Drikske Vierarm
Drikske
Vierarm
Hij
was niet een van de grootsten, wat dwergachtig, met iets te
korte armen en benen en een zwaar hoofd. Maar een pezige baas,
door het sjouwen met zakken koren en meel een krachtpatsertje
geworden. Hij was beslist niet te lui om te werken. Toch ging
‘t hem niet goed. De boeren brachten hun koren liever naar de
meelfabriek dan naar de molen. Ze hadden geen geduld om te
wachten op wind die de wieken liet draaien. Ofschoon Drikske
goedkoper was dan de fabriek. Daar moest immers zomer en winter,
dag en nacht, gestookt worden, om stoom op de ketel te houden
die de machines deed malen. Maar ja, wind of geen wind, na een
uur ging je weer met het meel naar huis. Bij Drikske kon je
alleen terecht als het waaide.
Hij
had als oudste zoon, de molen geërfd van zijn vader en die weer
van zijn vader. Geslachten van molenaars. In vroeger tijden was
het een goudmijntje geweest. Met minstens een molenknecht en nog
‘n voerman die met paard en wagen het maalgoed bij de boeren
ging ophalen en het meel weer thuis bezorgde. Voor zijn jongere
broer Janus, had vader het café gekocht dat aan de andere kant
van de straatweg lag, recht tegenover de molen. De maalderij,
eerst een rijk inkomen, was hard werken geworden voor een karig
bestaan, door de komst van die stoommolens en de diesels. Het
café daarentegen werd een goudmijntje. Janus had de boel
grondig op laten knappen. Bovendien was de vrouw van Janus, wat
de caféklanten een ‘plezierig wijf’ noemde. Als ze voorover
boog, had je een ruime inkijk, en ze werd niet kwaad als je haar
eens in haar achterste kneep. Van knijpen gesproken, Janus was
best bereid een oogje dicht te knijpen, als dat zijn omzet ten
goede kwam. Er was een feestzaal bijgebouwd. De gehele
benedenverdieping café en biljartzaal. Het woongedeelte was
boven, op een kamer na. Die was ingericht als logeerkamer.
Daaraan dankte het gedoentje zijn nieuwe naam:
Hotel-café-biljart Molenzicht. In het begin had Janus er op
gestaan dat de oude moeder bij hem in kwam wonen. Er waren geen
kinderen en hij kon het kostgeld dat het mensje betaalde best
gebruiken. Meestal zat ze in de keuken, schilde aardappelen en
maakte de groente schoon. Ze sliep in een krib in de vroegere
stal. Toen de verbouwing klaar was kreeg ze een piepklein
kamertje op zolder. Overdag zat ze meestal in het café voor het
raam te breien of de rozenkrans te bidden. Tot Janus merkte, dat
zijn klanten zich in hun vrijheid beperkt voelden, omdat oma
boos in hun richting keek, als het er wat luidruchtig aan toe
ging, of als er gewaagde grappen werden verteld. Toen er nooit
een hotelgast kwam opdagen, verhoogde hij haar kostgeld en kreeg
ze de hotelkamer. Daar zat ze het grootste gedeelte van de dag
boven voor het raam, als ze tenminste niet moest helpen in de
keuken. Of ze aan het breien was of aan het bidden, ze hield
altijd de ogen gesloten. Toch wist ze precies wie er allemaal
over de weg voorbij waren gekomen en wat er bij de molen
gebeurde. Drikske vond het daarom een geluk, dat hun woonhuis
een vijftig meter verderop stond, omdat hij graag onder het werk
zo af en toe in het café een borreltje ging drinken. Hij dacht
dat zijn Klazien daar dan geen erg in had. Werd er aan de tap
opgemerkt, dat hij toch maar een luizenbestaan had, als hij zo
maar van zijn werk weg kon lopen, wees hij naar de molen:
‘Ik
heb vier sterke armen die voor mij werken.’
Daardoor
had hij de bijnaam: Drikske Vierarm. gekregen.
Af
en toe ging hij even door ‘n cafèraam naar de molen staan
loeren. Soms draafde hij dan weg op zijn korte beentjes,
roepend: ‘Janus schrijf maar op. Ik moet gaan bijvullen.’
Als
men hem vroeg hoe hij dat op afstand wist, mompelde hij:
‘Dat
kun je toch zien man. Als er niet voldoende toevoer is, is er
minder weerstand. Dan begint de molen sneller te draaien.’
Op
een morgen stond de gemeentebode voor de deur. Of Drikske in de
loop van de dag op het gemeentehuis bij de burgemeester kon
komen. Het eten smaakte Drikske niet en Klazien liep door het
huis te simmen.
‘Wat
hangt ons nou weer boven het hoofd. Hebt ge iemand bedrogen of
afgezet?’
Drikske
kwam terug zwaaiend met een papier.
‘Klazien
goed nieuws. Goed nieuws. We krijgen inkwartiering. De
burgemeester zegt dat er plaatsing wordt gezocht voor enkele
marechaussees vanwege de extra grensbewaking, in verband met de
botersmokkel uit België. Hij had meteen gedacht dat wij er wel
een konden onderbrengen, omdat we ook nog een leegstaande
paardenstal hebben, want die moest er ook een zijn. Het is een
voordelige zaak. Voor de marechaussee krijgen we eenvijftig per
dag en voor zijn paard een gulden. Dat is vijf en zeventig
gulden per maand. Dat is meer dan ik met de molen kan verdienen.
Ik heb meteen getekend.’
‘Maar
hoe moet dat dan Hendrik?’
‘Hij
kan met ons mee-eten. Gewoon eten, heeft de burgemeester gezegd.
Gij hoeft dus alleen maar een beetje meer te koken. Verder zijn
goed wassen en strijken. Ge hebt toch niet veel te doen sinds de
dochters de deur uit zijn. Hij moet een kamer hebben met een
tafel, een kast en een bed.’
‘
Hendrik we hebben geen kamer.’
‘Jawel,
hier de voorkamer. Hij moet de knip maar op de schuifdeuren
houden. Op zolder hebben we nog het bed dat van jouw vader en
moeder is geweest en ook het nachtkastje met marmeren blad en
het wasstel. Schoonmaken en het is in orde. De tafel staat er
al. Als ons Joke Zaterdag thuis komt poetsen jullie alles maar
eens goed. Ik versjouw de spullen uit de commode wel naar de
linnenkast op de slaapkamer van ons Joke.
Joke
en Béa waren de dochters. Joke had het meeste weg van haar
vader. Klein en plomp, met een groot hoofd en korte benen. Een
sloofke. Een meidje waar geen jongen naar om keek. Ze was in de
stad dienstmeid bij een notaris. Béa leek op haar moeder. Ook
niet van de grootste, mollig, met een fris, rond kindergezichtje
en een zwarte krullebol. Ze was bij de nonnetjes op de
kostschool en leerde voor onderwijzeres. De boerenjongens uit
het dorp bekeken haar met hongerige ogen.
Op
een Maandag toen ze aan het middageten zaten kwam de
marechaussee. Ze zagen eerst de onderste helft van een paard
langs het raam komen, een been in blauwe broek met een
zwartglimmende laars en sporen. Vlak daarna hoorde ze de deur op
de deel open gaan en toen kwam hij de woonkeuken binnen.
Klaziens mond viel open. Een reus van een kerel met een zwarte
snor. Een donkerblauwe jas met zilveren tressen en een lange
sabel aan een zwarte riem met pistoolholster. Hij moest z’n
hoofd wat gebogen houden, om niet met zijn kolbak tegen de
houten balken van de keukenzolder te stoten.
‘Zo,’
zei hij, hier ben ik. Ik heet Ari Schelder, en hoe heten de
mensen? Zo Hendrik.’
Hij
gaf Drikske een hand en bekeek met enige hoon naar zijn kleine
gestalte. ‘Klazien.’ Hij monsterde haar van kop tot teen met
zichtbare lust, zodat Klazien er van bloosde. Ik denk dat ik het
met jullie best zal kunnen vinden.’ en hij knipoogde in haar
richting. ‘Ik ga eerst mijn paard verzorgen en dan hoop ik dat
er nog iets voor mij is over gebleven. Kom maar eens mee.’ zei
hij, en hij gaf Drikske een wenk met zijn hoofd.
Toen
hij terug kwam wilde hij eerst zijn kamer zien. Hij knikte
tevreden gooide zijn jas en revolver op het bed, zette zijn
sabel in een hoek deed zijn sporen af en kwam in zijn onderhemd
de keuken binnen.
’Nou
zullen we eens zien of de kokkin even lekker kan koken als ze er
uit ziet.’
Hij
strekte zijn gelaarsde benen onder de tafel.
Klazien
was blij dat ze nog genoeg soep en aardappels over had. Ze deed
nog gauw een flinke lap spek in de pan. Hij was een goede eter.
Toen ze vroeg of hij nog een bord pap na wilde, knikte hij
vergenoegd. ‘Dat zal er nog wel bij kunnen. Ik kom helemaal
uit het Zeeuwse. Gedraafd, gestapt en gegalopeerd, daar word je
hongerig van.’
‘Hendrik',
zei hij tegen Drikske, ‘in de tas aan mijn zadel in de stal,
zit een zwart boekje. Ga dat even halen. Daarin moet ik mijn
dagrapport bijwerken. Ik wil nu even rusten. Hoe laat eten we
vanavond? Als ik in slaap ben gevallen dan roep me maar. Straks
spreken we verder af.’
Drikske
had al meteen een hekel aan de man.
‘Hij
behandelt ons alsof we zijn knechten zijn.’ mopperde hij.
Klazien
was bang van hem. Als ze ‘s avonds in de keuken zaten. Zij aan
het breien en Hendrik met een stompje potlood de inkomsten van
die dag in zijn kasboek bijschrijvend, zat hij met de benen op
de keukentafel sigaretten met gouden mondstuk te roken en aan
een stuk door naar haar te kijken. Zo dikwijls als zij even
gluurde naar die reus, zag zij zijn ogen op haar gericht. Als ze
eten op zijn bord schepte of koffie inschonk hield hij zijn hand
op haar achterste en kneedde zachtjes haar billen. Gelukkig was
hij door de dag steeds weg. Tot hij op een Zondag zei:
‘Komende
week heb ik nachtdienst. ‘s Middags om zes uur opkomen. Voor
die tijd wil ik de avondboterham eten. Ik ben klaar om twee uur
‘s nachts. Als ik terug ben moet ik een bord warme pap of
zoiets hebben voor ik ga slapen. Ge wekt me maar tegen het
middageten. De nacht is lang, daarom neem ik altijd een paar
dikke boterhammen voor mijzelf en een paar sneeën roggebrood
voor mijn paard. mee. Als ik mijn dienst er op heb zitten roep
ik wel aan de trap.’
‘Dat
is niet nodig.’ haastte Klazien te zeggen. Ik heb een
ingebouwde wekker. Ik word wakker op ‘n tijd die ik wil. Dan
kan Hendrik rustig door slapen. Die is dan toch al zo moe.’
‘Dat
kan ik me voorstellen.’ grijnsde hij.
‘s
Maandags had hij vrij in verband met de nachtdienst. Hij zat de
hele morgen op zijn kamer te schrijven. Toen Klazien hem om
elfuur een kom chocolademelk bracht begon hij weer te
ginnegappen over haar dikke kont. Na het eten ging hij zijn
paard verzorgen. Daarna ging hij een dutje doen. ‘Voorslapen.’
‘Roep
me om vijf uur.’ commandeerde hij.
Klazien
zuchtte opgelucht toen ze hem tegen zessen langs het huis weg
hoorde galopperen. Ze zou tegen Hendrik zeggen, dat die Arie
veel te vrij werd en dat hij hem maar weg moest sturen.
Bovendien was het zo’n dure kostganger dat er van de
vergoeding niet veel meer overbleef.
‘s
Nachts werd ze even voor twee wakker door dat er over de
straatweg een paard kwam aan draven. Ze haastte zich in haar
nachtgoed naar beneden om de pap warm te maken. Ari kwam binnen,
gooide zijn spullen op zijn bed en zei:
‘Allee
wijfie kom eens op met de pap. Ik heb honger.’
Terwijl
hij zijn bord leeg lepelde keek ze naar zijn handen met de lange
vingers en de smalle nagels met grijze randjes. Hij stak weer
een van zijn sigaretten met gouden mondstuk op.
‘Waarom
rook je die dure sigaretten toch altijd maar half op?’
‘Het
zijn Belgische sigaretten, die zijn altijd vochtig en daarom
smaakt het laatste stuk bitter. Ze zijn helemaal niet duur. Ik
krijg ze voor niets. Wil je er ook een proberen?’
Klazien
bedankte. Toen ze aan de gootsteen stond om het papbord af te
spoelen was hij opeens achter haar en lichtte haar lang
nachthemd een eind op.
‘Laat
dat.’ snauwde ze.
‘Dikke
beentjes.’ grinnikte hij, ‘Maar die leg ik toch naast me.’
Geschokt
en wat beverig ging ze weer naar boven. Drikske had niet eens
gemerkt dat ze weg was geweest. Hij lag zachtjes te snurken.
Toen
ze de volgende morgen in de keuken bezig was schoof Ari de
schuifdeuren open en ging van af zijn bed naar haar liggen
kijken. Ze werd er zenuwachtig van. Hij vroeg een kom chocolade.
Ze zette ze haastig bij hem op tafel en vluchtte terug de
woonkamer in. Hij lachte schaterend. Ze was blij dat Drikske
binnen kwam om te eten.
Toen
hij weer naar de molen was en zij aan de afwas begon bleef hij
aan tafel weer naar haar zitten kijken. Opeens stond hij achter
haar, en sloeg zijn armen om haar heen.
‘Hoe
meer ik naar je kijk, hoe lekkerder wijfie ik jou vind.’
Hij
drukte haar tegen zich aan.
‘Voel
je mijn knuppel niet? Dat is wat anders dan dat worteltje van
die kabouter van je, niet waar?’
Ze
voelde duidelijk de harde druk door haar kleren heen.
‘Ga
weg!’ steunde ze, ‘Laat me met rust.’ Maar haar stem klonk
beverig en onzeker.
Tot
haar schrik schoof hij zijn hand door de hals van haar jurk en
begon hij haar borsten te kneden.
‘Lekkere
grote bobbels.’ grinnikte hij.
Ze
wrong zich los en vluchtte snikkend naar boven. Bevend deed ze
de deur op slot. Ze viel huilend op haar bed .
Na
een tijdje moest ze wel naar beneden. Ari zat zoals gewoonlijk
met zijn benen op tafel zijn sigaretten te roken.
‘Zo
wijfie.’ lachte hij. ‘Ben je daar weer. Je hoeft van mij
niet bang te zijn. Ik doe alleen wat jij ook lekker vind.’
Tegen
twee uur schrok ze wakker van het stappen van paardenhoeven op
‘t steenpaadje naast het huis. Ze was ineens klaarwakker.
Trillend van de zenuwen ging ze naar beneden. Ze warmde de
rijstepap op het petroleumtoestel. Ari kwam binnen. Hij had weer
een grijns op zijn gezicht.
‘Zo,
‘zei hij, ’daar heb ik nou de hele nacht naar verlangt.’
‘Eet
dan maar flink.’ zei ze. ‘Er is nog pap genoeg.’
‘Niet
naar die verdomde pap.’ zei hij, ‘maar naar jou.’
Hij
slokte zijn pap naar binnen. Toen zij het bord weg wilde nemen
greep hij haar vast en trok haar op zijn knie. Ze verzette zich
maar hij hield zijn arm zo stevig om haar heen, dat ze zich niet
kon bewegen. Zijn andere hand wrong hij tussen haar dijen en
begon haar stevig te kneden.
Ze
riep wel : ‘Niet doen, niet doen!’ Maar ze voelde een
weeheid in haar buik opkomen en ze kon zich niet meer verzetten.
Zachtjes huilend hing zij tegen hem aan. Hij stond op en nam
haar mee naar het bed op zijn kamer. Willoos liet zij zich
neerdrukken. Ze kon niet helpen maar ze moest luid kreunen.
Daarna lag ze machteloos te hijgen.
‘Allee,’
zei hij. ‘En nou weer gauw naar boven in het bedje bij je
mannetje.
Snikkend
stond ze voor haar bed.
‘Drik,
Drik. Hendrik.’
Drikske
draaide zich slapend om en mompelde.
‘Laat
me nog even liggen. Laat me met rust. ‘t Is nog geen zeven
uur.’
Toen
snurkte hij weer verder.
Gebroken,
en vernederd lag ze te huilen.
De
volgende morgen tegen tien uur gingen de schuifdeuren open.
‘Zo,’
zei Ari. ‘en nou een kom warme chocolademelk.’
Klazien
was bezig met het middageten klaar te maken.
Ze
schonk de chocolade in. Ze nam uit de laden een groot vleesmes,
legde het demonstratief naast zich neer en ging door met eten
klaar maken. Zonder een woord te zeggen.
Ari
zat stilletjes te lachen.
‘Ik
zie wel dat je vanmorgen niet in een romantische stemming bent.’
grinnikte hij. ’Ik zal hier tegenover maar een borreltje gaan
drinken. Misschien vrolijk je intussen wat op.’
Hij
ging niet in uniform maar in wat hij noemde zijn blauwe
stalkiel.
Toen
hij het café binnen kwam zwegen de gasten. De collega’s van
Ari hadden blijkbaar al verteld wat voor een soort vent hij was.
Janus zei tegen zijn vrouw: ‘Sjo ga jij in de keuken het eten
klaar maken. Ik red het hier wel alleen.’
Aarzelend
werden er een paar borrels aangeboden. Lui die, als iedereen aan
het werk is, tijd hebben voor een cafébezoek zijn meestal
smokkelaars, stropers, of dieven. Die vinden het raadzaam om op
goede voet te blijven met de marechaussees. Er werd bijna geen
woord gesproken.
‘Verdomme,’
sakkerde Ari. ‘wat is het hier gezellig. Geen meiden en
niemand doet een bek open. Moeten jullie me niet? Afijn ik kom
je op een nacht nog wel ‘ns tegen. Tabé.’
Hij
vertrok.
Nog
twee maal die week werd Klazien door Ari gepakt. Ze was er
doodsbang voor en tegelijk wond het haar geweldig op. Later
huilde ze van spijt en wroeging en nam zich voor het te gaan
biechten. Maar als het zover was durfde ze niets te zeggen tegen
de pasoor. Ze maakte zich wijs, dat ze niet gezondigd had. Het
was allemaal tegen haar zin gebeurd. Daarna had ze nog meer
wroeging.
Toen
kwam Joke naar huis met haar maandelijks lang weekeinde. Joke
was duvels toe jagertje bij de notaris. Overdag hard werken en
‘s nachts slapen op de kinderkamer zodat mevrouw niet wakker
hoefde te worden als de baby zijn flesje moest hebben. In de
kamer naast haar hoorde ze soms de notaris en zijn jonge vrouw
bezig. Gegiechel en later het ritmisch kraken van het matras.
Dan lag ze zich op haar kneukels te bijten van verlangen. Ze
wist dat ze lelijk was en dat ze nooit een vrijer zou krijgen.
Een keer had ze het gewaagd met kermis naar de danstent gegaan.
Ze had meer dan een uur alleen op een stoeltje gezeten. Geen
jongen die naar haar omkeek. Huilend was ze weg gegaan.
Toen
ze vrijdagsmiddags uit de bus stapte en thuis kwam werd ze
meteen aan het werk gezet met het schoonmaken van de kamer van
de kostganger. Ze was benieuwd. Toen de reus binnen kwam raakte
ze helemaal van streek. Met vochtige ogen bleef zij hem
aanstaren. Ari had het natuurlijk in de gaten en hij moest er om
grinniken. Toen hij even later de stal in ging om zijn paard te
verzorgen liep zij hem na. Ze sloeg haar armen om hem heen, ging
op haar tenen staan en probeerde hem op de mond te kussen.
Grijnzend weerde hij haar af. Ze trok aan zijn armen. Ze was
zich niet meer meester.
‘Kom,
‘zei ze, ‘ hier in de hoek op het stro. Kom. Ik ben nog
maagd.’
Hij
lachte schaterend. ‘Ik ben geen boerenpummel. Als je het zo
kwaad hebt, kom dan vannacht. De deur van mijn kamer in de gang
is nooit op slot. Zo’n karweitje pleeg ik in bed op te
knappen. Kom binnen zonder kloppen. Dat doe ik ook.’
In
het begin van de nacht schrok Klazien wakker omdat ze de deur
van de meisjesslaapkamer open hoorde gaan. Even later kraakte de
trap en ging de deur in de gang open.
‘Hendrik,
Hendrik.’ fluisterde ze. ‘Ga eens naar beneden kijken wat er
gebeurt.’
‘Mens,
laat me slapen. Er kan niks gebeuren. Ari slaapt daar.’ gromde
hij. Hij draaide zich om en snurkte weer verder.
Toen
Joke de volgende morgen naar beneden kwam keek Klazien wat
benauwd naar haar. Maar Joke was zo opgewekt , als zij haar nog
nooit gezien had.
Ze
dacht: ‘Gelukkig , er is niets gebeurd zijn, anders zou ze wel
van streek zijn.’
De
volgende nacht sloop Joke weer naar beneden.
De
dag voor Pasen kwamen Joke en Bea allebei thuis. Joke voor haar
maandelijkse vrije dagen en Bea voor de Paasvakantie.
Toen
Bea de reus binnen zag komen riep ze vol bewondering: 'Waauuw.'
en bleef hem aan staren.
Arie
moest er om lachen.
'Zo
poesje,' zei hij, 'ik ben blij kennis met jou te maken. '
De
hele lange avond bleef hij met haar ginnegappen. Toen ze hem om
zo'n sigaret vroeg met gouden mondstuk, zei hij dat ze die kon
krijgen als ze die op zijn knie kwam zitten oproken. Het
onnozele wicht deed dat ook nog, ofschoon Klazien snauwde dat
het geen pas gaf.
'Je
moeder is jaloers.' grinnikte hij.
Met
een vuurrood hoofd vluchtte Klazien naar het achterhuis. Daar
zat ook Joke te snikken.
Het
werd Drikske te veel. 'Houd nou potverdomme eens op met dat
flauw gedoe. Naar boven naar bed jij.' snauwde hij tegen Bea.'
'Pap,
ik ben geen kind meer. Je kunt me niet zomaar naar bed sturen.'
'Pap,
Pap? Ik ben je pap niet. Ik ben je vader. Stel je niet aan.'
'Ga
maar meidje.' grinnikte Arie. 'Ik kom wel mee.'
'En
jij houdt die laffe praatjes voortaan bij je, of ik gooi je
eruit.'
'Wie
zul je daarvoor mee brengen, stuk onderdeur? snauwde Arie en hij
ging dreigend voor Drikske staan. Die kwam maar ternauwernood
met zijn neus tegen zijn borst. 'Ik veeg je met een arm van de
wereld, dwerg. Daar kun jij met je vier armen niet tegen op.'
Die
nacht werd Bea wakker door dat Joke uit haar bed kwam.
'Waar
ga je naar toe? Naar hem?'
Joke
gaf geen antwoord en verdween geruisloos door de deur. Bea lag
vol spanning te luisteren. Na een paar minuten was Joke weer
terug. Ze huilde. 'Hij moet Jou hebben.'
Bea
glipte vlug het bed uit en sloop naar beneden.
Na
een half uurtje kwam ze terug. Joke hield zich slapend. Bea
schudde haar wakker.
'Joke,
Joke, wordt eens wakker. Wij hebben het gedaan.
Wat
zullen de meiden op school wel zeggen als ik het vertel? '
De
volgende morgen liep Klazien zachtjes te huilen. Ze zag de
verandering in de ogen van Bea. Zij was geen kind meer.
Elke
nacht van haar vakantie sloop Bea naar beneden.
Klazien
kon het niet meer stilhouden. Op een Zondag morgen toen Drikske
thuis kwam uit de Laatste Mis en 't gebruikelijke borreltje in
Molenzicht, kon ze nog net opbrengen om de soep op te scheppen,
maar toen ze aan tafel zat schoof ze haar bord opzij, viel met
haar hoofd op de armen en begon hard te krijsen. Drikske sprong
verschrikt op.
'KLazien,
wat is er? Ben je niet goed? Je ziet er ook zo slecht uit de
laatste tijd. Ben je ziek?'
Met
horten en stoten en stoten kwam het eruit:
'Hendrik
ik moet 'n kind krijgen.'
'Drikske
begreep het niet meteen.
'Kom
Klazien dat maakt ge jezelf wijs. Dat kan toch niet. Ons Bea is
al zestien. Hoever ben je dan al denk je?
'In
de derde maand ? Dat kan toch niet. Het is al wel vier maanden
geleden dat ik... Dat we samen...'
Hij
zweeg ontzet.
'Je
wilt toch niet zeggen, dat 't van hem is?' Hij wees met zijn
hoofd naar de voorkamer.
Klazien
knikte luid schreiend.
'Godverdomme!'
Hij
vloog op Klazien toe en greep haar bij de strot.
'Rot
wijf hoe kun je zoiets doen.'
Ik
kan er niks aan doen Drik, hij heeft me verkracht.
'Godverdomme.
Ik steek 'm kapot.'
'Nee
Drik. Dan kom je in de gevangenis. Zijn we jou kwijt.
Wie
moet dan de meulen doen?'
Maar
toch gaat ie er aan.
In
bed ging Drikse met zijn rug naar Klazien liggen. Hij kon niet
slapen van woede. Klazien lag zachtjes te huilen.
Het
werd nog erger. Zaterdags kwam Joke thuis. Ze was wat stil, maar
ze keek toch opgewekt.
Toen
ze aan de avondboterham zaten zei ze opeens:
'Ik
heb groot nieuws. Ik ben in verwachting.
Bij
Drik en Klazien bleef het brood in de keel steken.
'Ik
mag bij de notaris blijven werken zolang ik kan, en na de
bevalling
mag
ik een maand thuis blijven en dan kan ik weer terug komen.'
Kazien
begon luid te kermen. Drikske smeet z'n kroes met koffie tegen
de muur en begon verschrikkelijk te vloeken.
'Wie
is de vader, lelijke slet? De notaris?'
'Nee
vader.'
'Toch
zeker niet die schoft achter de schuifdeuren?'
'Ja
vader, maar het is geen schoft. Hij zal met me trouwen.'
'Trut
die zal nooit met jou trouwen. Die is getrouwd.'
Met
een reeks godverdommes sprong Drikske op en smeet de tafel met
al wat er opstond omver, gaf Joke een oorveeg en schreeuwde:
'Naar
je kamer jij. En zorg dat ik je niet meer zie. Nooit meer, want
dan vermoord ik je.'
Jankend
vluchtte Joke weg.
Klazien
liep met de haar armen omhoog te bleren: 'Ik verdoe me. Ik
verdoe me.'
Maar
het zou nog erger worden.
Maandag
ging Joke weer terug naar de notaris. 's Middags stopte de bus
voor de deur. Er stapte iemand uit. Bea met een koffer!
Ze
kwam vrolijk binnen: 'Dag pap, dag mam. Hier ben ik.'
'Wat
kom je doen meisje, zo onverwacht'
'Ik
blijf thuis. Ik ben weggestuurd. Ik heb 'n brief. Hier.'
Klazien
moest hem voorlezen.
Een
brief van de directrice en de Algemene Overste. Twee regels:
'Aan
de ouders van Bea.
Gezien
de toestand waarin Uw dochter verkeert, menen wij haar van de
kweekschool voorgoed te moeten verwijderen. Hoogachtend.'
'Wat
betekent dat Bea, wat voor deugnieterij heb je uitgespookt?'
'Ik
niets. Ik krijg een kindje van Arie.'
Klazien
bleef verstard voor zich uit staren, of ze het niet begreep.
Drikske moest zich aan de tafel vasthouden.
'Dat
is toch niet zo erg. Arie heeft gezegd, als ik een kind krijg
ben ik meerderjarig, en dan kan hij met mij trouwen.'
Drikske
schreeuwde het uit: 'Met Joke trouwen. Met jou trouwen. Hij is
al getrouwd. In Rotterdam heeft hij een wijf met vier koters
zitten. Geef me het vleesmes. Ligt hij in ,zijn nest? Ik snij
hem de strot af.'
Klazien
ging met haar armen uit gestrekt voor de laden van het
keukenkastje staan.
'Je
krijgt geen mes. Nee, nee Hendrik. Dan maak je ons nog
ongelukkiger. Bea naar je kamer. Doe de deur op slot.'
De
schuifdeuren gingen open. Daar stond Arie:
'Verdomme
wat is dat voor een lawaai. Ik heb nachtdienst ik wil slapen.'
Drikske
barstte haast uit elkaar:
'Ga
jij maar ergens anders slapen. Je gaat er hier uit. Je hebt ons
Bea opgeknapt, een kind van zeventien.'
Arie
keek een ogenblik verbaast:
'Is
zij ook in verwachting?'
Hij
begon bulderend te lachen:
'Die
is goed. Dan moesten alle kindjes eigenlijk ook nog op de zelfde
dag geboren worden. Dan was ik vader van een drieling bij drie
moeders. Werd ik wereldberoemd.'
'Schoft,
je gaat er uit. Nu.'
Drikske
rende de kamer binnen en kwam terug met Aries spullen. Liep naar
de achterdeur en smeet alles buiten.'
'Ho
man, dat is rijkseigendom. Daar word je voor gestraft.
Bovendien, ik wil nog eten voor ik om achtuur in diens moet. En
mijn paard ook?'
'Hier
heb je een roggebrood. Vreet dat samen op. Ofschoon alleen het
beest het verdiend heeft.'
'Toe
nou Drik, laat ons nou eens als verstandige mensen praten. Als
je blijft volhouden, dat het kind van je vrouw het jouwe is, het
kind van de Joke van haar notaris, en dat van Bea van een of
andere boerenpummel, dan is je eer gered. Bovendien wil ik best
wat geld afschuiven als de kinderen er zijn.'
Drikske
stikte haast van woede: 'Er uit. Er uit. Schoft, schoft , vuile
schoft. Klazien geef me het vleesmes. Ik snij hem nu nog de
strot af.'
'Ho,
ho dat gaat er zo maar niet. Jij moet me onderdak geven. Heb je
voor getekend.'
'Ga
maar in de paardenstal slapen, of in de wei bij de stier, daar
hoor je thuis. En nu eruit. Waag het niet om hier nog een stap
binnen te zetten.
Arie
grinnikte. 'Als je denkt dat je mij daar mee hebt, Ik heb allang
een jong weeuwke met een kindje. Ze houdt wel een warm plekje
voor mij klaar in haar bed, mocht ik morgen koud uit mijn dienst
komen.'
Drikske
liep woedend door het huis. 'Schoft, grote schoft. Ik krijg je
nog wel.'
Stilaan
kalmeerde hij een beetje. 'Wacht maar.'
Hij
begon met peukjes van de sigaretten met gouden mondstuk te
zoeken.
Toen
ging hij naar de paardenstal. Arie zat in een hoek te roken .
Hij had een fles jenever
naast
zich staan.
'Ik
heb me bedacht Arie. Misschien kunnen we beter als verstandige
mensen met elkaar praten. Maar niet hier in de stal. Kom mee,
dan gaan we achter tegen de molenberg zitten. Dan kan niemand
ons zien. Niet van af de weg of vanuit het huis. Vergeet niet
die fles goeie Belgische jenever mee te nemen.
'Kijk
hier zitten we lekker in de zon en kunnen we rustig praten.'
'Je
moet je niets in je hoofd halen Drik. Ik heb mijn revolver mee
meegebracht, mochten we ruzie krijgen.'
'Wees
maar niet bang Arie. Ik ga een paar glazen uit huis halen. Dan
trek ik de rem van de molen, want straks komt iemand een
wagentje meel halen. Terwijl wij dan rustig praten en een borrel
drinken, doen de wieken hun werk. Ik ben zo terug.
Zo
nu kunnen we praten. Jouw plan is nog niet zo slecht. Vooral als
je wilt betalen voor de kinderen. Schenk mij maar eens in.
'We
zitten hier toch veilig Dirk? Die verdomde wieken zoeven
voorbij?'
'We
zijn hier absoluut veilig. We zitten vergenoeg van de wieken af.
Bovendien die wieken zijn niet gevaarlijk. Kom maar eens mee,
dan zal ik het je laten zien.
Kijk
ik ga er vlak bij staan. Met mijn hand voel ik hoe snel ze gaan.
Niks gevaarlijk. Als je maar niet probeert ze tegen te houden.
Je gaat losjes met de beweging mee.'
Drikske
ging de fles jenever leeggieten. De sigarettenpeuken die hij
meegebracht had gooide hij in het gras, zijn eigen glas stak hij
in zijn zak. Hij haastte zich snel naar benedenden, hielp
Bouters zijn wagen verder afladen en de zakken aan de lier
haken.
Het
werk schoot lekker op. De stenen knarsten en draaiden rustig.
Beneden stroomde het meel in de zakken die Boutersen voor de
sleuf hield.
Op
de weg waren een paar fietsers afgestapt. Ze vonden dat de
koeien zo gek deden. Op een troepje stonden ze te loeren naar
iets dat daar in de wei lag. Soms sprongen ze weg, maar telkens
kwamen ze weer nieuwsgierig kijken. Ze mannen gooiden hun
fietsen in het gras, en klommen over de poort.
Wat
daar op de wei lag, was duidelijk een mens. Maar gekreukeld en
gebroken. Een arm lag er los bij, het hoofd zat nog maar met een
stuk vel vast, de stukken bot staken er uit en overal lag bloed.
De
kijkers renden weg, roepend om een dokter en de politie.
Beide
instanties waren het er onmiddellijk over eens: iemand die tegen
een molenwiek was gelopen. Aan de blauwe kiel te zien een van de
marechaussees. Arie Schelder! Moord? Zelfmoord? Arie had tegen
zijn collegas nogal opgeschept over kindjes die hij had gemaakt
bij z'n kostjuffrouw en de dochter. Toen kwam er de minderjarige
dochter ook nog bij, tenminste die schepte daar zelf over op. Al
was Arie Schelder een varken, dit was hem misschien te veel
geworden. Oneervol ontslag en gevangenis?
Natuurlijk
werd Drikske ook verhoord. Maar het was overduidelijk.
Arie
had daar tegen de molenberg liggen zuipen en roken. Toen de fles
leeg was, was hij gaan dwalen en met zijn dronkenkop te dicht
bij een molenwiek gekomen.
Toen
Drikske en Boutersen klaar waren had Drikske de rem er opgegooid
en de wieken uit de wind gezet. Daarna waren ze in Molenzicht
een paar borrels gaan drinken. Het ongeluk moest zijn gebeurd
toen zij druk met malen bezig waren. Dus opzettelijk of per
ongeluk zelfmoord van Arie Schelder.
Drikske
had het niet meer naar zijn zin in het dorp. Er werden te veel
toespelingen gemaakt op zijn gezinssamenstelling. Hij verkocht
de molen en zijn woning.
Ineens
was het gezin verdwenen. Men zei geëmigreerd naar frankrijk
naar een streek waar toen veel Hollandse boeren woonden. Niemand
van die boeren had echter ooit gehoord van deze nieuwe
emigranten, en stilaan raakte Drikske en zijn gezin vergeten..
Totdat
enige jaren later de notaris een brief kreeg uit Chili. Van
Joke!
Zij
was getrouwd met een kleine veeboer en had drie kinderen. Zij
was erg gelukkig.
Vader
en moeder maakten het ook goed. Vader was beheerder geworden van
een groot veebedrijf van de Katholieke Missie en had het goed
naar zijn zin.
Bea
was ook getrouwd, met de eigenaar van het grootste veebedrijf
uit de streek en woonde op een landgoed. Zij was laatst bij haar
op bezoek geweest, in een grote Amerikaanse auto.
De
mensen uit het dorp stonden eerst versteld. In dienst van de
katholieke missie in Chili. Zo'n ver land!
Hoe
kom je aan zo'n baan?
Er
waren lui die dat wel menen te snappen. Onze pastoor zou dat
voor elkaar gekregen hebben. Hij had medelijden gehad natuurlijk
met Klazien. Die zat toen toch immers elke dag in zijn
biechtstoel.
|