
taak is voortaan goed op dit jonge vrouwtje te passen. Dag en
nacht. Basser jij gaat aan deze kant, en Brommer aan de andere
kant zitten. Op je post. Prinses Bellissima, de bruine dog met
de blauwe ogen is Basser. De zwarte met donkere ogen is Brommer.
Jij bent voortaan hun meesteres.'
De
honden gingen naar Bellissima, een ging rechts van haar staan,
de andere links.
Bellissima
streelde ze zachtjes over de kop.
'Ik
ben heel blij met jullie.' zei ze. 'We zullen zeker goede
vriendjes worden. Ga maar braaf liggen.'
De
doggen kwispelden met hun staarten. Ze gingen liggen met de kop
op de voorpoten, hun ogen keken waakzaam rond.
'Zie
zo,' zei het vorstinnetje. 'Nu ben je veilig. Nog geen tien
heksen samen zouden dichtbij durven komen. Ze zouden het er
slecht afbrengen.
Je
hebt verteld over de wonderspiegel. Heb je die nog?'
'Ja
vorstin. Hij hangt op mijn slaap kamer.'
'Zou
ik die mogen zien?'
'Natuurlijk
hoogheid. Komt U maar mee.'
De
vorst lachte stilletjes in zijn baard. Hij schudde zijn hoofd en
mompelde zachtjes: 'Vrouwen willen altijd in een spiegel
kijken.'
Toen
ze voor de spiegel stonden zei Bellissima: 'Edele vorstin als
dadelijk de spiegel niet zegt dat U de mooiste in het land bent
dan wordt U toch niet boos ?'
De
vorstin lachte.
'O
nee. Ik ben een oud vrouwtje. Ik ben beslist niet de mooiste. Ik
hoop dat de spiegel zegt dat jij de mooiste bent. Mag ik het
vragen?'
Ze
ging en recht voor de spiegel staan. Plechtig zei de vorstin:
'Spiegeltje,
spiegeltje aan de wand, wie is het mooiste in het land?'
Even
was het stil. Toen klonk helder en duidelijk:
'Als
haar handjes weer zacht zijn en rein, zal Bellissima de mooiste
zijn.'
De
vorstin juichte, maar Bellissima keek bedroefd naar haar handen.
'Het
is waar. ' zuchtte ze, 'Mijn handen zien er uit als van een
boerin door het werken voor de heks. Die worden nooit meer zacht
en mooi.'
'Ja
wel ,' troostte de vorstin. 'Ik zal mijn handenverzorgster
sturen. Die zal je handen in smeren met rozenzalf en daarna in
een zijden doek wikkelen. Dan zijn ze binnen een paar dagen weer
mooi zacht. De nageltjes goud lakken en als mijn zoon thuiskomt,
heb je weer prinsessenhandjes zoals het hoort.
Op
bevel van de vorstin kwamen vier naaisters om mooie kleren voor
Bellissima te maken. Lange kleden van allerlei fijne stoffen,
sluiers en hoofddoeken.
Op
een morgen heel vroeg werd ze wakker, ze meende in de verte
muziek te horen. Kamerdienaressen kwamen aanlopen.
'O,
Prinses Bellissima. Daar komt de Rozenprins. Kleedt U zich
snel.'
Ze
waste haar met geurige zeep. Trokken haar de nieuwe kleren aan
en hingen haar de dunste sluiers om. Zo brachten ze haar naar
het grote balkon. Daar stond reeds de vorst en de vorstin te
wachten.
'O,
wat lief ,dat je gekomen bent.' zei de Rozenvorstin.
Daar
kwam de stoet. Voorop reed de Rozenprins geheel in een zwart
leren rijkostuum op een groot wit paard. Achter hem vijftig
ridders in groene kostuums met een gele pluim op hun hoed, op
zwarte paarden. Daarachter vijftig huifkarren, elk getrokken
door twee wit-zwart gevlekte paarden met de paardenknechten.
Tien wagens hadden een leren huif, de andere van zeildoek.
Met
een grote sprong kwam de prins van zijn wit paard. Hij liep tot
voor het balkon en zei: 'Hoogedele, lieve vader en moeder, ik
heb Uw bevel uitgevoerd. De tovenaars en heksen zijn uit het
land verdreven. Een heks is echter onvindbaar. '
'Kom
snel binnen beminde zoon.' zei de Vorstin. Vader zal opdracht
geven de ridders en hun paarden te verzorgen en de wagens op hun
plaats te zetten. Men is al bezig een rozenbad voor jou aan het
klaarmaken. Daarna houden we een groot feestmaal. Jouw ridders
zullen ook niets te kort komen. Vanavond is er een groot
dansfeest waarbij jouw mannen ook zijn uitgenodigd.'
Het
werd een groot feest. Bellissima zag er prachtig uit in haar
lang wit kleed met gouden ceintuur. De Rozenprins wilde naast
haar aan tafel zitten.
's
Avonds was het een geweldig dansfeest. Niet alleen de prins
wilde steeds me haar dansen maar ook zijn ridders bleven bedelen
om een dansje met haar. Geen wonder dat Bellissima na een paar
uur doodmoe was. De prins zag het.
'Kom
maar hier naast mij op deze bank zitten en rust wat, mooi
prinsesje.' zei hij.
Belissima
was zo moe dat ze al gauw met haar hoofdje op de schouder van de
Prins in slaap viel. Iedereen die haar daar zo zag zitten
glimlachte: 'Wat lief.'
Zij
sliep zo vast, dat zij niet eens voelde dat twee hofdames haar
voorzichtig oppakten en haar naar haar kamers droegen, uitkleden
in bed stopten.
De
volgende morgen na een vorstelijk ontbijt ging de Rozenprins aan
het vertellen over zijn avonturen. In het hele land hadden ze op
heksen en tovenaars gejaagd. Velen vluchtten al over de bergen
als zij in de nabijheid waren. Anderen werden gevangen genomen
en verbannen naar verre landen.
Toverstokjes
en vliegende bezems waren verbrand. Heksen die een of meer
zwarte katers hadden moesten die afgeven. Deze dieren kregen een
goed tehuis bij boeren om muizen te vangen. Een heks hadden zij
niet kunnen vinden. En dat was nog wel de bazin van alle heksen,
ze heette Engera.
Belissima
sprong op van haar stoel. 'Ik weet waar die woont.'riep ze.
Zij
woont in het bos dichtbij de weg van het paleis van mijn ouders
naar hier. Die was het, die mij een tijdlang gevangen heeft
gehouden.'
En
zij vertelde over de gebakken knollen, de paddenvijver, de
brandnetels die zij moest plukken en de rupsenbrandewijn. En van
de spiegel die had gezegd dat zij niet zo lelijk was als de
heks.
Natuurlijk
moest de spiegel gehaald worden.
Er
werd lang en hartelijk gelachen toen Bellissima als antwoord op
haar vraag wie de mooiste was in het land als antwoord kreeg:
'Jij
bent de mooiste Pinsesje fijn. Maar de Rozenprins die van jou
houdt en later met jou trouwt, mag er ook zijn.
De
volgende morgen al riep de Rozenprins zijn mannen bij elkaar.
'Luister
mijn dappere kerels, we hebben nog een gevaarlijke taak. We
moeten nog één heks vangen of over de bergen jagen. Maar het
is de gemeenste heks die er bestaat. Het is de heks Engera, de
valse opperheks. Over vier dagen vertrekken we. Prinses
Bellissima zal ons wijzen waar die zich verborgen houdt. Tien
reiswagens gaan mee en drie wagens met eten voor ons, voer voor
de paarden en de stalknechten. Een reiswagen moet ingericht
worden voor de prinses want wij zullen wel enige dagen onderweg
zijn. Maak je klaar.'
Ze
gingen al vroeg weg. De Rozenkoning met zijn vrouwtje en al het
personeel zwaaide hen uit. Het Rozenvorstinnetje zei wel honderd
keer tegen haar zoon, dat hij toch vooral goed op moest letten,
dat Bellissima niets overkwam. Met schetterende trompetten
verdwenen ze in het bos. Het was een lange stoet. Voorop reed de
Rozenprins op zijn wit paard. Achter hem Bellissima op Brava,
naast haar Basser en Brommer. Daar achter kwamen de vijftig
ridders op hun zwarte paarden. Dan volgden de wagens.
De
stoet ging niet zo vlug als zij graag zouden willen. Soms
moesten ze struiken omhakken of takken van een boom afzagen,
omdat de wagens niet verder konden. Eindelijk kwamen ze op een
openplek in het bos. In het midden daarvan was een vijver met
mooi helder water. Er zwommen eendjes in en er liepen kippen te
pikken.
'Stop,'
riep Bellissima, 'het komt mij hier bekend voor.'
Zij
keek eens goed rond.
'Ja,
ja, daar is de hut van Engera.'
Bijna
zouden ze die voorbij gereden zijn. Het vieze kot was geheel
omringd door brandnetels en dorenstruiken. 'Waar komen die
eendjes en die kippen vandaan?' vroeg de Rozenprins. 'We zullen
het de heks eens vragen.'
Met
zijn sabel in de hand liep hij naar de hut.
'Engera
kom naar buiten.'
Het
bleef doodstil. Nog een paar maal riep hij: 'Engera kom naar
buiten.'
Er
gebeurde niets.
Voorzichtig
ging hij de hut binnen.
Hij
kwam al heel gauw weer naar buiten. 'Leeg. Niets, dan spinnen.
We zullen de hut tot de grond toe afbreken, zodat de heks hier
niet meer kan komen wonen. We zullen hier vannacht kamperen. En
lieve Bellissima ik zal een van mijn mannen naar Uw ouders
sturen om te melden dat wij spoedig zullen komen. Twee van mijn
mannen rijden vooruit, Zij moeten de struiken die in de weg
staan weghakken en laaghangende boomtakken afzagen, zodat we
morgen goed op kunnen schieten. Want ik wil Uw ouders iets
vragen.'
Bellissima
keek wat angstig.
'Ik
ben toch nog wat bang mijn Lieve Rozenprins. Als de heks toch
nog eens terug kwam in de nacht?'
'O,
wees maar niet bang Bellissima. Mijn mannen en ik gaan in een
kring om jouw slaapwagen liggen. Als we op veldtocht zijn slapen
wij zo dikwijls op de grond. Jij met Basser en Brommer gaan
binnen in de wagen. We binden de leren kap goed dicht en jij
bent zo veilig als een jong vogeltje in een nestje. Bovendien
lopen er altijd twee schildwachten rond.'
Heel
vroeg in de morgen, het was nog niet helemaal licht, werd
iedereen gewekt door het geschal van een trompet. De mannen aten
haastig een stuk brood, Bellissima kreeg koek met honing, De
paarden en Brava kregen haver en werden gezadeld. De Prins riep:
'In galop.'
En
daar ging het. Dralob…dralob…dralob…dralob……
Brava
had moeite om bij te blijven. Maar het dappere beestje rende,
met de bek open, mee als een groot paard.
Plotseling
stak de prins zijn hand op en hield in. Naast de weg was een
boer met vrouw en kinderen op het veld aan het werken.
'Dag
brave lieden,' riep hij. 'Hebben jullie misschien een heks zien
vluchten?'
Ze
begonnen allemaal hard te lachen; 'ja, edele heer.' riepen ze. '
Heks Engera. Ze reed op een bezemsteel.'
'Vloog
ze door de lucht?' vroeg Bellissima verschrikt.
'Nee
edele dame .' zei de boer, 'ze probeerde het wel, ze riep maar
steeds: Hop,hop,hop, maar ze kwam niet van de grond.'
'Je
kon haar benen zien.' riep een van de kinderen. Zo dun als
kippenpoten, met haren er op.'
Ze
moesten allemaal heel hard lachen.
'Gelukkig
dat ze weg is.' zei de boerin. ' Ze heeft al onze kippen en
eendjes omgetoverd in padden. En de kinderen moesten vaak 's
nachts brandnetels voor haar plukken.'
'Kippen
en eendjes omgetoverd in padden.' zei de prins. 'Een eindje
terug op deze weg, waar de hut van de heks stond, lopen veel
kippen en in een mooie vijver met helder water, zwemmen eendjes.
Ga gauw kijken misschien zijn die van jullie. Je hoeft niet bang
te zijn. Wij hebben de hut helemaal afgebroken. Engera zal nooit
meer terug komen.'
'Lieve
prins,' zei Bellissima, 'De heks zal toch mijn vader en moeder
geen kwaad doen?'
De
Rozenprins dacht een ogenblik na.
'Durf
je voor mij op mijn paard zitten?'
Dat
durfde Bellissima wel.
'Kom
hier.' zei de Prins. Hij lichtte haar van Brava. 'Houd je vast
aan mijn borstriem.' Hij sloeg zijn dikke mantel om haar heen.
Vier van zijn ridders wees hij aan. 'Jullie volgen mij en rijden
al wat je kunt, en jullie,' hij wees naar de anderen, 'komen met
de wagens. Pas goed op Brava en op Basser en Brommer. We zullen
de heks voor zijn. Rijden!'
En
daar ging het: Dralob…dralob… dralob…..
Ze
waren veel vlugger bij het kasteel van Sneeuwwitje en haar man
als Bellissima gedacht had. Haar papa en mama stonden al op de
brug te wachten en met haar de dwergen en de bedienden.
Bellissima
liet zich van het paard afglijden en rende op haar vader en
moeder toe. Huilend van blijdschap sloeg die de armen om haar
heen en zei:
'Lieve,
lieveling, wat ben ik ongerust geweest. Wat ben je lang weg
geweest.' Ze begon haar lief te kussen.
Bellissima
fluisterde haar in het oor: 'Mama ik geloof dat ik mijn prins
gevonden heb.'
Sneeuwwitje
keek haar aan: 'Echt?'
Belissima
knikte zwijgend.
'O,
hoe heerlijk mijn kind. Is het die prins die jou hier gebracht
heeft ?'
'Ja
mama, het is de Rozenprins. Zijn ouders zijn de Rozenkoning en
de Rozenkoningin. Zij wonen in een kasteel dat helemaal begroeid
is met rozen. Ze zijn buitengewoon lief voor mij geweest.
De
Rozenprins is heel dapper. Met zijn ridders heeft hij alle
heksen en tovenaars over de bergen gejaagd. Zijn mannen zijn al
onder weg hier naar toe. Straks zullen zij wel komen. De
Rozenprins is met mij en enkele van zijn kerels vooruit gereden,
omdat we bang waren dat de laatste Heks, Engera jullie lastig
zou vallen.'
'Hoe
heerlijk mijn lieve Bellissima. Ik zal opdracht geven een
stevige maaltijd klaar te maken voor de Rozenprins en zijn
ridders. Morgen geven we een groot feest.'
'Hoera1.'
riepen de dwergen. 'Dansen! Dansen!'
Enige
uren later kwam het gevolg van de Rozenprins aan. Het was een
geweldige drukte. De wagens met voer werden uitgeladen, want
eerst moesten de paarden verzorgd worden. Tenten werden opgezet
voor de manschappen en onder de bomen plaatsten ze lange
uitklapbare tafels. Sneeuwwitje had eenvoudige, maar stevige
maaltijden klaar laten maken, want de mannen hadden natuurlijk
een flinke honger.
Al
gauw zaten ze te eten. Er werd vruchtenwijn bij gedronken en
spoedig zat er de stemming goed in. De Rozenprins vertelde over
de jacht op de heksen en tovenaars. Hij vertelde ook wat de
boeren onderweg gezegd hadden over heks Engera. Hoe ze gevlucht
was op haar bezemsteel die niet wilde vliegen. Bellissima
vertelde hoe heks Engera haar gevangen had gehouden en haar
gedwongen had om 's nachts brandnetels te plukken. Hoe ze
ontsnapt was en de bezem verbrand had. Hoe ze het Rozenpaleis
gevonden had en hoe ze de Rozenprins daar had ontmoet. Het werd
heel laat die avond. Bellissima was moe. Zodra ze op bed lag in
haar eigen kamertje viel ze in een diepe slaap.
De
volgende dag was het groot feest.
De
dwergen hadden het kasteel versierd, van buiten met dennentakken
en van binnen met bloemen die ze 's nachts waren gaan plukken.
Onder de bomen waren lange tafels gezet voor de mannen van de
Rozenprins. Daar werd gedanst, gezongen en gegeten. De dwergen
bedienden. Het was maar goed dat de prins zoveel eten bij zich
had. Sneeuwwitje had op zoveel gasten niet gerekend.
Binnen
zaten alleen Sneeuwwitje met haar Prins, Bellissima en de
Rozenprins aan tafel. Er werden allerlei lekkere hapjes op
gediend, zoals pauweneieren in melk gekookt, paddenstoelen
ingelegd in morgendauw. En heerlijke frambozenwijn. Toen ze na
de maaltijd nog zaten te genieten van koffie en bosbessenlikeur
stond de Rozenprins op. Hij boog naar Sneeuwwitje en de Prins en
vroeg: 'Mag ik iets zeggen?'
Sneeuwwitje
knikte verwonderd.
'Lieve
mensen. U hebt al van mij gehoord dat mijn mannen en ik alle
tovenaars en heksen hebben verjaagd. Tenminste dat dachten wij.
Het is mij duidelijk geworden dat dit niet waar is. Een mooi,
lief heksje is nog gebleven, en daar zou ik graag mee willen
trouwen, want die heeft mijn hart betoverd. Sneeuwwitje en Prins
Dapper mag Bellissima mijn vrouw worden?'
Allemaal,
ook de bedienden, begonnen in de handen te klappen en te lachen.
'Wat heeft hij dat leuk gezegd' riepen ze.
Prins
Dapper stond op: 'Edele Rozenprins wij geven gaarne toestemming
om met onze dochter te trouwen, als zij dat ook wil. Bellissima,
wilt gij de vrouw worden van de Rozenprins?'
Bellissima
sprong op van haar stoel, ging naar de Rozenprins toe en gaf hem
wel twintig kusjes.
'Ik
veronderstel,' zei Prins Dapper, dat dit: "Ja"
betekent. Morgen vieren we een heel groot feest.'
Nou,
het werd een grootfeest. De gehele dag werd en er de lekkerste
dingen gegeten en de fijnste honingwijn gedronken. Er werd
gezongen en gedanst. De dwergen en de mannen van de Rozenprins
deden natuurlijk ook mee. Zelfs de eekhoorntjes waren in
feeststemming, met grote sprongen renden ze door de bomen.
De
volgende dag was het inpakdag. 'Want morgen,' had de Rozenprins
gezegd Rijden we in een dag naar het Rozenkasteel, om mijn
ouders het nieuws van onze verloving te vertellen.'
Er
werden al een groepje ridders vooruitgestuurd om de weg in orde
te maken en te verbreden, want er moest flink doorgereden
worden. Belissima en haar moeder in de reiswagen op een berg
kussens, met Basser en Brommer. De dwergen in de wagen met hooi.
De bedienden in een andere reiswagen. Schimmeltje Brava moest
zonder zadel en tuig, los mee hollen. Dan kon hij best bij
houden,' zei Rozenridder, 'Zo snel reden de wagens toch niet.'
Hij en Prins Dapper zouden voorop rijden.
Nauwelijks
was het de volgende dag licht toen ze vertokken. De ruiters
speelden nu en dan op hun trompet. Je kon de dwergen in de wagen
horen zingen. De boeren die met hun kinderen op de akkers
werkten kwamen naar de weg gelopen en juichten de reizigers toe.
Het werd een vrolijke tocht.
Vlugger
dan ze gedacht hadden kwamen ze op de plek waar het hutje van
heks Engera had gestaan. Er zwommen alleen nog wat eendjes in de
vijver. De paarden kregen te drinken van het heldere water, en
voort ging het weer. Toen ze dicht bij het Rozenkasteel kwamen
bliezen de mannen van de Rozenprins op hun trompet.
Op
de brug van het kasteel stonden de Rozenkoning en de
Rozenkoningin met alle bedienden al te wachten. Er klonk een
luid gejuich toen Sneeuwwitje en Bellissima uit de wagen
stapten. Iedereen begroette natuurlijk ook Prins Dappper en
Sneeuwwitje. Er werd druk gekust, dat snap je wel. Basser en
Brommer liepen kwispelstaarten rond. Die waren ook blij weer
thuis te zijn.
Er
kwam geen eind aan het feesten. De volgende dag werd er
aangekondigd dat komende Zondag om twaalf uur 's nachts een
grote plechtigheid zou plaatshebben onder de Glimboom in het
Rozenpark. Dienaren werden rondgestuurd om alle burgers en
boeren uit de omtrek uit te nodigen.
Het
Rozenkoninginnetje en Sneeuwwitje konden het dadelijk samen goed
vinden. Ze zaten steeds maar samen te giechelen en te
smiespelen, maar ze wilden Bellissima niet vertellen wat er dan
die nacht zou gebeuren. Je begrijpt dat die nieuwsgierig was.
Lang
voor twaalf uur zaten er al mensen rond de Glimboom in het gras.
Overal
stonden brandende fakkels. Een prachtig gezicht.
Onder
de boom was een verhoog gebouwd. Daarop stonden twee tronen
versierd met gouden rozen en twee zetels versierd met zilveren
rozen.
Vijf
minuten voor twaalf kwam de Rozenkoning en de Rozenkoningin en
Bellissima en de Rozenprins uit het paleis. Zij gingen zitten op
de tronen.
De
prins en Bellissima moesten op zetels plaatsnemen. Er werd op
horens geblazen het werd doodstil. De koning stond op.
'Lieve
mensen,' zei hij. Hier voor mij zit mijn zoon en de mooie
Bellissima. Zij hebben mij verteld, dat zij samen willen
trouwen. Daarom vraag ik hun hier voor mij te komen staan. Hij
sprak heel plechtig:
"Lieve
Zoon, wilt gij deze jonge, mooie vrouw als Uw Echtgenote?"
De
Rozenprins boog diep voor zijn vader en zei: "Ja ik
wil."
De
Koning antwoordde: 'Alle mensen, hier verenigd, zijn de
getuigen.'
Toen
wende de Koning zich tot Bellissima.
'Jonge
vrouw, wilt gij mijn zoon als echtgenoot?'
Bellissima
boog diep voor de konig en zei: 'Ja, ik wil.'
De
koning antwoordde: 'Alle mensen, hier aanwezig, zijn de
getuigen.
Dan
verbind ik U heden tot man en vrouw.'
Er
brak een geweldig gejuich los. Trompetten schalden.
'Langleven
Onze koning en koningin.' werd er geroepen. ' Lang leven het
bruidspaar.'
Bedienden
kwamen aanlopen en gaven alle mensen een glas
aardbeienchampagne.
'Op
de gezondheid van onze geliefde koning en onze geliefde
koningin. Proost, proost. Op de gezondheid van het bruidspaar.
Proost, proost.'
De
Rozenkonig stak zijn hand op. Trompetten schalden. Van de trap
van Het Rozenkasteel kwamen drie dienaren. Ieder van hen droeg
een kussen van roodfluweel. Op het eerste lag een koningskroon
van gouden rozenbladeren. Op het tweede lag een iets kleinere
kroon van gouden rozenbladeren. Op het derde een gouden staf met
een grote knop die een een rozenknop voorstelde. Een dienaar met
een groenkleed waarop gouden rozenbladeren geborduurd waren
zette de Rozenkoning de grote koningskroon op. Een dienares met
een wit kleed waarop gouden rozenbladeren geborduurd waren zette
de Rozenkoningin de kleine kroon van gouden rozenbladeren op.
Alle mensen begonnen te roepen: Leve de koning , leve de
koningin. Er werden weer glazen aardbeienchampange rondgedeeld.
Toen
stond de koning op. Hij stak de gouden staf omhoog. Het werd
doodstil.
Op
deze blijde dag, ' riep de Rozenkoning, 'benoem ik mijn zoon tot
mijn opvolger. Hij zal dus Rozenkroonprins genoemd worden. En
zijn echtgenote, onze geliefde Bellissima, wordt dus hierdoor
Rozenkroonprinses.
Er
zal,' ging hij verder met zijn toespraak, een rechte brede weg
worden aangelegd naar het kasteel van Prins Dapper en
Sneeuwwitje. Half weg bouwen we een paleis, dat helemaal
begroeien moet met rozen. Daar zullen de Rozenkroonprins en zijn
vrouw wonen. Er naast komt een hoge toren met een uitkijkpost.
De woning van de manschappen van de Rozenkroonprins. Zij kunnen
vandaar dan de gehele streek bewaken, zodat er nooit meer heksen
of tovenaars ons land ongemerkt binnen kunnen komen. Zodat
jullie kinderen en kippen, geliefde onderdanen, veilig zullen
zijn. Verder nog stallen, schuren, weien en alles wat daar bij
hoort voor de paarden.
Laat
ons nu drinken, dansen en vrolijk zijn. Om een uur sluiten we
met een vuurwerk.'
Het
werd weer een reuze feest. de Rozenkoning danste met Sneeuwwitje
en de Rozenkoningin met prins Dapper. En de dwergen met alle
vrouwen die wilden dansen.
Om een uur werd er op de trompetten geblazen.
Alle
fakkels werden gedoofd.
'Nu
komt het mooiste vuurwerk van heel de wereld.'
Fluisterde
de Rozenkroonprins Bellissima in het oor.
Vier
hoornblazers gingen onder de Glimboom staan en gaven een
geweldige stoot op hun trompet. Duizenden glimwormpjes in de
Glimboom schrokken wakker en begonnen met hun lichtjes te
knipperen. Duizenden vuurvliegjes vlogen op uit de struiken en
fladderden kriskras door elkaar in de donkere lucht. Het was of
alle sterretjes naar beneden waren gekomen, knipogend naar de
feestgangers en dansend langs de hemel.
'Oooooochch.'
riepen alle mensen. Ze bleven maar juichen en 'Oooo hoe mooi.'
roepen.
De
Rozenkoning en het Rozenkoninginnetje wandelden met Sneeuwwitje
en Prinsdapper naar het Rozenkasteel. Zij waren moe en wilden
gaan slapen.
Bellissima
en haar Rozenprins bleven nog stilletjes een poosje genieten.
Ze
gingen een beetje apart op het zachte mos liggen.
'O
hoe heerlijk,' fluisterde Bellissima. 'Binnenkort hebben wij ons
eigen Rozenkasteel. En bij de woontoren van jouw mannen met de
uitkijkpost wonen we dan veilig. Schimmeltje Brava zal ook
gelukkig zijn als hij met grote paarden in de stal mag staan en
in de weien lopen.
Ik
wil dan een grote schimmel. Als de weg klaar is rijden wij samen
in een paar uurtjes naar mijn moeder of naar jouw ouders.
Basser
en Brommer beginnen oud te worden. Ze mogen dan weer terug op
het Rozenkasteel bij jouw vader en moeder wonen en genieten van
hun oude dag.
Mijn
mama krijgt haar spiegel terug. Dan hoeft ze maar te vragen:
'Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste in het
land.'
en
ze hoort waar ik ben.'
Het
werd stil. De mensen gingen zacht pratend weer naar huis. De
glimwormpjes hielden stilaan op met knipperen en de vuurvliegjes
zochten een plaatsje in de struiken en bomen en doofden hun
lichtjes.
De
Rozenprins en Bellissima stonden ook op en wandelden samen hand
in hand naar het Rozenkasteel.
'Wat
zijn we gelukkig, mijn Rozenprins,' fluisterde Bellissima.
|