INHOUD JORIS BOGAERS
HOME

BRABANTS

AUTEURS
TEKSTEN
AUDIO
SPECIAAL

  Print Pagina


Joris Bogaers

Een voorleessprookje


Prinsesje Bellissima en Haar Prins

 

Je weet toch zeker nog wel, wat er met Sneeuwwitje gebeurde toen zij in de giftige appel had gebeten die ze van een heks gekregen had. De heks had die appel aan haar gegeven omdat ze jaloers was. De toverspiegel aan de wand had gezegd dat Sneeuwwitje de mooiste was in het land. Sneeuwwitje viel toen in zo'n diepe slaap in het huisje van de zeven dwergen achter de bergen, dat ze dood leek. O, wat waren die dwergen bedroefd. Ze hadden haar in een prachtige kist gelegd, versierd met bloemen, en een deksel van glas, zodat zij haar nog altijd konden zien. Toen was de mooie Prins Dapper gekomen, op een wit paard, die had haar wakker gekust. Wat werd er feest gevierd. De dwergen hadden muziek gemaakt en gezongen. Sneeuwwitje had gedanst, niet alleen met de Prins, maar ook met alle dwergen. Zelfs met de kleinste.

Sneeuwwitje nam de Prins mee naar het kasteel waar zij met haar moeder woonde toen die nog leefde. De dwergen mochten ook mee. Ze kregen een huisje in het prachtige park van het kasteel. Ze hoefde niet meer in de mijnen te werken maar mochten voor de bloemen, bomen, zieke vogels en oude eekhoorntjes zorgen.

Sneeuwwitje trouwde daar met Prins Dapper. Ze kregen een heel mooi en lief kindje. Ze noemde dit nieuwe prinsesje Bellissima. Dat betekende: Allermooiste. Want als men aan de spiegel vroeg: 'Spiegel, spiegel aan de wand, wie is de mooiste in het land?' antwoordde de spiegel: 'Gij, Sneeuwwitje bent nu de mooiste, maar Uw dochtertje, zo lief en klein, zal later nog mooier zijn.'

En dat was zo. Toen Bellissima zeventien jaar was, was zij zo mooi, dat de mensen bleven staan om naar haar te kijken. Zelfs de dieren in het bos kwamen naar haar toe, als zij moe van het rijden op haar pony Schimmeltje Brava, uitrustte op het zachte mos. Ze was mooier dan de mooiste bloem.

Op zekere dag zei ze tegen Sneeuwwitje: 'Mamaatje, ik wil later net zoals U, gaan trouwen met een Prins.'

'Dat zal moeilijk zijn mijn lieve Bellissima, want er is in het land nog maar een Prins en men weet al vele jaren niet waar hij verblijft.'

Bellissima was niet alleen mooi, maar ook dapper.

'Dan ga ik hem zoeken.' zei ze.

De bedienden zadelden haar pony. Ze bonden een groot pak met Bellissima's mooiste kleren, boterhammetjes en koeken voor vele dagen, achter op het paardje. De spiegel moest ook mee.

Het prinsesje nam afscheid van haar ouders en zij galoppeerde weg.

Onderweg vroeg zij soms aan herders, boeren of dorpsbewoners, of zij misschien wisten waar ergens een prins woonde.

Niemand wist het.

Zo trok zij verder en verder. Ten laatste kwam ze in een groot, donker bos.

De paadjes werden hoe langer hoe smaller. Zij reed verder en verder. Ze verdwaalde. Ze werd doodmoe. Al haar boterhammetjes en koeken waren op.

Het Schimmeltje kon gras en bladeren eten, maar Bellissima kreeg verschrikkelijke honger.

Toen ze 's avonds laat afsteeg om op het mos te gaan slapen zag ze tussen de bomen een lichtje.

'Kom Brava.' zei Belissima blij. 'Waar 'n licht is wonen mensen. Die zullen ons wel helpen.

Het was pikdonker, en het lichtje was maar een klein oliepitje, zodat zij niet zag dat het geen gewoon huisje was, maar een smerig hutje, en het vrouwtje dat er woonde een vies, lelijk wijfje met lange piekharen die over haar gezicht hingen, dat vol stond met grote wratten.

'Dag lief kind.' zei ze met een kraak stem. 'Je bent zeker verdwaald en je hebt vast honger. Bind dat paardje maar aan een boom en kom binnen. Ik ben opperheks Engera. Ik heb nog wat koude knollen staan, lekker gebakken in rattenvet en voor vannacht een zacht bedje van brandnetels. Morgen zien we dan wel verder.'

Bellissima had zo'n honger en was zo moe, dat ze wat van de knollen at en in een donker hoekje op een hoopje brandnetels in een vaste slaap viel. Zij merkte niet eens dat er spinnen over haar gezicht liepen.

 

Heel vroeg in de morgen schrok Bellissima wakker.

'Vooruit, sta op luie meid. Hier moet gewerkt worden.' Ze werd doorelkaar geschud door de heks. Het was nog donker in de hut, maar door een klein, vuil raampje viel toch al een beetje licht.

'Ga naar buiten, je wassen in de paddenvijver, en trek deze kleren aan.'

De heks wierp haar een bundeltje vuile hemden toe.

Nog half slapend ging Bellissima zich buiten wassen in een modderige poel. De padden kropen over haar handen. Ze voelde niet dat het meer slijk was dan water dat ze over haar gezicht wreef.

Toen ze binnen kwam begon het lelijke wijfje schetterend te lachen.

'Ik zie het al je hebt je goed gewassen in mijn tovervijvertje. Nu ben je net zo mooi als ik. Ga maar eens naar buiten en spiegel je zelf in het glas van het raampje.

Wat deed het vieze vrouwtje. Ze drukte binnen haar gezicht tegen het smerige ruitje. Toen Bellissima er door keek dacht ze dat zij haar eigen spiegelbeeld zag, vol pukkels en grote wratten, vettige haarslierten en maar een tand in haar mond.

Ze begon te huilen en rende naar binnen.

'Ik durf niet meer naar buiten.' snikte ze.

'Mooi zo.' schetterde het wijfje. 'Kijk nooit in een emmer schoon pompwater, want dan krijg je nog meer wratten. Maar werken zul je, anders krijg je niets te eten. Voorlopig ga je alleen 's nachts naar buiten. Niemand ziet je dan. Je gaat manden vol brandnetels plukken. Die breng je naar binnen en overdag stamp je die tot moes.'

Ze gaf Bellissima een grote ijzeren pot en een zware stamper.

'Ik ga rupsjes zoeken. Die doe ik bij de fijngestampte brandnetels. Dat moet dan een paar dagen trekken en we hebben de lekkerste rupsenbrandewijn die er bestaat. Jij mag er niet van drinken, want dan word je stapeldronken.

Over twee weken, bij volle maan, is er een groot heksenfeest. Dan dansen we en drinken we van de brandewijn tot het dag wordt.

Het eten dat Belissima van de heks kreeg, wilde knollen gebakken in rattenvet vond zij zo vies dat zij er geen hap van kon eten. Daarom zocht ze 's nachts, als zij brandnetels moest plukken, wilde worteltjes, bessen en duivebonen, die ze stilletjes opknabbelde.

Bellissima stampte en werkte dag in dag uit. Ze werd doodmoe. Als ze een en volle pot met fijngestampte brandnetels had moest zij die naar beneden in de kelder dragen en in stenen kruiken gieten. Dan deed de heks er dode rupsjes in.

's Nachts moest Belissima de kruiken naar boven sjouwen en de bovenste drab in het paddenvijvertje gieten. De heks bleef er bij staan kijken.

Na een week was er alleen een beetje troebele drank in de kruiken over. Die goot de heks in zwarte flessen.

' Zo' grijnsde zij dan, 'dat is de lekkerste rupsenbrandewijn die ik ooit gemaakt heb. Over twee weken, wanneer de maan helemaal rond is, is het grote heksendansfeest. Wat zullen we lekker drinken en krijsen. We zijn met dertien.'

Ja, toen het enkele weken verder was deed de heks de flessen in een grote zak. Ze riep Bellissima bij zich. Als ik morgen terug kom zorg jij dat er een lekker vuurtje brandt want de nachten zijn koud. En waag het niet in een emmer met pompwater te kijken, of te vluchten. Dan vlieg ik je na op mijn bezem en ransel je net zo lang tot je weer in mijn huisje bent. Ze ging op haar bezemsteel zitten en zoefff daar vloog ze weg. Bellissima was alleen.

Wat zou ze nu eens doen? Toch in een emmer met pompwater kijken. Of ze nog zo lelijk was. Voorzichtig keek ze over de rand. Ze was helemaal niet lelijk, wel vies. Vuile vegen in haar gezicht. Haar haren leken wel een bos hooi. Maar geen wratten en bulten. En al haar tanden nog wit en blank. Had ze maar een spiegel. Waar was haar eigen spiegel?

Ze kreeg een idee. Ze riep heel hard: 'Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste in het land?'

En ja, heel zacht zodat ze het niet kon verstaan kwam er een antwoord. Ze riep weer en weer. Ten laatste wist zij het. Het antwoord kwam van de zolder.

Voorzichtig klom ze de half rotte trap op. 'Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste in het land?' Toen hoorde ze duidelijk een antwoord. Het kwam van achter een dikke laag spinnenwebben. en vieze vodden:

'Prinsesje lief en fijn, was je zelf schoon en rein, en gauw zult gij weer mooiste zijn.

Bellissima huilde van blijdschap. Ze gooide de vodden opzij en veegde de webben weg. Daar stond haar spiegel , wel vuil maar niet kapot. En daar lag ook het pak met haar mooie kleren en het zadel van Schimmeltje Brava. Onder het stof, maar niet beschadigd.

'Ik blijf niet hier,' dacht ze. 'Ik vlucht.'

Ze bracht eerst haar spiegel naar beneden, toen haar pak met kleren en het zadel van Brava en verborg het achter de boom waar het paardje aan vast gebonden stond. Ze waste haar gezicht en haren in de emmer met schoon water en ze zei: ' Ik ga vertrekken. Maar nee, misschien zou de heks haar zien als ze op haar bezem door de lucht vloog. Ze kon beter wachten tot die terug was en sliep.

Zelf ging ze op haar bed van brandnetels liggen maar slapen kon ze niet.

Dan ging ze het vuur maar wat op stoken. Ze zat er bij te suffen.

In eens hoorde zij buiten een bons, en daar kwam het heksewijf binnen. Ze was dronken. Belissima kreeg een por met de bezem.

'Vooruit luie meid. Geef me een kom mollenmelk. Wat een rotfeest was het. We waren maar met vijven. Alleen maar brandenwijn en niets om te knabbelen. Nog geen gerookte vleermuis. Er reist een prins rond die gezegd heeft dat hij ons allemaal, alle heksen en tovenaars, het land uit zal jagen. Maar ik zal hem krijgen. In het bos groeien hele kleine, zwarte paddenstoeltjes. Gedroogd met een beetje rattenzweet is dat sterk vergif. Die prins woont in het Rozenkasteel. Op een nacht vlieg ik er heen en strooi een beetje gif tussen zijn lippen. Dood gaat hij dan.

Bij de volgende volle maan houden we hier een groot dansfeest. Al mijn vriendinnen kunnen dan weer in het land terugkomen. Ik slacht dat vet paardje van jou. Wat zullen we slurpen en smullen. Jij moet dubbel zo hard werken met brandnetels stampen. Je zult zien wat een groot feest het wordt Nu ga ik slapen. Jij gaat buiten brandnetels plukken.'

Bellissima ging de hut uit. Vlug zadelde zij haar paardje. De vodden die zij aan had gooide zij weg en trok haar mooie kleren aan. De spiegel pakte zij voorzichtig in een van haar mantels.

'En nu rennen mijn Schimmeltje. Anders word jij geslacht.' Opeens hield zij stil. 'Maar het zal ons niet helpen. De heks kan sneller vliegen op haar bezem dan jij kunt lopen. Ze begon te huilen.

Ze dacht diep na. Zachtjes sloop zij weer naar binnen. De dronken heks lag met open mond te snurken op haar bed van mos. De bezem stond naast haar. Heel zachtjes pakte zij hem mee en gooide hem in het vuur. Hij begon meteen te branden met rode, groene en paarse vlammen. Snel liep zij naar buiten, sprong op haar paardje en zei:

'Rennen Brava, rennen.'

De hele dag draafde Brava door. Bellissima keek soms angstig naar boven of zij de heks aan zag komen vliegen. Verbeeld je dat ze twee vliegende bezems had?

Toen het avond begon te worden kwam ze in een groot donker bos.

Hier, onder de bomen, kon de heks haar niet zien als ze door de lucht vloog. Ze verstopte zich onder een grote struik. Ze had honger. Net als Brava knabbelde ze op wat groene blaadjes. Brava vond ze misschien lekker, maar Bellissima niet.

Zo gauw het 's morgens maar een beetje licht werd galoppeerde zij weer weg. Na een paar uren hield zij het paardje plotseling stil. 'Hé wat ruikt het hier lekker.'

Zij keek rond en begreep waarom. Tussen de bomen groeiden mooie rozen. Langzaam reed ze verder. Toen het bos ophield gaf ze een kreet van bewondering. Voor haar op een heuvel stond een kasteel, helemaal begroeid met rozen in allerlei kleuren. De muren, de brug over de gracht, de torens, alles. Prachtig. Zou dit het Rozenkasteel zijn waar de heks van gezegd had dat daar de Rozenprins woonde?

Op de kasteelbrug kwamen twee bediende naar haar toe. Een met een zwart fluwelen pak waarop rode roosjes waren geborduurd, en een met een bruin katoenen pak, waarop groene rozenblaadjes waren getekend.

Bellissima sprong van haar paardje.

' Ik ben prinsesje Bellissima.' zei ze, 'en ik zoek de Rozenprins.'

'Wilt U als het U belieft met mij mee komen edele dame.' zei de bediende met de rode roosjes. 'Deze man' en hij wees naar de man met de groene blaadjes, 'zal Uw paardje verzorgen.'

Hij leidde haar door mooie, lange gangen. Overal stonden rozen. Soms echte, maar ook vaak van zilver of goud. Ze kwamen in een grote zaal. Aan een tafel op een troonstoel zat een heel oude, deftige heer, met een sneeuwwitte baard en lange haren tot op zijn rug. Op zijn hoofd droeg hij een kroontje van gouden rozenblaadjes. Naast hem zat een heel oud vrouwtje met ook zo'n kroontje op. Zij zaten samen een brief te lezen.

'Heer Vorst,' sprak de bediende, 'deze edele prinses is op zoek naar de Rozenprins.'

Bellissima boog diep: 'Hoog edele vorst en vorstin, mijn naam is Bellissima. Ik ben de dochter van een prinses en een prins die hier ver vandaan wonen, bij de Bergen. Ik ben opzoek naar de Rozenprins. Al weken ben ik onder weg.'

'Och arm.' zei de Vorstin. 'Mijn echtgenoot hier is de Rozenvorst, ik ben de Rozenvorstin en de Rozenprins is onze zoon. Hij is nu helaas niet hier. Maar wij hebben daar net, met een ijlbode een brief ontvangen. Hij is op weg naar huis en zal binnen enkele dagen hier zijn. Maar U, lief kind, zult wel erg vermoeid zijn en hongerig. Ik zal opdracht geven U naar uw kamer te brengen en een bad voor U klaar te maken.' Zij klingelde met een gouden belletje.

Er verscheen een hofdame.

'Sjorina, breng deze Jonge edelvrouw naar de mooiste logeerkamer. Laat een geurig bad voor haar klaarmaken. En leg gewaden voor haar klaar die bij haar passen. Laat de kok een lichte maaltijd bereiden die wij hier samen met haar zullen nuttigen.'

Toen Bellissima weer beneden kwam, in een lang wit kleed met rode sjerp, voelde zij zich helemaal verfrist. Alleen haar handen. Die waren ruw van het werken.

De maaltijd werd opgediend. Terwijl zij aten, vertelde Bellissima haar

avonturen. Over haar spiegel. Over de Heks Engera. Over het vieze werk dat zij had moeten doen. Over de vliegende bezem, die zij verbrand had en over angst die zij nog had, dat de heks in de nacht plotseling zou binnen komen en haar weer mee zou sleuren.

De Vorstin verzekerde haar dat ze daarvoor niet bang hoefde te zijn. Ze rinkelde weer met het belletje. Een hofdame kreeg opdracht naar Johander te gaan en te zeggen dat hij na de maaltijd moest komen met Basser en Brommer.

Toen de tafel afgeruimd was verscheen er een jonge man met twee

geweldig grote doggen.

De vorstin zei: 'Basser en Brommer kom hier.'

De beide honden kwamen onmiddellijk, en gingen braaf voor haar zitten.

'Jullie taak is voortaan goed op dit jonge vrouwtje te passen. Dag en nacht. Basser jij gaat aan deze kant, en Brommer aan de andere kant zitten. Op je post. Prinses Bellissima, de bruine dog met de blauwe ogen is Basser. De zwarte met donkere ogen is Brommer. Jij bent voortaan hun meesteres.'

De honden gingen naar Bellissima, een ging rechts van haar staan, de andere links.

Bellissima streelde ze zachtjes over de kop.

'Ik ben heel blij met jullie.' zei ze. 'We zullen zeker goede vriendjes worden. Ga maar braaf liggen.'

De doggen kwispelden met hun staarten. Ze gingen liggen met de kop op de voorpoten, hun ogen keken waakzaam rond.

'Zie zo,' zei het vorstinnetje. 'Nu ben je veilig. Nog geen tien heksen samen zouden dichtbij durven komen. Ze zouden het er slecht afbrengen.

Je hebt verteld over de wonderspiegel. Heb je die nog?'

'Ja vorstin. Hij hangt op mijn slaap kamer.'

'Zou ik die mogen zien?'

'Natuurlijk hoogheid. Komt U maar mee.'

De vorst lachte stilletjes in zijn baard. Hij schudde zijn hoofd en mompelde zachtjes: 'Vrouwen willen altijd in een spiegel kijken.'

Toen ze voor de spiegel stonden zei Bellissima: 'Edele vorstin als dadelijk de spiegel niet zegt dat U de mooiste in het land bent dan wordt U toch niet boos ?'

De vorstin lachte.

'O nee. Ik ben een oud vrouwtje. Ik ben beslist niet de mooiste. Ik hoop dat de spiegel zegt dat jij de mooiste bent. Mag ik het vragen?'

Ze ging en recht voor de spiegel staan. Plechtig zei de vorstin:

'Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is het mooiste in het land?'

Even was het stil. Toen klonk helder en duidelijk:

'Als haar handjes weer zacht zijn en rein, zal Bellissima de mooiste zijn.'

De vorstin juichte, maar Bellissima keek bedroefd naar haar handen.

'Het is waar. ' zuchtte ze, 'Mijn handen zien er uit als van een boerin door het werken voor de heks. Die worden nooit meer zacht en mooi.'

'Ja wel ,' troostte de vorstin. 'Ik zal mijn handenverzorgster sturen. Die zal je handen in smeren met rozenzalf en daarna in een zijden doek wikkelen. Dan zijn ze binnen een paar dagen weer mooi zacht. De nageltjes goud lakken en als mijn zoon thuiskomt, heb je weer prinsessenhandjes zoals het hoort.

Op bevel van de vorstin kwamen vier naaisters om mooie kleren voor Bellissima te maken. Lange kleden van allerlei fijne stoffen, sluiers en hoofddoeken.

Op een morgen heel vroeg werd ze wakker, ze meende in de verte muziek te horen. Kamerdienaressen kwamen aanlopen.

'O, Prinses Bellissima. Daar komt de Rozenprins. Kleedt U zich snel.'

Ze waste haar met geurige zeep. Trokken haar de nieuwe kleren aan en hingen haar de dunste sluiers om. Zo brachten ze haar naar het grote balkon. Daar stond reeds de vorst en de vorstin te wachten.

'O, wat lief ,dat je gekomen bent.' zei de Rozenvorstin.

Daar kwam de stoet. Voorop reed de Rozenprins geheel in een zwart leren rijkostuum op een groot wit paard. Achter hem vijftig ridders in groene kostuums met een gele pluim op hun hoed, op zwarte paarden. Daarachter vijftig huifkarren, elk getrokken door twee wit-zwart gevlekte paarden met de paardenknechten. Tien wagens hadden een leren huif, de andere van zeildoek.

Met een grote sprong kwam de prins van zijn wit paard. Hij liep tot voor het balkon en zei: 'Hoogedele, lieve vader en moeder, ik heb Uw bevel uitgevoerd. De tovenaars en heksen zijn uit het land verdreven. Een heks is echter onvindbaar. '

'Kom snel binnen beminde zoon.' zei de Vorstin. Vader zal opdracht geven de ridders en hun paarden te verzorgen en de wagens op hun plaats te zetten. Men is al bezig een rozenbad voor jou aan het klaarmaken. Daarna houden we een groot feestmaal. Jouw ridders zullen ook niets te kort komen. Vanavond is er een groot dansfeest waarbij jouw mannen ook zijn uitgenodigd.'

Het werd een groot feest. Bellissima zag er prachtig uit in haar lang wit kleed met gouden ceintuur. De Rozenprins wilde naast haar aan tafel zitten.

's Avonds was het een geweldig dansfeest. Niet alleen de prins wilde steeds me haar dansen maar ook zijn ridders bleven bedelen om een dansje met haar. Geen wonder dat Bellissima na een paar uur doodmoe was. De prins zag het.

'Kom maar hier naast mij op deze bank zitten en rust wat, mooi prinsesje.' zei hij.

Belissima was zo moe dat ze al gauw met haar hoofdje op de schouder van de Prins in slaap viel. Iedereen die haar daar zo zag zitten glimlachte: 'Wat lief.'

Zij sliep zo vast, dat zij niet eens voelde dat twee hofdames haar voorzichtig oppakten en haar naar haar kamers droegen, uitkleden in bed stopten.

De volgende morgen na een vorstelijk ontbijt ging de Rozenprins aan het vertellen over zijn avonturen. In het hele land hadden ze op heksen en tovenaars gejaagd. Velen vluchtten al over de bergen als zij in de nabijheid waren. Anderen werden gevangen genomen en verbannen naar verre landen.

Toverstokjes en vliegende bezems waren verbrand. Heksen die een of meer zwarte katers hadden moesten die afgeven. Deze dieren kregen een goed tehuis bij boeren om muizen te vangen. Een heks hadden zij niet kunnen vinden. En dat was nog wel de bazin van alle heksen, ze heette Engera.

Belissima sprong op van haar stoel. 'Ik weet waar die woont.'riep ze.

Zij woont in het bos dichtbij de weg van het paleis van mijn ouders naar hier. Die was het, die mij een tijdlang gevangen heeft gehouden.'

En zij vertelde over de gebakken knollen, de paddenvijver, de brandnetels die zij moest plukken en de rupsenbrandewijn. En van de spiegel die had gezegd dat zij niet zo lelijk was als de heks.

Natuurlijk moest de spiegel gehaald worden.

Er werd lang en hartelijk gelachen toen Bellissima als antwoord op haar vraag wie de mooiste was in het land als antwoord kreeg:

'Jij bent de mooiste Pinsesje fijn. Maar de Rozenprins die van jou houdt en later met jou trouwt, mag er ook zijn.

De volgende morgen al riep de Rozenprins zijn mannen bij elkaar.

'Luister mijn dappere kerels, we hebben nog een gevaarlijke taak. We moeten nog één heks vangen of over de bergen jagen. Maar het is de gemeenste heks die er bestaat. Het is de heks Engera, de valse opperheks. Over vier dagen vertrekken we. Prinses Bellissima zal ons wijzen waar die zich verborgen houdt. Tien reiswagens gaan mee en drie wagens met eten voor ons, voer voor de paarden en de stalknechten. Een reiswagen moet ingericht worden voor de prinses want wij zullen wel enige dagen onderweg zijn. Maak je klaar.'

Ze gingen al vroeg weg. De Rozenkoning met zijn vrouwtje en al het personeel zwaaide hen uit. Het Rozenvorstinnetje zei wel honderd keer tegen haar zoon, dat hij toch vooral goed op moest letten, dat Bellissima niets overkwam. Met schetterende trompetten verdwenen ze in het bos. Het was een lange stoet. Voorop reed de Rozenprins op zijn wit paard. Achter hem Bellissima op Brava, naast haar Basser en Brommer. Daar achter kwamen de vijftig ridders op hun zwarte paarden. Dan volgden de wagens.

De stoet ging niet zo vlug als zij graag zouden willen. Soms moesten ze struiken omhakken of takken van een boom afzagen, omdat de wagens niet verder konden. Eindelijk kwamen ze op een openplek in het bos. In het midden daarvan was een vijver met mooi helder water. Er zwommen eendjes in en er liepen kippen te pikken.

'Stop,' riep Bellissima, 'het komt mij hier bekend voor.'

Zij keek eens goed rond.

'Ja, ja, daar is de hut van Engera.'

Bijna zouden ze die voorbij gereden zijn. Het vieze kot was geheel omringd door brandnetels en dorenstruiken. 'Waar komen die eendjes en die kippen vandaan?' vroeg de Rozenprins. 'We zullen het de heks eens vragen.'

Met zijn sabel in de hand liep hij naar de hut.

'Engera kom naar buiten.'

Het bleef doodstil. Nog een paar maal riep hij: 'Engera kom naar buiten.'

Er gebeurde niets.

Voorzichtig ging hij de hut binnen.

Hij kwam al heel gauw weer naar buiten. 'Leeg. Niets, dan spinnen. We zullen de hut tot de grond toe afbreken, zodat de heks hier niet meer kan komen wonen. We zullen hier vannacht kamperen. En lieve Bellissima ik zal een van mijn mannen naar Uw ouders sturen om te melden dat wij spoedig zullen komen. Twee van mijn mannen rijden vooruit, Zij moeten de struiken die in de weg staan weghakken en laaghangende boomtakken afzagen, zodat we morgen goed op kunnen schieten. Want ik wil Uw ouders iets vragen.'

Bellissima keek wat angstig.

'Ik ben toch nog wat bang mijn Lieve Rozenprins. Als de heks toch nog eens terug kwam in de nacht?'

'O, wees maar niet bang Bellissima. Mijn mannen en ik gaan in een kring om jouw slaapwagen liggen. Als we op veldtocht zijn slapen wij zo dikwijls op de grond. Jij met Basser en Brommer gaan binnen in de wagen. We binden de leren kap goed dicht en jij bent zo veilig als een jong vogeltje in een nestje. Bovendien lopen er altijd twee schildwachten rond.'

Heel vroeg in de morgen, het was nog niet helemaal licht, werd iedereen gewekt door het geschal van een trompet. De mannen aten haastig een stuk brood, Bellissima kreeg koek met honing, De paarden en Brava kregen haver en werden gezadeld. De Prins riep: 'In galop.'

En daar ging het. Dralob…dralob…dralob…dralob……

Brava had moeite om bij te blijven. Maar het dappere beestje rende, met de bek open, mee als een groot paard.

Plotseling stak de prins zijn hand op en hield in. Naast de weg was een boer met vrouw en kinderen op het veld aan het werken.

'Dag brave lieden,' riep hij. 'Hebben jullie misschien een heks zien vluchten?'

Ze begonnen allemaal hard te lachen; 'ja, edele heer.' riepen ze. ' Heks Engera. Ze reed op een bezemsteel.'

'Vloog ze door de lucht?' vroeg Bellissima verschrikt.

'Nee edele dame .' zei de boer, 'ze probeerde het wel, ze riep maar steeds: Hop,hop,hop, maar ze kwam niet van de grond.'

'Je kon haar benen zien.' riep een van de kinderen. Zo dun als kippenpoten, met haren er op.'

Ze moesten allemaal heel hard lachen.

'Gelukkig dat ze weg is.' zei de boerin. ' Ze heeft al onze kippen en eendjes omgetoverd in padden. En de kinderen moesten vaak 's nachts brandnetels voor haar plukken.'

'Kippen en eendjes omgetoverd in padden.' zei de prins. 'Een eindje terug op deze weg, waar de hut van de heks stond, lopen veel kippen en in een mooie vijver met helder water, zwemmen eendjes. Ga gauw kijken misschien zijn die van jullie. Je hoeft niet bang te zijn. Wij hebben de hut helemaal afgebroken. Engera zal nooit meer terug komen.'

'Lieve prins,' zei Bellissima, 'De heks zal toch mijn vader en moeder geen kwaad doen?'

De Rozenprins dacht een ogenblik na.

'Durf je voor mij op mijn paard zitten?'

Dat durfde Bellissima wel.

'Kom hier.' zei de Prins. Hij lichtte haar van Brava. 'Houd je vast aan mijn borstriem.' Hij sloeg zijn dikke mantel om haar heen. Vier van zijn ridders wees hij aan. 'Jullie volgen mij en rijden al wat je kunt, en jullie,' hij wees naar de anderen, 'komen met de wagens. Pas goed op Brava en op Basser en Brommer. We zullen de heks voor zijn. Rijden!'

En daar ging het: Dralob…dralob… dralob…..

Ze waren veel vlugger bij het kasteel van Sneeuwwitje en haar man als Bellissima gedacht had. Haar papa en mama stonden al op de brug te wachten en met haar de dwergen en de bedienden.

Bellissima liet zich van het paard afglijden en rende op haar vader en moeder toe. Huilend van blijdschap sloeg die de armen om haar heen en zei:

'Lieve, lieveling, wat ben ik ongerust geweest. Wat ben je lang weg geweest.' Ze begon haar lief te kussen.

Bellissima fluisterde haar in het oor: 'Mama ik geloof dat ik mijn prins gevonden heb.'

Sneeuwwitje keek haar aan: 'Echt?'

Belissima knikte zwijgend.

'O, hoe heerlijk mijn kind. Is het die prins die jou hier gebracht heeft ?'

'Ja mama, het is de Rozenprins. Zijn ouders zijn de Rozenkoning en de Rozenkoningin. Zij wonen in een kasteel dat helemaal begroeid is met rozen. Ze zijn buitengewoon lief voor mij geweest.

De Rozenprins is heel dapper. Met zijn ridders heeft hij alle heksen en tovenaars over de bergen gejaagd. Zijn mannen zijn al onder weg hier naar toe. Straks zullen zij wel komen. De Rozenprins is met mij en enkele van zijn kerels vooruit gereden, omdat we bang waren dat de laatste Heks, Engera jullie lastig zou vallen.'

'Hoe heerlijk mijn lieve Bellissima. Ik zal opdracht geven een stevige maaltijd klaar te maken voor de Rozenprins en zijn ridders. Morgen geven we een groot feest.'

'Hoera1.' riepen de dwergen. 'Dansen! Dansen!'

Enige uren later kwam het gevolg van de Rozenprins aan. Het was een geweldige drukte. De wagens met voer werden uitgeladen, want eerst moesten de paarden verzorgd worden. Tenten werden opgezet voor de manschappen en onder de bomen plaatsten ze lange uitklapbare tafels. Sneeuwwitje had eenvoudige, maar stevige maaltijden klaar laten maken, want de mannen hadden natuurlijk een flinke honger.

Al gauw zaten ze te eten. Er werd vruchtenwijn bij gedronken en spoedig zat er de stemming goed in. De Rozenprins vertelde over de jacht op de heksen en tovenaars. Hij vertelde ook wat de boeren onderweg gezegd hadden over heks Engera. Hoe ze gevlucht was op haar bezemsteel die niet wilde vliegen. Bellissima vertelde hoe heks Engera haar gevangen had gehouden en haar gedwongen had om 's nachts brandnetels te plukken. Hoe ze ontsnapt was en de bezem verbrand had. Hoe ze het Rozenpaleis gevonden had en hoe ze de Rozenprins daar had ontmoet. Het werd heel laat die avond. Bellissima was moe. Zodra ze op bed lag in haar eigen kamertje viel ze in een diepe slaap.

De volgende dag was het groot feest.

De dwergen hadden het kasteel versierd, van buiten met dennentakken en van binnen met bloemen die ze 's nachts waren gaan plukken. Onder de bomen waren lange tafels gezet voor de mannen van de Rozenprins. Daar werd gedanst, gezongen en gegeten. De dwergen bedienden. Het was maar goed dat de prins zoveel eten bij zich had. Sneeuwwitje had op zoveel gasten niet gerekend.

Binnen zaten alleen Sneeuwwitje met haar Prins, Bellissima en de Rozenprins aan tafel. Er werden allerlei lekkere hapjes op gediend, zoals pauweneieren in melk gekookt, paddenstoelen ingelegd in morgendauw. En heerlijke frambozenwijn. Toen ze na de maaltijd nog zaten te genieten van koffie en bosbessenlikeur stond de Rozenprins op. Hij boog naar Sneeuwwitje en de Prins en vroeg: 'Mag ik iets zeggen?'

Sneeuwwitje knikte verwonderd.

'Lieve mensen. U hebt al van mij gehoord dat mijn mannen en ik alle tovenaars en heksen hebben verjaagd. Tenminste dat dachten wij. Het is mij duidelijk geworden dat dit niet waar is. Een mooi, lief heksje is nog gebleven, en daar zou ik graag mee willen trouwen, want die heeft mijn hart betoverd. Sneeuwwitje en Prins Dapper mag Bellissima mijn vrouw worden?'

Allemaal, ook de bedienden, begonnen in de handen te klappen en te lachen. 'Wat heeft hij dat leuk gezegd' riepen ze.

Prins Dapper stond op: 'Edele Rozenprins wij geven gaarne toestemming om met onze dochter te trouwen, als zij dat ook wil. Bellissima, wilt gij de vrouw worden van de Rozenprins?'

Bellissima sprong op van haar stoel, ging naar de Rozenprins toe en gaf hem wel twintig kusjes.

'Ik veronderstel,' zei Prins Dapper, dat dit: "Ja" betekent. Morgen vieren we een heel groot feest.'

Nou, het werd een grootfeest. De gehele dag werd en er de lekkerste dingen gegeten en de fijnste honingwijn gedronken. Er werd gezongen en gedanst. De dwergen en de mannen van de Rozenprins deden natuurlijk ook mee. Zelfs de eekhoorntjes waren in feeststemming, met grote sprongen renden ze door de bomen.

De volgende dag was het inpakdag. 'Want morgen,' had de Rozenprins gezegd Rijden we in een dag naar het Rozenkasteel, om mijn ouders het nieuws van onze verloving te vertellen.'

Er werden al een groepje ridders vooruitgestuurd om de weg in orde te maken en te verbreden, want er moest flink doorgereden worden. Belissima en haar moeder in de reiswagen op een berg kussens, met Basser en Brommer. De dwergen in de wagen met hooi. De bedienden in een andere reiswagen. Schimmeltje Brava moest zonder zadel en tuig, los mee hollen. Dan kon hij best bij houden,' zei Rozenridder, 'Zo snel reden de wagens toch niet.' Hij en Prins Dapper zouden voorop rijden.

Nauwelijks was het de volgende dag licht toen ze vertokken. De ruiters speelden nu en dan op hun trompet. Je kon de dwergen in de wagen horen zingen. De boeren die met hun kinderen op de akkers werkten kwamen naar de weg gelopen en juichten de reizigers toe. Het werd een vrolijke tocht.

Vlugger dan ze gedacht hadden kwamen ze op de plek waar het hutje van heks Engera had gestaan. Er zwommen alleen nog wat eendjes in de vijver. De paarden kregen te drinken van het heldere water, en voort ging het weer. Toen ze dicht bij het Rozenkasteel kwamen bliezen de mannen van de Rozenprins op hun trompet.

Op de brug van het kasteel stonden de Rozenkoning en de Rozenkoningin met alle bedienden al te wachten. Er klonk een luid gejuich toen Sneeuwwitje en Bellissima uit de wagen stapten. Iedereen begroette natuurlijk ook Prins Dappper en Sneeuwwitje. Er werd druk gekust, dat snap je wel. Basser en Brommer liepen kwispelstaarten rond. Die waren ook blij weer thuis te zijn.

Er kwam geen eind aan het feesten. De volgende dag werd er aangekondigd dat komende Zondag om twaalf uur 's nachts een grote plechtigheid zou plaatshebben onder de Glimboom in het Rozenpark. Dienaren werden rondgestuurd om alle burgers en boeren uit de omtrek uit te nodigen.

Het Rozenkoninginnetje en Sneeuwwitje konden het dadelijk samen goed vinden. Ze zaten steeds maar samen te giechelen en te smiespelen, maar ze wilden Bellissima niet vertellen wat er dan die nacht zou gebeuren. Je begrijpt dat die nieuwsgierig was.

Lang voor twaalf uur zaten er al mensen rond de Glimboom in het gras.

Overal stonden brandende fakkels. Een prachtig gezicht.

Onder de boom was een verhoog gebouwd. Daarop stonden twee tronen versierd met gouden rozen en twee zetels versierd met zilveren rozen.

Vijf minuten voor twaalf kwam de Rozenkoning en de Rozenkoningin en Bellissima en de Rozenprins uit het paleis. Zij gingen zitten op de tronen.

De prins en Bellissima moesten op zetels plaatsnemen. Er werd op horens geblazen het werd doodstil. De koning stond op.

'Lieve mensen,' zei hij. Hier voor mij zit mijn zoon en de mooie Bellissima. Zij hebben mij verteld, dat zij samen willen trouwen. Daarom vraag ik hun hier voor mij te komen staan. Hij sprak heel plechtig:

"Lieve Zoon, wilt gij deze jonge, mooie vrouw als Uw Echtgenote?"

De Rozenprins boog diep voor zijn vader en zei: "Ja ik wil."

De Koning antwoordde: 'Alle mensen, hier verenigd, zijn de getuigen.'

Toen wende de Koning zich tot Bellissima.

'Jonge vrouw, wilt gij mijn zoon als echtgenoot?'

Bellissima boog diep voor de konig en zei: 'Ja, ik wil.'

De koning antwoordde: 'Alle mensen, hier aanwezig, zijn de getuigen.

Dan verbind ik U heden tot man en vrouw.'

Er brak een geweldig gejuich los. Trompetten schalden.

'Langleven Onze koning en koningin.' werd er geroepen. ' Lang leven het bruidspaar.'

Bedienden kwamen aanlopen en gaven alle mensen een glas aardbeienchampagne.

'Op de gezondheid van onze geliefde koning en onze geliefde koningin. Proost, proost. Op de gezondheid van het bruidspaar. Proost, proost.'

De Rozenkonig stak zijn hand op. Trompetten schalden. Van de trap van Het Rozenkasteel kwamen drie dienaren. Ieder van hen droeg een kussen van roodfluweel. Op het eerste lag een koningskroon van gouden rozenbladeren. Op het tweede lag een iets kleinere kroon van gouden rozenbladeren. Op het derde een gouden staf met een grote knop die een een rozenknop voorstelde. Een dienaar met een groenkleed waarop gouden rozenbladeren geborduurd waren zette de Rozenkoning de grote koningskroon op. Een dienares met een wit kleed waarop gouden rozenbladeren geborduurd waren zette de Rozenkoningin de kleine kroon van gouden rozenbladeren op. Alle mensen begonnen te roepen: Leve de koning , leve de koningin. Er werden weer glazen aardbeienchampange rondgedeeld.

Toen stond de koning op. Hij stak de gouden staf omhoog. Het werd doodstil.

Op deze blijde dag, ' riep de Rozenkoning, 'benoem ik mijn zoon tot mijn opvolger. Hij zal dus Rozenkroonprins genoemd worden. En zijn echtgenote, onze geliefde Bellissima, wordt dus hierdoor Rozenkroonprinses.

Er zal,' ging hij verder met zijn toespraak, een rechte brede weg worden aangelegd naar het kasteel van Prins Dapper en Sneeuwwitje. Half weg bouwen we een paleis, dat helemaal begroeien moet met rozen. Daar zullen de Rozenkroonprins en zijn vrouw wonen. Er naast komt een hoge toren met een uitkijkpost. De woning van de manschappen van de Rozenkroonprins. Zij kunnen vandaar dan de gehele streek bewaken, zodat er nooit meer heksen of tovenaars ons land ongemerkt binnen kunnen komen. Zodat jullie kinderen en kippen, geliefde onderdanen, veilig zullen zijn. Verder nog stallen, schuren, weien en alles wat daar bij hoort voor de paarden.

Laat ons nu drinken, dansen en vrolijk zijn. Om een uur sluiten we met een vuurwerk.'

Het werd weer een reuze feest. de Rozenkoning danste met Sneeuwwitje en de Rozenkoningin met prins Dapper. En de dwergen met alle vrouwen die wilden dansen.
Om een uur werd er op de trompetten geblazen.

Alle fakkels werden gedoofd.

'Nu komt het mooiste vuurwerk van heel de wereld.'

Fluisterde de Rozenkroonprins Bellissima in het oor.

Vier hoornblazers gingen onder de Glimboom staan en gaven een geweldige stoot op hun trompet. Duizenden glimwormpjes in de Glimboom schrokken wakker en begonnen met hun lichtjes te knipperen. Duizenden vuurvliegjes vlogen op uit de struiken en fladderden kriskras door elkaar in de donkere lucht. Het was of alle sterretjes naar beneden waren gekomen, knipogend naar de feestgangers en dansend langs de hemel.

'Oooooochch.' riepen alle mensen. Ze bleven maar juichen en 'Oooo hoe mooi.' roepen.

De Rozenkoning en het Rozenkoninginnetje wandelden met Sneeuwwitje en Prinsdapper naar het Rozenkasteel. Zij waren moe en wilden gaan slapen.

Bellissima en haar Rozenprins bleven nog stilletjes een poosje genieten.

Ze gingen een beetje apart op het zachte mos liggen.

'O hoe heerlijk,' fluisterde Bellissima. 'Binnenkort hebben wij ons eigen Rozenkasteel. En bij de woontoren van jouw mannen met de uitkijkpost wonen we dan veilig. Schimmeltje Brava zal ook gelukkig zijn als hij met grote paarden in de stal mag staan en in de weien lopen.

Ik wil dan een grote schimmel. Als de weg klaar is rijden wij samen in een paar uurtjes naar mijn moeder of naar jouw ouders.

Basser en Brommer beginnen oud te worden. Ze mogen dan weer terug op het Rozenkasteel bij jouw vader en moeder wonen en genieten van hun oude dag.

Mijn mama krijgt haar spiegel terug. Dan hoeft ze maar te vragen: 'Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste in het land.'

en ze hoort waar ik ben.'

Het werd stil. De mensen gingen zacht pratend weer naar huis. De glimwormpjes hielden stilaan op met knipperen en de vuurvliegjes zochten een plaatsje in de struiken en bomen en doofden hun lichtjes.

De Rozenprins en Bellissima stonden ook op en wandelden samen hand in hand naar het Rozenkasteel.

'Wat zijn we gelukkig, mijn Rozenprins,' fluisterde Bellissima.