INHOUD JORIS BOGAERS
HOME

BRABANTS

AUTEURS
TEKSTEN
AUDIO
SPECIAAL

  Print Pagina


Joris Bogaers

Drikske Vierarm


Drikske Vierarm

 

Hij was niet een van de grootsten, wat dwergachtig, met iets te korte armen en benen en een zwaar hoofd. Maar een pezige baas, door het sjouwen met zakken koren en meel een krachtpatsertje geworden. Hij was beslist niet te lui om te werken. Toch ging ‘t hem niet goed. De boeren brachten hun koren liever naar de meelfabriek dan naar de molen. Ze hadden geen geduld om te wachten op wind die de wieken liet draaien. Ofschoon Drikske goedkoper was dan de fabriek. Daar moest immers zomer en winter, dag en nacht, gestookt worden, om stoom op de ketel te houden die de machines deed malen. Maar ja, wind of geen wind, na een uur ging je weer met het meel naar huis. Bij Drikske kon je alleen terecht als het waaide.

Hij had als oudste zoon, de molen geërfd van zijn vader en die weer van zijn vader. Geslachten van molenaars. In vroeger tijden was het een goudmijntje geweest. Met minstens een molenknecht en nog ‘n voerman die met paard en wagen het maalgoed bij de boeren ging ophalen en het meel weer thuis bezorgde. Voor zijn jongere broer Janus, had vader het café gekocht dat aan de andere kant van de straatweg lag, recht tegenover de molen. De maalderij, eerst een rijk inkomen, was hard werken geworden voor een karig bestaan, door de komst van die stoommolens en de diesels. Het café daarentegen werd een goudmijntje. Janus had de boel grondig op laten knappen. Bovendien was de vrouw van Janus, wat de caféklanten een ‘plezierig wijf’ noemde. Als ze voorover boog, had je een ruime inkijk, en ze werd niet kwaad als je haar eens in haar achterste kneep. Van knijpen gesproken, Janus was best bereid een oogje dicht te knijpen, als dat zijn omzet ten goede kwam. Er was een feestzaal bijgebouwd. De gehele benedenverdieping café en biljartzaal. Het woongedeelte was boven, op een kamer na. Die was ingericht als logeerkamer. Daaraan dankte het gedoentje zijn nieuwe naam: Hotel-café-biljart Molenzicht. In het begin had Janus er op gestaan dat de oude moeder bij hem in kwam wonen. Er waren geen kinderen en hij kon het kostgeld dat het mensje betaalde best gebruiken. Meestal zat ze in de keuken, schilde aardappelen en maakte de groente schoon. Ze sliep in een krib in de vroegere stal. Toen de verbouwing klaar was kreeg ze een piepklein kamertje op zolder. Overdag zat ze meestal in het café voor het raam te breien of de rozenkrans te bidden. Tot Janus merkte, dat zijn klanten zich in hun vrijheid beperkt voelden, omdat oma boos in hun richting keek, als het er wat luidruchtig aan toe ging, of als er gewaagde grappen werden verteld. Toen er nooit een hotelgast kwam opdagen, verhoogde hij haar kostgeld en kreeg ze de hotelkamer. Daar zat ze het grootste gedeelte van de dag boven voor het raam, als ze tenminste niet moest helpen in de keuken. Of ze aan het breien was of aan het bidden, ze hield altijd de ogen gesloten. Toch wist ze precies wie er allemaal over de weg voorbij waren gekomen en wat er bij de molen gebeurde. Drikske vond het daarom een geluk, dat hun woonhuis een vijftig meter verderop stond, omdat hij graag onder het werk zo af en toe in het café een borreltje ging drinken. Hij dacht dat zijn Klazien daar dan geen erg in had. Werd er aan de tap opgemerkt, dat hij toch maar een luizenbestaan had, als hij zo maar van zijn werk weg kon lopen, wees hij naar de molen:

‘Ik heb vier sterke armen die voor mij werken.’

Daardoor had hij de bijnaam: Drikske Vierarm. gekregen.

Af en toe ging hij even door ‘n cafèraam naar de molen staan loeren. Soms draafde hij dan weg op zijn korte beentjes, roepend: ‘Janus schrijf maar op. Ik moet gaan bijvullen.’

Als men hem vroeg hoe hij dat op afstand wist, mompelde hij:

‘Dat kun je toch zien man. Als er niet voldoende toevoer is, is er minder weerstand. Dan begint de molen sneller te draaien.’

Op een morgen stond de gemeentebode voor de deur. Of Drikske in de loop van de dag op het gemeentehuis bij de burgemeester kon komen. Het eten smaakte Drikske niet en Klazien liep door het huis te simmen.

‘Wat hangt ons nou weer boven het hoofd. Hebt ge iemand bedrogen of afgezet?’

Drikske kwam terug zwaaiend met een papier.

‘Klazien goed nieuws. Goed nieuws. We krijgen inkwartiering. De burgemeester zegt dat er plaatsing wordt gezocht voor enkele marechaussees vanwege de extra grensbewaking, in verband met de botersmokkel uit België. Hij had meteen gedacht dat wij er wel een konden onderbrengen, omdat we ook nog een leegstaande paardenstal hebben, want die moest er ook een zijn. Het is een voordelige zaak. Voor de marechaussee krijgen we eenvijftig per dag en voor zijn paard een gulden. Dat is vijf en zeventig gulden per maand. Dat is meer dan ik met de molen kan verdienen. Ik heb meteen getekend.’

‘Maar hoe moet dat dan Hendrik?’

‘Hij kan met ons mee-eten. Gewoon eten, heeft de burgemeester gezegd. Gij hoeft dus alleen maar een beetje meer te koken. Verder zijn goed wassen en strijken. Ge hebt toch niet veel te doen sinds de dochters de deur uit zijn. Hij moet een kamer hebben met een tafel, een kast en een bed.’

‘ Hendrik we hebben geen kamer.’

‘Jawel, hier de voorkamer. Hij moet de knip maar op de schuifdeuren houden. Op zolder hebben we nog het bed dat van jouw vader en moeder is geweest en ook het nachtkastje met marmeren blad en het wasstel. Schoonmaken en het is in orde. De tafel staat er al. Als ons Joke Zaterdag thuis komt poetsen jullie alles maar eens goed. Ik versjouw de spullen uit de commode wel naar de linnenkast op de slaapkamer van ons Joke.

Joke en Béa waren de dochters. Joke had het meeste weg van haar vader. Klein en plomp, met een groot hoofd en korte benen. Een sloofke. Een meidje waar geen jongen naar om keek. Ze was in de stad dienstmeid bij een notaris. Béa leek op haar moeder. Ook niet van de grootste, mollig, met een fris, rond kindergezichtje en een zwarte krullebol. Ze was bij de nonnetjes op de kostschool en leerde voor onderwijzeres. De boerenjongens uit het dorp bekeken haar met hongerige ogen.

Op een Maandag toen ze aan het middageten zaten kwam de marechaussee. Ze zagen eerst de onderste helft van een paard langs het raam komen, een been in blauwe broek met een zwartglimmende laars en sporen. Vlak daarna hoorde ze de deur op de deel open gaan en toen kwam hij de woonkeuken binnen. Klaziens mond viel open. Een reus van een kerel met een zwarte snor. Een donkerblauwe jas met zilveren tressen en een lange sabel aan een zwarte riem met pistoolholster. Hij moest z’n hoofd wat gebogen houden, om niet met zijn kolbak tegen de houten balken van de keukenzolder te stoten.

‘Zo,’ zei hij, hier ben ik. Ik heet Ari Schelder, en hoe heten de mensen? Zo Hendrik.’

Hij gaf Drikske een hand en bekeek met enige hoon naar zijn kleine gestalte. ‘Klazien.’ Hij monsterde haar van kop tot teen met zichtbare lust, zodat Klazien er van bloosde. Ik denk dat ik het met jullie best zal kunnen vinden.’ en hij knipoogde in haar richting. ‘Ik ga eerst mijn paard verzorgen en dan hoop ik dat er nog iets voor mij is over gebleven. Kom maar eens mee.’ zei hij, en hij gaf Drikske een wenk met zijn hoofd.

Toen hij terug kwam wilde hij eerst zijn kamer zien. Hij knikte tevreden gooide zijn jas en revolver op het bed, zette zijn sabel in een hoek deed zijn sporen af en kwam in zijn onderhemd de keuken binnen.

’Nou zullen we eens zien of de kokkin even lekker kan koken als ze er uit ziet.’

Hij strekte zijn gelaarsde benen onder de tafel.

Klazien was blij dat ze nog genoeg soep en aardappels over had. Ze deed nog gauw een flinke lap spek in de pan. Hij was een goede eter. Toen ze vroeg of hij nog een bord pap na wilde, knikte hij vergenoegd. ‘Dat zal er nog wel bij kunnen. Ik kom helemaal uit het Zeeuwse. Gedraafd, gestapt en gegalopeerd, daar word je hongerig van.’

‘Hendrik', zei hij tegen Drikske, ‘in de tas aan mijn zadel in de stal, zit een zwart boekje. Ga dat even halen. Daarin moet ik mijn dagrapport bijwerken. Ik wil nu even rusten. Hoe laat eten we vanavond? Als ik in slaap ben gevallen dan roep me maar. Straks spreken we verder af.’

Drikske had al meteen een hekel aan de man.

‘Hij behandelt ons alsof we zijn knechten zijn.’ mopperde hij.

Klazien was bang van hem. Als ze ‘s avonds in de keuken zaten. Zij aan het breien en Hendrik met een stompje potlood de inkomsten van die dag in zijn kasboek bijschrijvend, zat hij met de benen op de keukentafel sigaretten met gouden mondstuk te roken en aan een stuk door naar haar te kijken. Zo dikwijls als zij even gluurde naar die reus, zag zij zijn ogen op haar gericht. Als ze eten op zijn bord schepte of koffie inschonk hield hij zijn hand op haar achterste en kneedde zachtjes haar billen. Gelukkig was hij door de dag steeds weg. Tot hij op een Zondag zei:

‘Komende week heb ik nachtdienst. ‘s Middags om zes uur opkomen. Voor die tijd wil ik de avondboterham eten. Ik ben klaar om twee uur ‘s nachts. Als ik terug ben moet ik een bord warme pap of zoiets hebben voor ik ga slapen. Ge wekt me maar tegen het middageten. De nacht is lang, daarom neem ik altijd een paar dikke boterhammen voor mijzelf en een paar sneeën roggebrood voor mijn paard. mee. Als ik mijn dienst er op heb zitten roep ik wel aan de trap.’

‘Dat is niet nodig.’ haastte Klazien te zeggen. Ik heb een ingebouwde wekker. Ik word wakker op ‘n tijd die ik wil. Dan kan Hendrik rustig door slapen. Die is dan toch al zo moe.’

‘Dat kan ik me voorstellen.’ grijnsde hij.

‘s Maandags had hij vrij in verband met de nachtdienst. Hij zat de hele morgen op zijn kamer te schrijven. Toen Klazien hem om elfuur een kom chocolademelk bracht begon hij weer te ginnegappen over haar dikke kont. Na het eten ging hij zijn paard verzorgen. Daarna ging hij een dutje doen. ‘Voorslapen.’

‘Roep me om vijf uur.’ commandeerde hij.

Klazien zuchtte opgelucht toen ze hem tegen zessen langs het huis weg hoorde galopperen. Ze zou tegen Hendrik zeggen, dat die Arie veel te vrij werd en dat hij hem maar weg moest sturen. Bovendien was het zo’n dure kostganger dat er van de vergoeding niet veel meer overbleef.

‘s Nachts werd ze even voor twee wakker door dat er over de straatweg een paard kwam aan draven. Ze haastte zich in haar nachtgoed naar beneden om de pap warm te maken. Ari kwam binnen, gooide zijn spullen op zijn bed en zei:

‘Allee wijfie kom eens op met de pap. Ik heb honger.’

Terwijl hij zijn bord leeg lepelde keek ze naar zijn handen met de lange vingers en de smalle nagels met grijze randjes. Hij stak weer een van zijn sigaretten met gouden mondstuk op.

‘Waarom rook je die dure sigaretten toch altijd maar half op?’

‘Het zijn Belgische sigaretten, die zijn altijd vochtig en daarom smaakt het laatste stuk bitter. Ze zijn helemaal niet duur. Ik krijg ze voor niets. Wil je er ook een proberen?’

Klazien bedankte. Toen ze aan de gootsteen stond om het papbord af te spoelen was hij opeens achter haar en lichtte haar lang nachthemd een eind op.

‘Laat dat.’ snauwde ze.

‘Dikke beentjes.’ grinnikte hij, ‘Maar die leg ik toch naast me.’

Geschokt en wat beverig ging ze weer naar boven. Drikske had niet eens gemerkt dat ze weg was geweest. Hij lag zachtjes te snurken.

Toen ze de volgende morgen in de keuken bezig was schoof Ari de schuifdeuren open en ging van af zijn bed naar haar liggen kijken. Ze werd er zenuwachtig van. Hij vroeg een kom chocolade. Ze zette ze haastig bij hem op tafel en vluchtte terug de woonkamer in. Hij lachte schaterend. Ze was blij dat Drikske binnen kwam om te eten.

Toen hij weer naar de molen was en zij aan de afwas begon bleef hij aan tafel weer naar haar zitten kijken. Opeens stond hij achter haar, en sloeg zijn armen om haar heen.

‘Hoe meer ik naar je kijk, hoe lekkerder wijfie ik jou vind.’

Hij drukte haar tegen zich aan.

‘Voel je mijn knuppel niet? Dat is wat anders dan dat worteltje van die kabouter van je, niet waar?’

Ze voelde duidelijk de harde druk door haar kleren heen.

‘Ga weg!’ steunde ze, ‘Laat me met rust.’ Maar haar stem klonk beverig en onzeker.

Tot haar schrik schoof hij zijn hand door de hals van haar jurk en begon hij haar borsten te kneden.

‘Lekkere grote bobbels.’ grinnikte hij.

Ze wrong zich los en vluchtte snikkend naar boven. Bevend deed ze de deur op slot. Ze viel huilend op haar bed .

Na een tijdje moest ze wel naar beneden. Ari zat zoals gewoonlijk met zijn benen op tafel zijn sigaretten te roken.

‘Zo wijfie.’ lachte hij. ‘Ben je daar weer. Je hoeft van mij niet bang te zijn. Ik doe alleen wat jij ook lekker vind.’

Tegen twee uur schrok ze wakker van het stappen van paardenhoeven op ‘t steenpaadje naast het huis. Ze was ineens klaarwakker. Trillend van de zenuwen ging ze naar beneden. Ze warmde de rijstepap op het petroleumtoestel. Ari kwam binnen. Hij had weer een grijns op zijn gezicht.

‘Zo, ‘zei hij, ’daar heb ik nou de hele nacht naar verlangt.’

‘Eet dan maar flink.’ zei ze. ‘Er is nog pap genoeg.’

‘Niet naar die verdomde pap.’ zei hij, ‘maar naar jou.’

Hij slokte zijn pap naar binnen. Toen zij het bord weg wilde nemen greep hij haar vast en trok haar op zijn knie. Ze verzette zich maar hij hield zijn arm zo stevig om haar heen, dat ze zich niet kon bewegen. Zijn andere hand wrong hij tussen haar dijen en begon haar stevig te kneden.

Ze riep wel : ‘Niet doen, niet doen!’ Maar ze voelde een weeheid in haar buik opkomen en ze kon zich niet meer verzetten. Zachtjes huilend hing zij tegen hem aan. Hij stond op en nam haar mee naar het bed op zijn kamer. Willoos liet zij zich neerdrukken. Ze kon niet helpen maar ze moest luid kreunen. Daarna lag ze machteloos te hijgen.

‘Allee,’ zei hij. ‘En nou weer gauw naar boven in het bedje bij je mannetje.

Snikkend stond ze voor haar bed.

‘Drik, Drik. Hendrik.’

Drikske draaide zich slapend om en mompelde.

‘Laat me nog even liggen. Laat me met rust. ‘t Is nog geen zeven uur.’

Toen snurkte hij weer verder.

Gebroken, en vernederd lag ze te huilen.

De volgende morgen tegen tien uur gingen de schuifdeuren open.

‘Zo,’ zei Ari. ‘en nou een kom warme chocolademelk.’

Klazien was bezig met het middageten klaar te maken.

Ze schonk de chocolade in. Ze nam uit de laden een groot vleesmes, legde het demonstratief naast zich neer en ging door met eten klaar maken. Zonder een woord te zeggen.

Ari zat stilletjes te lachen.

‘Ik zie wel dat je vanmorgen niet in een romantische stemming bent.’ grinnikte hij. ’Ik zal hier tegenover maar een borreltje gaan drinken. Misschien vrolijk je intussen wat op.’

Hij ging niet in uniform maar in wat hij noemde zijn blauwe stalkiel.

Toen hij het café binnen kwam zwegen de gasten. De collega’s van Ari hadden blijkbaar al verteld wat voor een soort vent hij was. Janus zei tegen zijn vrouw: ‘Sjo ga jij in de keuken het eten klaar maken. Ik red het hier wel alleen.’

Aarzelend werden er een paar borrels aangeboden. Lui die, als iedereen aan het werk is, tijd hebben voor een cafébezoek zijn meestal smokkelaars, stropers, of dieven. Die vinden het raadzaam om op goede voet te blijven met de marechaussees. Er werd bijna geen woord gesproken.

‘Verdomme,’ sakkerde Ari. ‘wat is het hier gezellig. Geen meiden en niemand doet een bek open. Moeten jullie me niet? Afijn ik kom je op een nacht nog wel ‘ns tegen. Tabé.’

Hij vertrok.

Nog twee maal die week werd Klazien door Ari gepakt. Ze was er doodsbang voor en tegelijk wond het haar geweldig op. Later huilde ze van spijt en wroeging en nam zich voor het te gaan biechten. Maar als het zover was durfde ze niets te zeggen tegen de pasoor. Ze maakte zich wijs, dat ze niet gezondigd had. Het was allemaal tegen haar zin gebeurd. Daarna had ze nog meer wroeging.

Toen kwam Joke naar huis met haar maandelijks lang weekeinde. Joke was duvels toe jagertje bij de notaris. Overdag hard werken en ‘s nachts slapen op de kinderkamer zodat mevrouw niet wakker hoefde te worden als de baby zijn flesje moest hebben. In de kamer naast haar hoorde ze soms de notaris en zijn jonge vrouw bezig. Gegiechel en later het ritmisch kraken van het matras. Dan lag ze zich op haar kneukels te bijten van verlangen. Ze wist dat ze lelijk was en dat ze nooit een vrijer zou krijgen. Een keer had ze het gewaagd met kermis naar de danstent gegaan. Ze had meer dan een uur alleen op een stoeltje gezeten. Geen jongen die naar haar omkeek. Huilend was ze weg gegaan.

Toen ze vrijdagsmiddags uit de bus stapte en thuis kwam werd ze meteen aan het werk gezet met het schoonmaken van de kamer van de kostganger. Ze was benieuwd. Toen de reus binnen kwam raakte ze helemaal van streek. Met vochtige ogen bleef zij hem aanstaren. Ari had het natuurlijk in de gaten en hij moest er om grinniken. Toen hij even later de stal in ging om zijn paard te verzorgen liep zij hem na. Ze sloeg haar armen om hem heen, ging op haar tenen staan en probeerde hem op de mond te kussen. Grijnzend weerde hij haar af. Ze trok aan zijn armen. Ze was zich niet meer meester.

‘Kom, ‘zei ze, ‘ hier in de hoek op het stro. Kom. Ik ben nog maagd.’

Hij lachte schaterend. ‘Ik ben geen boerenpummel. Als je het zo kwaad hebt, kom dan vannacht. De deur van mijn kamer in de gang is nooit op slot. Zo’n karweitje pleeg ik in bed op te knappen. Kom binnen zonder kloppen. Dat doe ik ook.’

In het begin van de nacht schrok Klazien wakker omdat ze de deur van de meisjesslaapkamer open hoorde gaan. Even later kraakte de trap en ging de deur in de gang open.

‘Hendrik, Hendrik.’ fluisterde ze. ‘Ga eens naar beneden kijken wat er gebeurt.’

‘Mens, laat me slapen. Er kan niks gebeuren. Ari slaapt daar.’ gromde hij. Hij draaide zich om en snurkte weer verder.

Toen Joke de volgende morgen naar beneden kwam keek Klazien wat benauwd naar haar. Maar Joke was zo opgewekt , als zij haar nog nooit gezien had.

Ze dacht: ‘Gelukkig , er is niets gebeurd zijn, anders zou ze wel van streek zijn.’

De volgende nacht sloop Joke weer naar beneden.

De dag voor Pasen kwamen Joke en Bea allebei thuis. Joke voor haar maandelijkse vrije dagen en Bea voor de Paasvakantie.

 

 

Toen Bea de reus binnen zag komen riep ze vol bewondering: 'Waauuw.' en bleef hem aan staren.

Arie moest er om lachen.

'Zo poesje,' zei hij, 'ik ben blij kennis met jou te maken. '

De hele lange avond bleef hij met haar ginnegappen. Toen ze hem om zo'n sigaret vroeg met gouden mondstuk, zei hij dat ze die kon krijgen als ze die op zijn knie kwam zitten oproken. Het onnozele wicht deed dat ook nog, ofschoon Klazien snauwde dat het geen pas gaf.

'Je moeder is jaloers.' grinnikte hij.

Met een vuurrood hoofd vluchtte Klazien naar het achterhuis. Daar zat ook Joke te snikken.

Het werd Drikske te veel. 'Houd nou potverdomme eens op met dat flauw gedoe. Naar boven naar bed jij.' snauwde hij tegen Bea.'

'Pap, ik ben geen kind meer. Je kunt me niet zomaar naar bed sturen.'

'Pap, Pap? Ik ben je pap niet. Ik ben je vader. Stel je niet aan.'

'Ga maar meidje.' grinnikte Arie. 'Ik kom wel mee.'

'En jij houdt die laffe praatjes voortaan bij je, of ik gooi je eruit.'

'Wie zul je daarvoor mee brengen, stuk onderdeur? snauwde Arie en hij ging dreigend voor Drikske staan. Die kwam maar ternauwernood met zijn neus tegen zijn borst. 'Ik veeg je met een arm van de wereld, dwerg. Daar kun jij met je vier armen niet tegen op.'

Die nacht werd Bea wakker door dat Joke uit haar bed kwam.

'Waar ga je naar toe? Naar hem?'

Joke gaf geen antwoord en verdween geruisloos door de deur. Bea lag vol spanning te luisteren. Na een paar minuten was Joke weer terug. Ze huilde. 'Hij moet Jou hebben.'

Bea glipte vlug het bed uit en sloop naar beneden.

Na een half uurtje kwam ze terug. Joke hield zich slapend. Bea schudde haar wakker.

'Joke, Joke, wordt eens wakker. Wij hebben het gedaan.

Wat zullen de meiden op school wel zeggen als ik het vertel? '

De volgende morgen liep Klazien zachtjes te huilen. Ze zag de verandering in de ogen van Bea. Zij was geen kind meer.

Elke nacht van haar vakantie sloop Bea naar beneden.

Klazien kon het niet meer stilhouden. Op een Zondag morgen toen Drikske thuis kwam uit de Laatste Mis en 't gebruikelijke borreltje in Molenzicht, kon ze nog net opbrengen om de soep op te scheppen, maar toen ze aan tafel zat schoof ze haar bord opzij, viel met haar hoofd op de armen en begon hard te krijsen. Drikske sprong verschrikt op.

'KLazien, wat is er? Ben je niet goed? Je ziet er ook zo slecht uit de laatste tijd. Ben je ziek?'

Met horten en stoten en stoten kwam het eruit:

'Hendrik ik moet 'n kind krijgen.'

'Drikske begreep het niet meteen.

'Kom Klazien dat maakt ge jezelf wijs. Dat kan toch niet. Ons Bea is al zestien. Hoever ben je dan al denk je?

'In de derde maand ? Dat kan toch niet. Het is al wel vier maanden geleden dat ik... Dat we samen...'

Hij zweeg ontzet.

'Je wilt toch niet zeggen, dat 't van hem is?' Hij wees met zijn hoofd naar de voorkamer.

Klazien knikte luid schreiend.

'Godverdomme!'

Hij vloog op Klazien toe en greep haar bij de strot.

'Rot wijf hoe kun je zoiets doen.'

 

Ik kan er niks aan doen Drik, hij heeft me verkracht.

'Godverdomme. Ik steek 'm kapot.'

'Nee Drik. Dan kom je in de gevangenis. Zijn we jou kwijt.

Wie moet dan de meulen doen?'

Maar toch gaat ie er aan.

In bed ging Drikse met zijn rug naar Klazien liggen. Hij kon niet slapen van woede. Klazien lag zachtjes te huilen.

 

Het werd nog erger. Zaterdags kwam Joke thuis. Ze was wat stil, maar ze keek toch opgewekt.

Toen ze aan de avondboterham zaten zei ze opeens:

'Ik heb groot nieuws. Ik ben in verwachting.

Bij Drik en Klazien bleef het brood in de keel steken.

'Ik mag bij de notaris blijven werken zolang ik kan, en na de bevalling

mag ik een maand thuis blijven en dan kan ik weer terug komen.'

Kazien begon luid te kermen. Drikske smeet z'n kroes met koffie tegen de muur en begon verschrikkelijk te vloeken.

'Wie is de vader, lelijke slet? De notaris?'

'Nee vader.'

'Toch zeker niet die schoft achter de schuifdeuren?'

'Ja vader, maar het is geen schoft. Hij zal met me trouwen.'

'Trut die zal nooit met jou trouwen. Die is getrouwd.'

Met een reeks godverdommes sprong Drikske op en smeet de tafel met al wat er opstond omver, gaf Joke een oorveeg en schreeuwde:

'Naar je kamer jij. En zorg dat ik je niet meer zie. Nooit meer, want dan vermoord ik je.'

Jankend vluchtte Joke weg.

Klazien liep met de haar armen omhoog te bleren: 'Ik verdoe me. Ik verdoe me.'

Maar het zou nog erger worden.

Maandag ging Joke weer terug naar de notaris. 's Middags stopte de bus voor de deur. Er stapte iemand uit. Bea met een koffer!

Ze kwam vrolijk binnen: 'Dag pap, dag mam. Hier ben ik.'

'Wat kom je doen meisje, zo onverwacht'

'Ik blijf thuis. Ik ben weggestuurd. Ik heb 'n brief. Hier.'

Klazien moest hem voorlezen.

Een brief van de directrice en de Algemene Overste. Twee regels:

'Aan de ouders van Bea.

Gezien de toestand waarin Uw dochter verkeert, menen wij haar van de kweekschool voorgoed te moeten verwijderen. Hoogachtend.'

'Wat betekent dat Bea, wat voor deugnieterij heb je uitgespookt?'

'Ik niets. Ik krijg een kindje van Arie.'

Klazien bleef verstard voor zich uit staren, of ze het niet begreep. Drikske moest zich aan de tafel vasthouden.

'Dat is toch niet zo erg. Arie heeft gezegd, als ik een kind krijg ben ik meerderjarig, en dan kan hij met mij trouwen.'

Drikske schreeuwde het uit: 'Met Joke trouwen. Met jou trouwen. Hij is al getrouwd. In Rotterdam heeft hij een wijf met vier koters zitten. Geef me het vleesmes. Ligt hij in ,zijn nest? Ik snij hem de strot af.'

Klazien ging met haar armen uit gestrekt voor de laden van het keukenkastje staan.

'Je krijgt geen mes. Nee, nee Hendrik. Dan maak je ons nog ongelukkiger. Bea naar je kamer. Doe de deur op slot.'

De schuifdeuren gingen open. Daar stond Arie:

'Verdomme wat is dat voor een lawaai. Ik heb nachtdienst ik wil slapen.'

Drikske barstte haast uit elkaar:

'Ga jij maar ergens anders slapen. Je gaat er hier uit. Je hebt ons Bea opgeknapt, een kind van zeventien.'

Arie keek een ogenblik verbaast:

'Is zij ook in verwachting?'

Hij begon bulderend te lachen:

'Die is goed. Dan moesten alle kindjes eigenlijk ook nog op de zelfde dag geboren worden. Dan was ik vader van een drieling bij drie moeders. Werd ik wereldberoemd.'

'Schoft, je gaat er uit. Nu.'

Drikske rende de kamer binnen en kwam terug met Aries spullen. Liep naar de achterdeur en smeet alles buiten.'

'Ho man, dat is rijkseigendom. Daar word je voor gestraft. Bovendien, ik wil nog eten voor ik om achtuur in diens moet. En mijn paard ook?'

'Hier heb je een roggebrood. Vreet dat samen op. Ofschoon alleen het beest het verdiend heeft.'

'Toe nou Drik, laat ons nou eens als verstandige mensen praten. Als je blijft volhouden, dat het kind van je vrouw het jouwe is, het kind van de Joke van haar notaris, en dat van Bea van een of andere boerenpummel, dan is je eer gered. Bovendien wil ik best wat geld afschuiven als de kinderen er zijn.'

Drikske stikte haast van woede: 'Er uit. Er uit. Schoft, schoft , vuile schoft. Klazien geef me het vleesmes. Ik snij hem nu nog de strot af.'

'Ho, ho dat gaat er zo maar niet. Jij moet me onderdak geven. Heb je voor getekend.'

'Ga maar in de paardenstal slapen, of in de wei bij de stier, daar hoor je thuis. En nu eruit. Waag het niet om hier nog een stap binnen te zetten.

Arie grinnikte. 'Als je denkt dat je mij daar mee hebt, Ik heb allang een jong weeuwke met een kindje. Ze houdt wel een warm plekje voor mij klaar in haar bed, mocht ik morgen koud uit mijn dienst komen.'

Drikske liep woedend door het huis. 'Schoft, grote schoft. Ik krijg je nog wel.'

Stilaan kalmeerde hij een beetje. 'Wacht maar.'

Hij begon met peukjes van de sigaretten met gouden mondstuk te zoeken.

Toen ging hij naar de paardenstal. Arie zat in een hoek te roken . Hij had een fles jenever

naast zich staan.

'Ik heb me bedacht Arie. Misschien kunnen we beter als verstandige mensen met elkaar praten. Maar niet hier in de stal. Kom mee, dan gaan we achter tegen de molenberg zitten. Dan kan niemand ons zien. Niet van af de weg of vanuit het huis. Vergeet niet die fles goeie Belgische jenever mee te nemen.

 

'Kijk hier zitten we lekker in de zon en kunnen we rustig praten.'

'Je moet je niets in je hoofd halen Drik. Ik heb mijn revolver mee meegebracht, mochten we ruzie krijgen.'

'Wees maar niet bang Arie. Ik ga een paar glazen uit huis halen. Dan trek ik de rem van de molen, want straks komt iemand een wagentje meel halen. Terwijl wij dan rustig praten en een borrel drinken, doen de wieken hun werk. Ik ben zo terug.

 

Zo nu kunnen we praten. Jouw plan is nog niet zo slecht. Vooral als je wilt betalen voor de kinderen. Schenk mij maar eens in.

'We zitten hier toch veilig Dirk? Die verdomde wieken zoeven voorbij?'

'We zijn hier absoluut veilig. We zitten vergenoeg van de wieken af. Bovendien die wieken zijn niet gevaarlijk. Kom maar eens mee, dan zal ik het je laten zien.

Kijk ik ga er vlak bij staan. Met mijn hand voel ik hoe snel ze gaan. Niks gevaarlijk. Als je maar niet probeert ze tegen te houden. Je gaat losjes met de beweging mee.'

 

Drikske ging de fles jenever leeggieten. De sigarettenpeuken die hij meegebracht had gooide hij in het gras, zijn eigen glas stak hij in zijn zak. Hij haastte zich snel naar benedenden, hielp Bouters zijn wagen verder afladen en de zakken aan de lier haken.

Het werk schoot lekker op. De stenen knarsten en draaiden rustig. Beneden stroomde het meel in de zakken die Boutersen voor de sleuf hield.

 

Op de weg waren een paar fietsers afgestapt. Ze vonden dat de koeien zo gek deden. Op een troepje stonden ze te loeren naar iets dat daar in de wei lag. Soms sprongen ze weg, maar telkens kwamen ze weer nieuwsgierig kijken. Ze mannen gooiden hun fietsen in het gras, en klommen over de poort.

Wat daar op de wei lag, was duidelijk een mens. Maar gekreukeld en gebroken. Een arm lag er los bij, het hoofd zat nog maar met een stuk vel vast, de stukken bot staken er uit en overal lag bloed.

De kijkers renden weg, roepend om een dokter en de politie.

Beide instanties waren het er onmiddellijk over eens: iemand die tegen een molenwiek was gelopen. Aan de blauwe kiel te zien een van de marechaussees. Arie Schelder! Moord? Zelfmoord? Arie had tegen zijn collegas nogal opgeschept over kindjes die hij had gemaakt bij z'n kostjuffrouw en de dochter. Toen kwam er de minderjarige dochter ook nog bij, tenminste die schepte daar zelf over op. Al was Arie Schelder een varken, dit was hem misschien te veel geworden. Oneervol ontslag en gevangenis?

Natuurlijk werd Drikske ook verhoord. Maar het was overduidelijk.

Arie had daar tegen de molenberg liggen zuipen en roken. Toen de fles leeg was, was hij gaan dwalen en met zijn dronkenkop te dicht bij een molenwiek gekomen.

Toen Drikske en Boutersen klaar waren had Drikske de rem er opgegooid en de wieken uit de wind gezet. Daarna waren ze in Molenzicht een paar borrels gaan drinken. Het ongeluk moest zijn gebeurd toen zij druk met malen bezig waren. Dus opzettelijk of per ongeluk zelfmoord van Arie Schelder.

Drikske had het niet meer naar zijn zin in het dorp. Er werden te veel toespelingen gemaakt op zijn gezinssamenstelling. Hij verkocht de molen en zijn woning.

Ineens was het gezin verdwenen. Men zei geëmigreerd naar frankrijk naar een streek waar toen veel Hollandse boeren woonden. Niemand van die boeren had echter ooit gehoord van deze nieuwe emigranten, en stilaan raakte Drikske en zijn gezin vergeten..

Totdat enige jaren later de notaris een brief kreeg uit Chili. Van Joke!

Zij was getrouwd met een kleine veeboer en had drie kinderen. Zij was erg gelukkig.

Vader en moeder maakten het ook goed. Vader was beheerder geworden van een groot veebedrijf van de Katholieke Missie en had het goed naar zijn zin.

Bea was ook getrouwd, met de eigenaar van het grootste veebedrijf uit de streek en woonde op een landgoed. Zij was laatst bij haar op bezoek geweest, in een grote Amerikaanse auto.

De mensen uit het dorp stonden eerst versteld. In dienst van de katholieke missie in Chili. Zo'n ver land!

Hoe kom je aan zo'n baan?

Er waren lui die dat wel menen te snappen. Onze pastoor zou dat voor elkaar gekregen hebben. Hij had medelijden gehad natuurlijk met Klazien. Die zat toen toch immers elke dag in zijn biechtstoel.