INHOUD ARGUS-ARTIKELEN

CUBRA HOME

INHOUD MIDDENSTAND

Om u te abonneren op Argus - KLIK HIER

 

Beschouwingen over het rijm van de middenstand in velerlei gedaanten

zoals gepubliceerd in het tweewekelijks verschijnende periodiek

ARGUS

door

Ed Schilders

 

Jaargang 1 - Nr. 1 - 24 Jaargang 2 - Nr. 25 - 50 Jaargang 3 - Nr. 51 - 72 Jaargang 4 - Nr. 73 - 84 (slot)

 

  jaargang 2, nummer 25, 6 maart 2018

 

Verlichting

 

De slagzinwedstrijd. Het oudste voorbeeld dat ik in de krantenbank Delpher gevonden heb, dateert uit 1931. Daarvóór waren ze er ook al, maar dan werd de consument gevraagd een slagzin te reconstrueren uit letters die in etalages te zien waren. Ik bedoel de aanpak van Mr. Cleanfix, een poetsmiddel, dat in 1931 prijzen uitloofde voor ‘den besten slagzin of het beste versje van ten hoogste 8 regels voor ons artikel’. Een rijm waarmee Cleanfix tot dan toe adverteerde, luidde:

 

Schoonmaak? Poetsen? Slechts CLEANFIX!

En wat kost het? Bijna niks!

Daarom  vraag ik u nog heden:

Neemt een proef

Gij zijt tevreden.

 

De eerste en de tweede prijs van de slagzinwedstrijd mochten er wezen, zelfs als het geen crisis was geweest: 300 en 100 gulden. De uitslag zou in de pers gepubliceerd worden, maar dat lijkt niet te zijn gebeurd. Voor zover ik kon nagaan gebeurde dat zelden, en als het gebeurde, wil dat niet zeggen dat de slagzin ook gebruikt zou worden. Het gaat immers niet om de slagzin maar om de aandacht en de betrokkenheid van de consument.

Ik kreeg een inkijkje in de schimmige wereld van de slagzinwedstrijd toen me in 2005 een doos werd bezorgd met honderden ingevulde wedstrijdformulieren. De Tilburgse brood- en beschuitbakker Smarius bestond in 1949 vijftig jaar en vond het tijd voor een grootse actie rond zijn producten. Op de formulieren moesten lettertjes worden geplakt, die uit de verpakkingen moesten worden geknipt, en die dan een berijmde slagzin vormden:

 

Koekjes en speculaas zo fijn

Die moeten wel van Smarius zijn. Of:

 

Zo groeit uw kleine guit

Van Smarius beschuit

 

Daarmee werd omzet gegenereerd maar de deelnemer die 1000 gulden wilde winnen, een ‘Philips Radiotoestel’, of een ‘Moderne haard’, moest ook iets over Smarius invullen ‘in eenvoudige woorden, spreuk, slagzin, of dichtvorm’.

In volgende afleveringen meer over die inzendingen. Hier een drietal ingezonden rijmen van twee regels.

 

Al staat alles op zijn kop,

Smarius blijft aan de Top.

 

U doet méér met minder geld

Als U bij SMARIUS bestelt!

 

En over de peperkoek:

 

Smarius koek,

brengt verlichting in de broek.

► Een uitgebreid verslag van de Smarius-actie op CuBra KLIK HIER

 

   
   
jaargang 2, nummer 26, 20 maart 2018

 

Origineel

 

Ook al viel er geen f 1000,- te winnen

Zou men van Smarius' producten niets dan goed kunnen verzinnen.

't Is pijnlijk niet origineel te kunnen zijn,

Maar koekjes van Smarius verzoeten die pijn.

 

Deze regels behoren tegen wil en dank juist tot de meest originele inzendingen in het kader van de slagzinwedstrijd die de Tilburgse brood- en koekbakker Smarius in 1949 organiseerde. De inzender stelt zich nederig op, terwijl verreweg de meeste deelnemers de jury hopen te vermurwen met het stijlmiddel dat ik de ‘Homerische overdrijving’ zou willen noemen:

 

Banket, beschuit en koekjes

De lekkerste op aard

Ik dacht "Wat is ’t leven

Toch zonder Smarius waard?"

 

Een halve eeuw later ontving ik een oude schoenendoos met een klein deel van wat bijna 8.000 inzendingen geweest moeten zijn, ongeveer 300. Uit 148 plaatsen, van Aalst tot Zwingelspaan. Als dat de ‘short list’ van prijswinnaars is geweest, dan was de jury duidelijk gevoelig voor  ‘originaliteit’. Want zegeltjes plakken en pluimstrijkerijen op rijm zetten kan iedereen, dus wat doe je dan om die duizend gulden of een ‘Cassette Gero-zilver’ te winnen? Kalligraferen, inkleuren, een tekening maken. Of een fotootje erbij van moeders ‘kleine guit’, omdat dat rijmt op ‘Smarius beschuit’.

Vader, moeder, en Jantje van Munster uit de Schoolstraat in Tilburg stuurden drie formulieren in met tekeningen van de hoofdfiguren uit Marten Toonders populaire krantenstrip ‘Kappie’. Kappie zelf (zie afbeelding), de Maat, en de Meester. Bij de tekening van de Maat luidt het:

 

De Maat was heel tevree

Want Kappie bracht van alles wat

Ook koek van Smarius mee.

 

De Meester wordt voorgesteld met:

 

En dit is de meester machinist van de Kraak [Kappie’s boot]

Die doet beneden zijn taak.

 

Daarna heeft de rijmer zich blijkbaar bedacht, want in een ander handschrift zegt de Meester vervolgens:

 

En kan ik gaan eten

Dat mag ieder wel weten

Met Smarius koek dan is ’t raak.

 

Er waren wel meer inzendingen met de laxerende werking van peperkoek als onderwerp maar dit was toch de meest originele: de Meester die beneden zijn ‘taak’ doet.

► Een uitgebreid verslag van de Smarius-actie op CuBra KLIK HIER

   
   
jaargang 2, nummer 27, 3 april 2018

 

Wederoprijm

 

Toen de Tilburgse brood- en banketbakker Smarius in 1949 een slagzinwedstrijd lanceerde om zijn 50-jarig jubileum te vieren, vergat hij op het wedstrijdformulier paal en perk te stellen aan de omvang van de inzending. Op het formulier werd slechts verzocht om een ‘eigen bijdrage’: ‘in eenvoudige woorden, spreuk, slagzin of dichtvorm’. Met als gevolg dat de rijmader van vooral huisvrouwen niet alleen vloeide maar buiten zijn oevers trad. Bij meer dan de helft van de driehonderd inzendingen die ik onder ogen kreeg, stuurde de inzender een bijlage mee. De berijmingen lopen op tot zestig regels.

Het naamdicht was daarbij de populairste vorm. Zeven regels, waarvan de eerste letter steeds begint met een letter uit de naam SMARIUS.

 

Smarius

Maakt

Alles

Rechtstreeks

I Uit [sic]

Uitstekende

Spullen.

 

Smakelijk

Mooi

Aangenaam

Royaal en

In

Uitmuntende

Samenstelling verkrijgbaar in kwaliteitszaken.

 

Smaakt

Mij

Altijd

Reusachtig

Iets

Uit

Smarius bakkerijen.

 

Minder compact kon ook.

 

Smarius producten zijn zo fijn

Met de bruiloft en festijn

Alle dagen smaakt het goed

Reuzen fijn en altijd zoet

In de trein en op de reis

Uit en thuis met sneeuw en ijs

Smaakt het reuzen fijn.

 

Het jubileum werd ook gevierd:

 

Smarius viert haar gouden jubilee,

Met al haar trouwe klanten mee,

Altijd nog waren die tevree,

Reeds vijftig jaar toch munt zij uit,

In fijne koek, prima beschuit,

Uit beste grondstoffen bereid,

Steeds een product van kwaliteit.

 

En:

 

Smarius produceert nu vijftig jaar

Met z'n personeel de beste waar

Allen klanten weten dat

Raden iedereen in de stad

In de Goirke straat eens te probeeren

Uiteindelijk zal men het dan leeren

Smarius klant te zijn en zijn producten te begeeren.

 

Het beschuitmerk van Smarius, Bijke Bros, kreeg haar eigen naamdicht:

 

Byke de boerin

IJlt met haar korf en

Kruik aan de arm

En lachend gezicht

Brabants Roem

Rond bazuinend

Over Tilburgs

Smarius fabrieken.

 

Ik lees ze graag als berijmde berichten uit het Nederland van de wederopbouw. Toen gerijm nog heel gewoon was.

► Een uitgebreid verslag van de Smarius-actie op CuBra KLIK HIER

   
   
jaargang 2, nummer 28, 17 april 2018

 

Consumptiedichters

 

We mogen niet lichtvaardig denken over de dichterlijke aandrang en de creatieve uitdaging die een slagzinwedstrijd van een bekende fabrikant teweeg kon brengen. In 1949 schrijft de Tilburgse broodbakker Smarius zo’n wedstrijd uit, en wat we uit de honderden inzendingen kunnen afleiden, is dat Smarius-ontbijtend Nederland zich niets aantrekt van de voorwaarden. De slagzinnen zijn zwaar in de minderheid. Hoe meer rijmende regels hoe meer kans op een prijs, blijkt de consumptiedichter te denken. De ware middenstandspoëet is dus niet de friet- noch de gewone bakker, de vis- noch groenteboer, maar zijn klant. Die schrijft sonnetten, naamdichten, limericks, ballades, en stuurt zelfs heldendichten in over wat hij bij zijn ontbijt verorbert. Desnoods om de twintigste prijs te winnen: een ‘Electrisch strijkijzer’. Een onverdienstelijke limerick, want niet smerig:

 

Als zieken en ouden van dagen

Soms tobben gaan met hun magen

Krijgen zij bij bezoek

Altijd "Smarius" koek

Want dat kunnen zij prachtig verdragen!

 

‘Rijmen en dichten’, denkt de consumptiedichter, kan iedereen ‘zonder zijn hemd op te lichten’. Wat doe je dan? Dan komen de kleurpotloden op tafel, de kroontjes- en kalligrafeerpennen, de waterverfdoosjes. Want Smarius ‘jubileerd’.

De fanatiekste deelnemers aarzelden niet om hun kindertjes in de strijd te werpen met een Kodak-kiekje. Hun ‘guit’, want dat rijmt op ‘beschuit’.

Je moet er niet aan denken dat ze toen al selfies hadden kunnen maken.

► Een uitgebreid verslag van de Smarius-actie op CuBra KLIK HIER

   
   

jaargang 2, nummer 29, 1 mei 2018

 

Het gelijk van Mokkenstorm

 

Hoe het is afgelopen met de slagzinwedstrijd van de Tilburgse brood- en beschuitbakker Smarius – zie de voorgaande afleveringen van Argus – heb ik niet kunnen ontdekken. Het jubelfeest van het 50-jarig bestaan werd op 7 november 1949 gevierd in ‘de zaal van café Weduwe Dirks’. De Nieuwe Tilburgsche Courant deed er de volgende dag verslag van. Vier heren en twee dames werden in het zonnetje gezet omdat ze vijftig jaar klant waren: ‘De dames kregen een prachtige taart aangeboden en de heren een kistje sigaren.’ Dat lijkt me wat aan de magere kant, zelfs in 1949, en vooral gezien de prijzenpot van duizenden guldens van de wedstrijd.

Waren er winnaars? Ongetwijfeld, maar wie en waarmee, die gegevens vond ik niet terug in de schoenendoos vol inzendingen die mij ter hand was gesteld. Maar er waren bijzonder aardige bij, tenminste als we de normen van de middenstandspoetica in acht nemen. A. Schrauwen uit Rucphen tekende op zijn formulier een windroos en schreef daaromheen:

 

Van Oost tot West

Van Noord tot Zuid

Overal Smari

us beschuit.

 

Een weduwe uit Tilburg schreef:

 

Van Smarius voedzaam brood

Worden kleine kinderen groot.

 

Ook uit Tilburg kwam de verklaring:

 

Tot aan mijn dood

Eet ik Smarius’ brood.

 

En uit Haps:

 

Smarius  naam

Boven aan.

 

Ik wil zeggen: dergelijke dichters kunnen misschien geen bakker worden maar wel meteen terecht als copywriter bij een reclamebureau.

Het 50-jarig jubileum was uiteraard ook onderwerp van bedichting. Ik zag twee rijmen waarin de schrijver preludeert op het eeuwfeest. Uit Uithoorn een gedicht van 22 regels met deze heilwens:

 

Wij hopen dat dit nog zo door gaat

Vele vele jaren lang

En Smarius straks ’t 100 jarig

Bestaan mag vieren met ’t gezang.

 

Maar mijn winnaar is… K. Mokkenstorm uit Leiden. Hij besluit zijn gekalligrafeerde wens:

 

Smarius producten… 50 jaar

Dat wordt een eeuw!! Reken maar!

 

Hij kreeg gelijk met een rouwrandje. In 1999 hield Smarius op te bestaan bij gebrek aan opvolging en investeerders. Anno 2018 heeft het enorme bedrijfsterrein nog steeds geen nieuwe bestemming gekregen. Als een onbesmeerde beschuit in Tilburg.

► Een uitgebreid verslag van de Smarius-actie op CuBra KLIK HIER

   
   
jaargang 2, nummer 30, 15 mei 2018

 

In de spiegelruit

Kijk ik m'n ogen uit

 

De foto hiernaast werd me een week of wat geleden toegestuurd. Van een winkel in Wijk bij Duurstede. De gevelsteen geeft aan dat het pand uit 1613 dateert.  Tegenwoordig is het een schoenenzaak. Op de foto zie ik nog stukjes van de etalage. Ze verkopen er Birkenstock en Xsensible Stretchwalkers. Even googelen leert me dat dit de winkel is van Bakkers Modeschoenen.

De foto werd me een week of wat geleden uiteraard niet toegestuurd omdat Wijk bij Duursteders bij Bakkers modeschoenen hun Birkenstocks  en Stretchwalkers aanschaffen, maar omdat Bakkers Modeschoenen op de ruiten boven de voordeur en de ramen aan weerszijden teksten heeft laten aanbrengen die om meer dan een reden interessant zijn: twee teksten, verdeeld en met elkaar verweven over drie ruiten. De eerste tekst verwijst naar de vooroorlogse geschiedenis van het pand.

 

Totdat Jacobus Bakkers in dit pand kwam wonen

zat er de laatste Wijkse joodse winkelier

Hij overleed in 1915 en zijn zonen

zijn allemaal verhuisd naar plaatsen ver van hier

Hoe liep het af na die diaspora van toen

bleef hen het lot bespaard, dat lot van 6 miljoen?

 

Diaspora en Birkenstocks, ik vind het een wrange maar mooie combinatie. Hier helpt zelfs de beste Stretchwalker niet meer. Misschien heeft ook de tekstschrijver dat gedacht.  Zijn naam staat, bescheiden, geschilderd in het hoekje van het rechter bovenlicht: André van Zwieten. Hij is, of was toen, stadsdichter van Wijk bij Duurstede. Hij begreep niet alleen de geschiedenis maar ook de schoenen. De hierboven geciteerde regels zijn op de ruiten verweven met de beste soort middenstandsrijm.

 

’k Heb nieuwe schoenen aan

Mam zegt hoe mooi ze staan

 

En in de spiegelruit

Kijk ik m’n ogen uit

 

Denk ik met elke stap

Wat ben ik mooi en knap.

 

Er zijn in Wijk bij Duurstede nog meer winkelpanden met werk van Van Zwieten, vernam ik. Ik hou me aanbevolen.

Foto: Jeroen Ketelaars

 

   
   
jaargang 2, nummer 31, 29 mei 2018

 Tierenteyn Ferdinand

 De kans is groot, lijkt me, dat een auteur die een novelle schrijft over kaas, ook van mosterd houdt. Willem Elsschot dus. In de almanak van de Gentse drukkerij Snoeck publiceerde hij van 1949 tot en met 1959 berijmde advertenties voor de mosterd van de Gentse mosterdman Ferdinand Tierenteyn. Fijnproevers zullen die verzen kennen, want Vic van de Reijt schreef daarover in een publicatie van het Willem Elsschot Genootschap (2013). In Van de Reijts Elsschot-biografie komt Tierenteyn niet voor. In zijn bezorging van Elsschots brieven staat op pagina 870 een afbeelding van het gedicht uit Snoeck’s van 1955. Het bekendst is het mosterdvers van 1959. Niet vanwege de publicatie in Snoeck’s maar omdat het daarna nog jarenlang in de mosterdhandel geweest is op een verpakking van Tierenteyns mosterd: het mosterdglas. Op de voorzijde staat een portret van de auteur, op de achterkant de volledige tekst van ‘Lofzang van de mosterd’:

 Het is vrij algemeen bekend
tot 1000 uren buiten Gent
dat allerlei grote en kleine heren
proberen mosterd te fabriceren.
Zij doen het met een ernstig gezicht
als deden zij zowaar hun plicht
door zaden te malen en te mengen
in de hoop van mosterd voort te brengen.
Maar tot hun allergrootst verdriet
gelijkt dat goedje op mosterd niet.
Het doet een mens niet niezen maar braken
er kreten van verwensing slaken.
Sa vrienden, neemt een kloek besluit,
smijt dat vergift het venster uit,
eet mosterd van TIERENTEYN FERDINAND,
veruit de bekwaamste fabrikant
van ons beminde Belgenland.

Een heel goed middenstandsrijm is dit niet, daarvoor is het niet ‘krom’ genoeg. Toch heeft Elsschot het genoegen mogen smaken de enige dichter te zijn van wie een vers jarenlang herdrukt werd op glas. De glazen edities worden door de fijnproevers dan ook gezocht. Twee jaar geleden werd een ‘Lofzang-glas’ bij Catawiki geveild, en verkocht voor 135 euro. Het had slechts één nadeel: het was leeg.

   
   

jaargang 2, nummer 32, 12 juni 2018

 

Straatvechters

 

Ik weet niet meer waar en wanneer ik het heb horen vertellen, maar ik vond het idee blijkbaar zo treffend dat ik het niet heb kunnen vergeten. In een winkelstraat prijst middenstander X zijn koopwaar aan met de slogan: ‘Koop bij X, de beste van de stad’. Een concurrent in dezelfde straat  doet er een schepje bovenop: ‘Koop bij Y, de beste van het land’. De opdracht was een uithangbord te bedenken voor concurrent Z. Het goede antwoord was: ‘Koop bij Z, de beste van de straat’.

De teksten van de middenstand zijn meestal bedoeld om de naam van de middenstander in het geheugen van de consument te prenten, maar er zijn ook mooie voorbeelden waarin de strijd met een concurrent wordt aangegaan. ‘Piet Patat Bakt de hele concurrentie plat’ is misschien de bekendste strijdkreet in kringen van frietbakkers.

Van Piet zou je kunnen zeggen dat hij permanent op voet van concurrentieslag wilde staan, en dat geldt ook voor de niet nader bekende bakker over wie ik een paar jaar geleden van een zekere Angela een bericht kreeg: ‘Wij hadden vroeger altijd een bakker die in een busje bij ons in de buurt kwam. Op z'n wagen stond: “Voor hetzelfde geld, eet je brood van Kranendonk”.’ Anders gezegd: wie bij de concurrenten van Kranendonk brood kocht, was niet duurder uit maar wel slechter af. Het kon ook vriendelijker. In Almelo had je, zo zegt de overlevering,  een bakkerij met op het uithangbord de tekst:

 

Zes dagen per week

Beschuit van Terbeek.

 

Mijn informant meldt: ‘Een joodse bakker, ook uit Almelo, plakte er op een nacht de volgende tekst onder:

 

En de zevende dag is het zondag

Dan eet men beschuit van Vialach.

 

En hij voegt er aan toe: ‘De eerste bakker was zo sportief dat hij de aanvulling jaren heeft laten hangen.’

Natuurlijk kan het ook valser, al lijkt het volgende voorbeeld wel erg op de folklore van de North State-sigaret (zie Argus 22 en 23). Een zekere Dodemont, in de Vughterstraat in Den Bosch, ging plotseling ook goedkope fietsen verkopen. Een naburige rijwielhandelaar ontstak in toorn en plaatste een advertentie:

 

Liever geen broek meer aan mijn kont

Dan een fiets van Dodemont!

 

In Amsterdam was er, zo vernam ik, een kolenhandel met op de gevel de tekst: ‘Alleen de zon is warmer!’ Aan de overkant vestigde zich een concurrent. Op diens gevel stond eenvoudigweg ‘De Zon’.

 
   
   
jaargang 2, nummer 33, 26 juni 2018

 

Haringkramers

 

Adriaan de Boer en Wouter Klootwijk waren in hun boek Haring en zijn maatjes (2004) niet al te hardvochtig, misschien wel realistisch, want tussen de regels door klonk onmiskenbaar een zekere mate van neerslachtigheid op: een stukje culicultureel erfgoed was toen al op sterven na dood.  Vlaggetjesdag was al lang niet meer waarvoor die ooit bedoeld was. Van een haringrace was geen sprake meer. Geen enkele haring in onze viskramen wordt door een Nederlandse schipper uit de Noordzee opgevist.

Er is ook goed nieuws. De nationale haringtest van het Algemeen Dagblad is niet eens ontmaskerd als fake nieuws maar ronduit als minachting van de lezer, en er vloeit nog steeds rijmend bloed door de aders van Neerlands viskramers. De meest bekende slogans zijn:

 

Geef het door...

Eet haring van Floor

 

uit Zandvoort, en

 

Van Bommels haring

Een openbaring

 

op het Koningsplein in Amsterdam.

 

Dit rijm is overigens niet uniek. De ‘openbaring’ kwam ook voor op een viskar op de Lijnbaan als:

 

Onze haring
is een openbaring

 

Het rijmpaar ‘onbetwist/specialist’ blijkt een formule te zijn. Ik kon ‘onbetwist’ ook optekenen naast rijwiel-, mode-, en stoffenspecialist. Uit Friesland komt het wat eenvoudig ogende:

 

Onbetwist
Uw visspecialist

 

ware het niet dat visboer Tseard Krist daarmee een prima naamrijm bedacht.

Origineler zijn de volgende voorbeelden. Over gezondheid:

 

Haring mals en vet

Vitamine van A tot Z

 

De gebiedende wijs,  bedoeld voor de passant:

 

Stop!

Eet eerst bij Jan een haring op.

 

Een handelaar in zowel vis als groente:

 

Haring
Uit mijn eigen tuintje.

 

En als er dan toch niet meer wordt gerijmd, dan is deze wel heel overtuigend:

 

Haring van Piet... lekker man!

Foto: H. Mecklenfeld

   
   
jaargang 2, nummer 34, 10 juli 2018

 

Middenstandsmisverstand

 

In de lessen Nederlands werden wij op de middelbare school ernstig gewaarschuwd voor het virus dat ‘zeugma’ heet. Dat was zo mogelijk nog een ernstigere stilistische infectie dan de toch ook niet malse ‘anakoloet’. Het lesboek van Lodewick, Literaire kunst, besloot dit hoofdstuk over de letterkundige ziekteleer met een voorbeeld waaruit mocht blijken dat het zeugmagevaar wederom de kop had opgestoken: ‘Hier zet men koffie en over’.

Het middenstandsrijm staat per definitie in de geur van foutief taalgebruik maar dat lijkt niet terecht. In een kleine achthonderd voorbeelden las ik slechts bij twee procent verwijtbaar taalgedrag. Goed, daarbij heb ik nooit gefloten als het overtredingen betreft van de versvoeten, want zonder deze, zeg maar literaire buitenspelregel, kan het middenstandsrijm niet bestaan. Maar een gele kaart kreeg toch wel deze overheidsslogan ter bevordering van veiligheid in het verkeer.

 

Weinig afstand,

erg riskant.

 

De ergste maar tegelijk mooiste fouten (één procent, helaas) zijn die waarmee je als lezer begrijpt dat de rijmer de betekenis van zijn tekst niet goed heeft begrepen. Een garagehouder in Leeuwarden lijkt een eigen opvatting te hebben over de betekenis van het werkwoord ‘duren’:

 

Reparaties bij Van Leeuwen

Duren eeeeuwen!!!

 

Op geruime afstand wordt hij gevolgd door een beddenwinkel uit Roosendaal:

 

Leo Naaykens – slapen:

al 60 jaar slapend de beste.

 

Lodewick zou opveren bij de volgende recente uitbarstingen van de anakoloet in Haarlem:

 

Knoei niet zelf aan uw toestel, laat de vakman dit doen.

 

Het anakoloetvirus woekerde door tot op het Hinthamereind in Den Bosch. Een woninginrichter prees zich aan met:

 

U boel verprutsen kan iedereen

Laat het daarom doen door een vakman.

 

Mevrouw Hagenaars uit Roelofarendsveen stuurde me haar mooiste middenstandsmisverstand. ‘Zo'n veertig jaar geleden’, schrijft ze, ‘was er in ons dorp een brandstoffenhandel die met een tankwagen olie afleverde. De firma heette Alkemade. Op de tankwagen stond:

 

Brandstof van uw gade?

Ga dan naar Alkemade.

 

Hagenaars: ‘Deze oproep tot voortijdige crematie is voor mij het mooiste middenstandsrijm dat ik ken.’

 
   
   
jaargang 2, nummer 35, 24 juli 2018

 

Slagenwisseling

 

De Eerste Wereldoorlog was nog maar nauwelijks beëindigd, of in het neutraal gebleven Nederland brak een ware chocoladerepenoorlog uit.  De zoetkouwende consument ligt in de dagbladen onder vuur van de cacaoverwerkende industrie, die hem bestookt met waarde- en spaarpunten voor begeerlijke prijzen. De concurrentieslag wordt vooral uitgevochten door Sickesz uit Amsterdam en Kwatta uit Breda, maar ook De Gruyter en Dungen’s Chocolade mengen zich in de strijd. In 1922 schetst plezierdichter Bram van Marken in het Weekblad van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond de stand van zaken als volgt:

 

Vrouw en kinders zijn aan 't kniezen,

Hebben last van holle kiezen.

Al mijn kasten en mijn laden

Zitten vol van chocolade.

 

In een aantal advertenties uit deze chocolade-oorlog zien we dat in 1921 en 1922 ook de verloven werden ingetrokken van de weerbare rijmers. Sickesz zet dat nieuwe wapen in: advertenties met rijm en tekeningen. En dat werkt. De tekening laat een bokser zien met een lijf als een chocoladeblok van Sickesz. Hij heeft de in een bokshandschoen eindigende slurf van een olifantenromp gescheiden en spreekt fier:

 

Het is frappant,

Nog sterker dan een olifant.

 

Het antwoord van Kwatta volgde snel daarna met een vergelijkbare advertentie. De door Sickesz gevelde olifant is wederopgestaan, en de Sickesz-bokser wordt nu op zijn beurt door een Kwatta-olifant gehalveerd met als tekstballon:

 

In droomen kan een mensch

Een olifant verslaan

In werklijkheid

Zal het wel anders gaan.

 

En omdat je in de reclame ook toen al beter geen dieren kon mishandelen, antwoordde Sickesz met een cartoon-plus-rijm waarin de vleesgeworden Sickesz-reep op diezelfde olifant zit, en zegt:

 

Zijn slurf is genezen

Ook ik ben er bovenop

En zit hem met mijn reepen

Weer duchtig op zijn kop.

 

Kwatta sloeg niet meer terug, althans niet rijmend. In de volgende aflevering van Argus zullen we echter zien dat het hier geen wisseling van concurrentieslagen betrof maar ordinaire matchfixing.

   
   
jaargang 2, nummer 36, 21 augustus 2018

Matchfixing 

Op de wikkels van Kwatta stond een soldaatje, concurrent Sickesz adverteerde met een chocoladeblok van een bokser die de slurf van een olifant doormidden kon slaan (zie Argus 31). Enige advertenties later heeft de olifant de boksring verruild voor de piste van een circus. Hij zit hoog in de lucht op een wip. Aan de andere kant van de wip ligt een blok Sickesz-chocolade. Het bijschrift luidt:

 

Het is frappant

Nog zwaarder dan een olifant.

 

Het is 1922 en Nederland wordt in de dagbladen bestookt met acties, advertenties, spaarpunten en cadeaus van de concurrenten in cacaoproducten: Sickesz en Kwatta.

Omdat het me vreemd leek dat beide concurrenten zich bedienden van dezelfde olifant, ging ik in krantenbank Delpher op zoek naar meer van zulke schermutselingen tussen Sickesz en Kwatta. Dat leverde geen nieuwe cartooneske voorbeelden op maar wel een heel aardig rijm. In het Weekblad van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond publiceerde Bram van Marken in 42 regels een bijzonder aardige samenvatting:

 

Vrienden, ik bid u, geeft mij raad:

Wij stikken in de chocolaad',

Wij doen thans niets dan reepen eten,

Wij zitten Kwatta uit te zweeten.

Kwatta, Sickesz, wat zijt ge begonnen

Met uw statistieke bonnen!

Een gokzucht heeft ons aangegrepen.

Wij zwemme' in chocolade-reepen.

 

En in het slot:

 

Wij eten reepe' in plaats van brood,

Eens sterf ik nog den reepen-dood;

Dan komt op mijn graf een marmerplaat.

Waarin gegroefd Kwatta’s soldaat.

 

En blijkbaar overdreef Bram niet. In De Telegraaf van 4 juli 1922 publiceerde Louis Raemaekers de hierbij afgebeelde spotprent. De gapende vrouw zegt: ‘Gut Karel, morgen zijn de verkiezingen.’ Karel: ‘Wie denk je dat wint. Kwatta of Sickesz?’

Maar er kwam nóg een advertentie tevoorschijn in Delpher. Daaruit blijkt dat de concurrentieslag tussen Kwatta en Sickesz al in 1922 keurig werd beregeld. Beide fabrikanten gingen zich bedienen van één verkoopkantoor. En dus van die ene olifant. De ‘soldaatjes’ en de ‘reep-etiketten’ bleven geldig. Nederland kon rustig slapen. Bram zag het echter al op zijn grafzerk staan:

 

Hij die hier begraven leit,

Was de grootste Kwatta-eter van z'n tijd,

Door Sickesz heeft-ie 't leven verloren

En daarom is hij nu kapoore.

 
   
   
jaargang 2, nummer 37, 4 september 2018

Concaaf

Het wordt op internet nog steeds gepresenteerd als ezelsbruggetje voor natuurkundestudenten die de begrippen ‘concaaf’ en ‘convex’ niet uit elkaar kunnen houden: ‘Convex is alles wat bol is: denk aan de confectie van Hunkemöller & Lexis! Concaaf is dus holrond.’ Dit is, voor zover ik weet, het enige ezelsbruggetje dat een ander ezelsbruggetje als bekend veronderstelt. Maar welk? Ik krijg regelmatig varianten toegezonden, en altijd staat de brug op instorten. Een van de inzenders kende de variant:

 

Hunkemöller Lexis

Voor al wat concaaf of convex is.

 

De H van Hunkemöller slaat dan op ‘concaaf’, dus ‘hol’. De meest verbreide vorm lijkt te zijn:

 

Hunkemöller Lexis

Maakt concaaf wat convex is.

 

Een slogan van de onderhavige fabrikant is dit echter nooit geweest. De huidige website van Hunkemöller maakt onmiddellijk duidelijk dat ze daar alleen in convex geďnteresseerd zijn. Het ezelsbruggetje moet dateren uit de tijd – natuurkundestudenten opgelet – waarin Hunkemöller en echtgenote Lexis gespecialiseerd waren in corsetten. Het kledingstuk dat alle opbollende onderdelen van de damesanatomie, zeg maar, ‘concaaf’ maakte.

Echt middenstandsrijm met betrekking tot dit gevoelige onderwerp is zeldzaam. Dolf Hell, expert in de reclamegeschiedenis, denkt met gemengde gevoelens terug aan een actie van zijn moeder, die een winkel in foundation dreef in Enkhuizen. Het werd Pasen, en moeder Hell zette in haar etalage een tekening van een kuikentje dat uit het ei kroop, met de tekst:

 

Al ben ik jong

toch weet ik wel

Een maat-corset

koopt men bij Hell.

 

Zoon Dolf: ‘Op het schoolplein werd het me zelfs nageroepen.’

 

Ter bevordering van een convexe uitstraling bedacht een Haarlemse lingerist in de jaren ’50 de slogan:

 

Wat God niet gaf tot uw gerief

Kunt u halen bij Iserief.

 

Misschien was de volgende slogan een persiflage daarop:

 

Wat God niet schiep

Schiep de schuimrubberfabriek.

 

De mooiste is deze:

 

Wat de moraal is voor uw geest

is het korsetje voor uw leest.

 

Niet voor de middenstand maar voor de brave, concave burger. Van Annie M.G. Schmidt.

 
   
   
jaargang 2, nummer 38, 18 september 2018

 

De Kleine Bazaar

 

Als er ooit nog een bloemlezing verschijnt met Nederlands middenstandsrijm, dan zou de titel wat mij betreft aan Gerrit Komrij moeten herinneren: De Nederlandse middenstandspoëzie in 1000 en enige gedichten. Zo volumineus als Komrijs bloemlezingen zal die uitgave niet worden. De middenstander moet zijn tekst immers in een zeer groot lettercorps zeefdrukken op zijn viskraam of reclameluifel, en een kwatrijn is dan al snel het maximum. Ze zijn schaars maar ze zijn er, de middenstanders die zich ook als tekstdichter wilden profileren en die hun langere verzen publiceerden in de lokale krant.

Het dorpje Bontebok (400 inwoners nabij Heerenveen), dankt zijn naam aan een van de cafés bij de sluis aan de vaart. Omdat de schippers daar soms lang moesten aanleggen, stond er een troostende tekst op het uithangbord:

 

Een bok is een bok, een bok ben ik geheten

Menigeen is een bok maar wil het niet weten.

 

Dat was in de zeventiende eeuw. 250 Jaar later drijft een zekere R. Hellinghuizer zijn nering  bij dezelfde sluis en vaart: ‘De Kleine Bazaar’. Of het zijn debuut was, weet ik niet maar de vroegste publicatie van Hellinghuizer zag ik in het Nieuwsblad van Friesland in 1932, een nieuwjaarswens van vier regels. Eind 1939 komt zijn talent tot volle bloei met – voor zover ik kon nagaan – zijn eerste langere vers. Een citaat daaruit:

 

Weer vloog een jaar voorbij

En volgt de eindelooze rij

’t Bracht voor velen vreugd,

Voor anderen smart

’t Gevaar rees voor de jeugd.

Er bloedde menig moederhart.

Doch de vrede bleef bewaard

Een verlichting ging over d'aard

Moge 1939 aan allen vreugde geven

En een onbekommerd leven.

 

Hellinghuizer is in essentie een ‘nieuwjaarsdichter’ gebleven, maar dan een met gevoel voor de condition humaine. In 1947 rijmt hij:

 

Wij komen U bezorgen in weer en wind,

En brengen het beste voor grijsaard en kind.

 

Zijn verzen ondertekende hij met toevoegingen: ‘en gezin’, ‘en echtgenoote’, of ‘en kinderen’. Iedereen stak een handje uit in De Kleine Bazaar aan de Vaart. Wat rijmt op:

 

Waar iedereen wel bij vaart.

 

 

 

 

   
   
jaargang 2, nummer 39, 2 oktober 2018

 

Au! Au! Au!

 

Het meest gebruikte paar uit het rijmwoordenboek van de middenstander is waarschijnlijk het duo ‘mensen’ en ‘wensen’. Ook ‘fijn’ en ‘zijn’ is bijna altijd toepasbaar, ongeacht wat er wordt aangeboden. Naarmate Nederlanders steeds meer over een telefoon beschikken, zien we de combinatie ‘bestellen / bellen’ vaker voorkomen. Een wat minder voor de hand liggend rijmpaar is ‘voeten’ rijmend op ‘boeten’, soms nog aangevuld met ‘moeten’, zoals in de slagzin van schoenenwinkel Woudstra (Leeuwarden,  jaren ’30):

 

Moeten

voeten

boeten?

 

Klein nadeel: de slogan vereist nadere uitleg. Daarin voorzag Woudstra door Koning Winter als adviseur op te voeren: het werd tijd voor deugdelijk schoeisel. Niet dat het iets uitmaakte welk jaargetijde het was. Alfons Kemper adverteerde in 1937 in Hengelo aan het begin van de lente met:

 

Mooie dagen

Schoenen vragen

Die Uw voeten

Niet doen boeten.

 

Eind juni 1935 adverteert de Tilburgse pedicure Annie Versteegen met:

 

Au! Au! Au!

Wat moeten uwe voeten toch boeten

Met dit warme weer

Zoo vaak hoort men nu roepen

“Wat doen mijn eksteroogen toch zeer!"

 

Het gilde der Nederlandse voetverzorgers legt de nadruk meestal niet op acute problemen maar op preventie. Het rijm van E. Janssen uit Kerkrade (1942) luidde bijvoorbeeld:

 

Later zult gij er voor moeten boeten

Indien gij thans niet zorgt voor Uw voeten.

 

Voetverzorger Presburg uit Den Haag was wat creatiever met zijn berijming:

 

Verwaarloos niet zorg'loos

Uw voeten,

Want later moet gij er voor boeten!

Presburg’s Pedicure

(zeg 't ook aan Uw buur)

Zal afdoend Uw voetpijn verzoeten!  (1937, 75 cent per behandeling).

 

Wat extra aardig is, is dat dit rijmpaar ook voorkomt waar je dat niet zou verwachten. Een fabrikant van keelpastilles adverteerde in 1929 met het rijm:

 

Besneeuwde straten, natte voeten

Heesche keelen moeten ’t boeten

Oh hoe gelukkig dan de man

Die niet buiten Nigroids kan.

 

Vrouwen waren blijkbaar geen doelgroep. Dat was duidelijk wel het geval bij Kramer in de Poelestraat in Groningen (1953):

 

Ze hadden wel eens van Kramer gehoord

Maar er zich verder niet aan gestoord.

’s Nachts moesten ze er voor boeten

Ze kwamen om van de koude voeten.

Mensen koopt toch niet te kleine maat

Voor grote dekens: Kramer Poelestraat! 

 

Kramers motto was: ‘Leverancier van goede nachtrust.’

   
   
jaargang 2, nummer 40, 16 oktober 2018

Duizend deuren

Tegenwoordig heet het Grafisch Lyceum Utrecht in plaats van School voor de grafische vakken, en als ze daar nog een tijdschrift uitgeven, dan zal de naam daarvan  ook wel opgewaardeerd zijn en niet meer ‘De tampon’ heten. Sommige woorden hebben pech. ‘Tampon’ is, zeg maar, ingelijfd door de dameshygiëne, en alleen in piepkleine drukkerijtjes van liefhebbers van het oude ambacht wordt inkt nog wel eens op de drukplaat aangebracht met behulp van met leder overtrokken ballen. De Utrechtse ‘Tampon’ is tot ongeveer 1950 zeer vermaard geweest binnen ‘grafisch Nederland’. Vooral de dikke kerstnummers worden door verzamelaars gezocht.

In De Tampon van Kerstmis 1943, lezen we in een artikel van G.J. Scheepers dat de eisen voor de opleiding zeer verscherpt zijn. Er vallen harde woorden als ‘calculatie, bedrijfsleiding’ en ‘de totale patroon’. Scheepers heeft tegen deze hervormingen geen enkel bezwaar maar wil toch wel even wat kwijt: ‘Het hanteeren van de  Nederlandsche taal heeft de Vakgroep nog niet in haar programma opgenomen.’ En daarmee bedoelt hij niet zomaar ‘Nederlandse les’, nee, hij wil een lans breken voor ‘Rijm in drukwerk’. Hij kent er geslaagde voorbeelden van, zoals een tekst op een viltje van een biermerk uit Hengelo:

 

En kent ge Twente wel?

Zijn lieflijke landouwen?

Wordt niet in Hengelo

Dat kost'lijk bier gebrouwen?

 

Het gebrek aan ‘behoorlijken en bekoorlijken’ tekst, zegt Scheepers, doet zich voor als drukkers hun eigen producten moeten aanprijzen, of ‘als hun opdrachtgever een

gebrekkigen tekst verschaft. Dan zitten zij met de handen in het haar…’ Voor beide situaties suggereerde hij één oplossing: wie zelf niet kon rijmen kon inspiratie opdoen bij de grote dichters. Vondel als middenstandsrijmer, het kon. Drukkerij Levisson stuurde een nieuwjaarswens met de tekst:

 

Dikwijls keert de tijd

ten langen leste

Door zijn verandering

de zaecken noch ten beste. 

 

Bij Lettergieterij Amsterdam hadden ze al ontdekt dat ‘Hoop’ in die donkere jaren een venijnig marketinginstrument kon zijn:

 

Wordt ooit de hoop beschaamd,

Laat nooit af van te hopen;

Is één deur dicht gedaan,

Dan staan nog duizend open.

   
   
jaargang 2, nummer 41, 30 oktober 2018

 

De voeten van Cats

 

Het artikel ‘Rijm in drukwerk’, dat G.J. Scheepers in 1943 publiceerde in het kerstnummer van het grafisch vakblad De tampon (zie Argus 40), was niet alleen een pleidooi voor méér middenstandsrijm, maar vooral ook voor een betere kwaliteit van het rijmwerk. In die tijd was het blijkbaar niet ongewoon dat klanten ter drukkerij verschenen met ‘een gebrekkigen tekst’, en de verbetering daarvan overlieten aan drukkers of zetters. Scheepers: ‘Dan zitten zij  met de handen in het haar, dan ontstaan stuntelige producten.’ Ik denk dat hij daarmee kreupelrijm bedoelde, rijmdwang, motorisch gestoord metrum, en grammatica met een uitdaging. Maar dat zegt hij niet.  Hij pleit – en dat is uniek – voor scholing. Want: ‘Goeden tekst schrijven is een apart vak. En het drukwerk qua tekst aantrekkelijk te maken door een raken slagzin of een aardig rijm, is een opgave, welke slechts een klein percentage der drukkers aandurft.’ Dat het kŕn, toont Scheepers aan met een twintigtal praktijkvoorbeelden. De Zuid-Nederlandsche Drukkerij had een hele reeks rijmen afgedrukt op ‘coupons’ (distributiebonnen):

 

Een goed begin is ’t halve werk

Dat weet de drukker goed,

Die met zijn kennis, zijn vernuft,

Den klant voor scha behoedt. En:

 

De druk verzelt den mensch

Wel door het gansche leven.

Maar menigeen verzuimt

Den drukker werk te geven.

 

En omdat ook papier in 1943 schaars is, is de bedrukking een argument:

 

Papier is schaarsch.

Doch laat het u gezeggen,

Dat met den druk

Nog eer is in te leggen. 

 

De rijmlat legt hij hoog, getuige twee regels van een drukkerij uit Barneveld, die hij ‘taalkundig niet geheel verantwoord’ vindt:

 

In drukwerk is heel veel verschil;

Vraag óns als u het beet're wil! 

 

Erg streng, lijkt me. Vooral omdat zijn volgende voorbeeld niet berispt wordt. Om ondanks de oorlogsomstandigheden goede hoop te houden, citeerde de firma Boom & Zn uit Meppel Jacob Cats:

 

Een moeylijckheyt, zeer goet doordaght,

Heeft menigh man voordeel gebraght.

 

Als dit citaat correct is, dan moge blijken dat ook Cats zijn versvoeten niet altijd helemaal op orde had.

   
   
jaargang 2, nummer 42, 13 november 2018

Kostelijk kunsteiwitproduct

De schaarse herinneringen op het internet van hen die in de oorlogsjaren Albumona hebben gegeten, getuigen niet bepaald van culinair enthousiasme. Dit surrogaat uit de toen algemeen bekende Groningse fabriek van aardappelmeelproducten W.A. Scholten, had wel een groot voordeel: het was  niet ‘op de bon’. Daar in Groningen wisten ze dat van die kwaliteit overigens ook maar al te goed. In de website beeldbankwo2.nl zag ik een reclame-affiche met daarop afgebeeld een bedremmeld kijkende haan en een varken dat een protestbord draagt met de tekst ‘Met Pensioen’. Daaronder de tekst: 'Geen eieren? toch schuim! Geen vleesch? toch jus!’ Beter is consumentenvoorlichting daarna nooit meer geworden.

In 1942 vinden we Albumona in de dagbladen terug met advertenties waaruit onder andere blijkt dat de zorgzame en hongerige Nederlandse huisvrouw bij haar winkelier een ‘gratis boekje met 70 recepten’ kan bekomen. De advertenties benadrukken de toepassingen, en Albumona is blijkbaar geschikt voor zulke uiteenlopende smaken als kip-, runder- en varkensjus, maar ook slag- en koffieroom. Wat ons uiteraard vooral boeit, is dat voor deze advertenties een karaktertje in het leven is geroepen: ‘Onze Dichter-Kok’. Hij wordt afgebeeld met een pollepel waarop hij luchtgitaar speelt, en zijn advies zingt met een gezicht alsof het geen 1942 is. En dat doet hij rijmend. Het aantal toepassingen ligt zelfs nog hoger:

 

Die Albumona noemt,

noemt honderd mooglijkheden,

Bijvoorbeeld slagroom, fijne jus

en daarbij: elk tevreden.

 

Elk rijm van Dichter-Kok wordt begeleid door een slogan.

 

Hier is nu

Albumona-Jus. 

 

En:

 

Kunst-room is goed

Mits U ’t met Albumona doet.  

 

In die laatste advertentie rijmde Dichter-Kok:

 

Mevrouw schonk op de krans kunstkoffie met kunstroom

En niemand kon hier ’t echt van ’t onecht onderscheiden

Want ieder prees de smaak en vond ’t product: “een droom”:

Ja, Albumona blijft, een eisch voor alle tijden.

 

In de slagroomadvertentie waagt Dichter-Kok zich aan een toekomstvisie:

 

Wat ooit de vrede brengen zal,

Steeds zal men Albumona vragen

Dit kostelijk kunsteiwitproduct

Kan elke critiek met glans verdragen.

 

Albumona bleef niet en verdween al snel als smaakmaker na het einde van de oorlog. Dichter-Kok heeft daarna nooit meer gepubliceerd.

   
   
jaargang 2, nummer 43, 27 november 2018

 

De avonturen van Fino

 

Je kunt het een heldendicht noemen, maar de fabrikant van Fino Soep, gevestigd in Harderwijk, en de (anonieme) makers van een stripverhaal over die soep, noemden het heel gewoon een ‘vréééééselijk spannend avontuur’. In 1947 verscheen de strip in 26 afleveringen in een groot aantal dagbladen. Drie plaatjes per keer, bij elk plaatje een kwatrijn. Dat zijn twee records: 312 regels bij 78 plaatjes.

Onze held heet Fino Kokje. Zijn avontuur begint vredig met het koken van zijn soep als hij hout in de kachel wil doen…

 

 

Fino gevoelt onmiddellijk aandrang tot heldhaftigheid en hij omgordt de lendenen met een opmerkelijke wapenrusting.

 

'k Heb geen minuut meer te verliezen;

Ga vlug mijn bagage kiezen

Een stok, een touw, voor 't eten strakjes,

Wat fijne Finosoep in pakjes! 

 

Hij lijkt wat op Don Quichote, die een helm maakte van een scheerkom. En Fino heeft óók een Sancho. Die heet Houthakker, en die herkent meteen het dna van het briefje. Over de geschaakte schone zegt hij:

 

O, haar wacht een gruw'lijk lot,

Want diep in 't woud daar staat een slot.

De woeste graaf die daarin woont,

Heeft nooit nog medelij betoond. Ik dacht aan Dracula.

 

Als onze helden eenmaal in de buurt van het slot van de Woeste Graaf zijn gekomen, wordt de spanning wat voorspelbaar. Op hun pad duiken beren op, krokodillen en honden, en steeds worden die uitgeschakeld doordat zij veel te gulzig van Fino’s soep eten:

 

Kokje schuift de soep naar voren

En kan de monsters slurpen horen.

Ze eten tot ze zijn voldaan

En heel rustig slapen gaan.

 

Maar goed, Asterix en Obelix  zijn veel vaker weggekomen met het bouillonnetje van Panoramix.

Dan hoort Fino een kreet.

 

 

De hele strip is trouwens erg sterk in cliffhangers. Wordt dus vervolgd.

►De complete Fino-strip op CuBra KLIK HIER
   
   
jaargang 2, nummer 44, 11 december 2018

 

Fino vs de Woeste graaf

 

Wat vooraf ging. Fino-kokje vindt op zekere dag een briefje met daarop de noodkreet van een meisje dat door een ‘woeste graaf’ gevangen wordt gehouden op zijn kasteel. Met zijn vriend Houthakker onderneemt Fino een gevaarlijke tocht om het meisje te redden. Hun voornaamste wapens: een ketel en vooral veel zakjes Fino-soep.

De strip verscheen in 1947 in 26 afleveringen van drie plaatjes met een rijm van vier regels bij elk plaatje. Met een homerische overdrijving zou je deze strip, waarvan de makers niet bekend zijn, de Odyssee van de middenstand kunnen noemen.

We zijn pas bij aflevering zeven als onze helden bij het kasteel van de woeste graaf arriveren. Er zullen dus nog veel beproevingen ondergaan moeten worden. Krokodillen in de slotgracht, bijvoorbeeld, die zich dermate te buiten gaan aan Fino-soep dat ze in slaap vallen. Als Fino en Houthakker langs een touw de toren beklimmen, dreigt een nieuw gevaar:

 

 

Kokje gooit de wachter een pan soep in het gezicht, en:

 

Voor de man tot 3 kan tellen,

Vlugger dan we hier vertellen,

Duwt kokje hem uit alle macht

In de krokodillengracht!

 

De bloedhonden die ze vervolgens tegenkomen, worden eerst weer met soep bedwelmd.

 

Nu zijn de beesten ongevaarlijk

Houthakker lacht onbedaarlijk

Pakt zijn bijl. Hij kent geen nood

En slaat fluks de honden dood!

 

Een beetje zichzelf respecterend kasteel van een woeste graaf heeft uiteraard ook een eigen spook. Hier twijfelt de tekstdichter:

 

Hoe nu dit gevaar bezweren?

Maar weer met Finosoep proberen?

 

Dat doet hij dus niet, en als onze helden het vege lijf proberen te redden, zien ze in het duister een valluik over het hoofd. Een cipier en de lakei bij de kamer van het meisje worden daarna hardhandig uitgeschakeld:

 

Voor haar deur staat een lakei

Houthakker sluipt naderbij

Hij snauwt hem toe:

 

Pas op vrind, gil je

Dan is het uit, want heus ik vil je!!

 

De woeste graaf weet te nauwer nood het vege lijf te redden, onze vrienden ontsnappen via een onderaardse gang, en het geredde meisje valt in katzwijm.

En dan? Dan is er soep…

 

 

 

 
   
   
jaargang 2, nummer 45, 8 januari 2019

 

De beste wenschen

 

Er was eens een tijd waarin de Nederlandse dagbladen in de eerste week van januari uit hun kolommen  barstten van de nieuwjaarswensen. En altijd zijn die ‘wensen’ de beste voor ‘alle mensen’. De middenstander die niet al te veel te besteden had, hield het kort met ‘De beste wensen aan alle mensen’. Weinig letters, dus goedkoop. Iets luxer was de  nieuwjaarswens waarin die ‘mensen’ werden onderverdeeld in ‘vriendenschaar’ en ‘bekenden’, plus leveranciers en de ‘clientčle’, of liever de Nederlandse varianten die uitgestorven zijn: ‘begunstigers’ en ‘klantenschaar’. In 1915 had J.  v.d. Burgt blijkbaar goede zaken gedaan met ingekwartierde militairen in Geldrop. In zijn nieuwjaarsadvertentie bedankte hij als volgt:

 

Mijn beste wenschen

Aan alle menschen en vriendenschaar,

Burger, artillerist, infanterist en huzaar,

Die door het jaar, behooren tot mijn klantenschaar.

 

Uiteraard zijn er middenstanders die net iets extra’s wilden doen. Zoals loodgieter H. J. Schiesser uit de regio Rotterdam:

 

Vele goede wenschen

Mijn beste menschen

Doe ’k  voor het Nieuwe jaar

Moge de Heer U sparen

Nog vele jaren,

Ons hartewensch:

Voorwaar.

 

W. van Amerongen lijkt het verschil tussen een advertentie en een nieuwjaarswens te hebben begrepen als hij in 1942 in de Oprechte Haarlemsche Courant  adverteert  met:

 

Op den eersten dag van ’t jaar

kom ik niet met winkelwaar

maar  de  beste Nieuwjaarswenschen

voor mijn klanten en alle menschen.

 

De origineelste wensen vinden we echter in de zeldzame rijmen waarin de middenstander ten slotte het beste voor zichzelf durft wensen. J. Blok, handelaar in schoenen in de Weesperstraat (Amsterdam), eindigde zijn nieuwjaarswens in 1903 met de woorden:

 

Wij hebben nu weer ’t Nieuwe Jaar

De beste wensch is slijten maar.

 

Philip Cohen uit Venlo rijmde :

 

Veel heil, veel zegen

Veel wind, veel regen,

Wenst U Philip Cohen.

 

Cohen handelde in paraplu’s.

Schoenmaker Willy Cammans uit dezelfde stad rijmde in hetzelfde jaar:

 

Veel heil, veel zegen, veel geluk,

En veel schoenen stuk.

 

Als ik in deze voetsporen mag treden, zou ik zeggen:

 

Veel heil, veel zegen, veel geluk,

En lees vooral heel Argus stuk.       

 

   
   
jaargang 2, nummer 46, 22 januari 2019

Rijmt op Lena

Je zou denken dat ‘Cadena’ het Spaanse woord voor ‘ketting’ is, ook al omdat de sigaren met deze merknaam gefabriceerd werden door de firma Compania Cadena. Maar dat bleek niet juist. De Compania werd in 1882 opgericht in Den Haag door Clemens Anton Dresselhuys, en met diens initialen hebben we de eerste drie letters van een acroniem, ‘Cad’. De andere firmanten werden samengevat tot ‘& anderen’; vandaar ‘ena’. Dat je de naam uitspreekt als ‘Kadeena’, weten we uit een middenstandsrijm dat zowel in 1925 en 1926 in de Nederlandse dagbladen verscheen, en waarin de rijmelaar een tip gaf aan dames die op 5 december ‘iets prachtigs’ wilden schenken aan hun ‘liefste’. Zijn advies luidt:

 

Och, Truusje, Trijntje, Treesje, Toos

Och Lientje, Lotje, Lena!

Het Non Plus Ultra der cadeaux

Blijft steeds een kist Cadena.

 

Het klonk dus wel exotisch, dat Cadena, en zo zag er ook de hierbij afgebeelde sigarenroker uit, die tientallen jaren het beeldmerk was: een kruising van de vriendelijkheid van Louis Armstrong met de lippen van Mick Jagger, uiteraard avant la lettre.  Het meest waarschijnlijk is echter dat het logo een Sumatraan voorstelt, want Cadena was gespecialiseerd in sigaren met dekbladen van de beste Sumatraanse tabaksplanten. Vandaar dat ‘Non Plus Ultra’. Cadena’s waren volgens advertenties in Nederland alleen verkrijgbaar ‘in de voornaamste sigarenwinkels’, en in Indische kranten ‘in de voornaamste tokozaken’. In 1921 rept een krant van ‘de alom bekende Cadena’. In 1930 legt een dialectonderzoeker vast dat je in Limburg ‘de Cadena’ kunt zijn in plaats van ‘de sigaar’.

Tussen 1925 en 1930 adverteert Cadena met berijmde teksten, ondertekend door ‘Cadenius’. Wat deze lichte  versjes bijzonder maakt, is dat Cadenius journalistiek inhaakt op de actualiteit. Dat konden internationale gebeurtenissen zijn (waarover in de volgende Argus meer), maar ook de alledaagse ‘trending topics’ in Nederland, zoals Koninginnedag, een verregende vakantiemaand, of een noord-ooster in maart.  En ‘Gestampte Pot’:

 

Kijk eens hier:

al zijn Cadena’s

Nog zoo geurig en zoo fijn,

Het diner, dat er vooraf gaat,

Hoeft niet steeds “diner” te zijn.

Niet alleen na Fransche namen

Zooals Chou Frisé, Choucrôute,

Ook na Boerenkool en Zuurkool

smaakt Cadena wonder goed.

► Meer Cadena-rijmen op CuBra KLIK hier

   
   
jaargang 2, nummer 47, 5 februari 2019

Vredespijp en opium

De reclameverzen van Cadenius, huisdichter van sigarenfabrikant Cadena (zie Argus 46), verschenen in de dagbladen in de tweede helft van de jaren ’20, toen light verse nog ‘rijmelarij’ genoemd werd, ook door de desbetreffende rijmers. Cadenius is echter een maatje of twee groter als we hem vergelijken met de doorsnee middenstandsdichter. Die laat ‘goed’ rijmen op ‘doet’ of ‘moet’, Cadenius rijmde met ‘choucrôute’. Wat hij óók kon, was nieuwe woorden bedenken. Toen in maart 1926 het kabinet van Colijn in een crisis verkeerde, dichtte Cadenius in een advertentie:

 

Steeds nog zijn de Nederlandjes

Voor een kabinet niet rijp

Kabinettenfabrikantjes

Rookten een héél zware pijp.

Wilt ge Excellenties vinden?

Maak uw hersens crisis-klaar

Door den prikkel van Cadena

’t Is een Excellenz-sigaar.

 

En dat hielp. Vijf dagen na deze advertentie trad het eerste kabinet van De Geer aan.

Cadenius besprak in zijn verzen met enige regelmaat ook ‘de toestand in de wereld’. Daarmee kregen die rijmen enige mate van actualiteit, wat uitzonderlijk is in de commercie. In 1925 bijvoorbeeld. Als Griekenland en Bulgarije met elkaar overhoop liggen, dicht Cadenius:

 

Griekenland en Bulgarije

Vlogen op elkander af,

Ondanks wijze levenslessen,

Die de wereld-oorlog gaf.

Vader Volkenbond vermaande:

 

Jongens, Stop! Niet vechten daar!

Rookt den vredespijp, of, beter,

Een Cadena pracht sigaar. 

 

Later dat jaar bemiddelt Cadenius in de burgeroorlog in China:

 

O jé, wat een chaos in China

Hoe komen ze daar nog weer uit?

’t Is hevige heibel en herrie,

En opstand in Noord en in Zuid.

Dat komt van dat Opium rooken,

Dat maakt alle hersens on-klaar…

Wil men de Chineezen kalmeeren?

Stuur z’elk een Cadena sigaar.

 

Ik vermoed, op stilistische gronden, dat Cadenius een pseudoniem is van Gerard Nolst Trenité. Die was in De Groene Amsterdammer een klasse apart als ‘rijmelaar’ onder de schuilnaam Charivarius. In een van zijn ‘ruize-rijmen’ (gebundeld in 1922) vinden we aanvullend bewijs voor mijn vermoeden, een ontboezeming:

 

O, fabrikant of handelaar,

Wie maakt mijn heerlijk droombeeld waar?

 

De reclametekst had hij al klaar:

 

De geurige 10 cents sigaar,

Merk: Charivariaantjes!

   
   
jaargang 2, nummer 48, 19 februari 2019

Delfia en daalders

Er is geen Nederlandse plezierdichter geweest die zoveel woorden tegelijkertijd in de lucht heeft kunnen houden als Gerard Nolst Trenité (1870-1946). In het dagelijks leven was hij leraar staatsrecht en Engels aan een HBS in Haarlem. Onder zijn schuilnaam Charivarius vulde hij vanaf 1903 de rubrieken ‘Charivaria’ en ‘Ruize-rijmen’ in De Groene Amsterdammer, en hij werd er ‘ruize’-populair mee. Met ‘ruize’ bedoelde hij de geaffecteerde uitspraak van ‘reuze’. De meest complete verzameling van zijn werk is de derde editie van Ruize-rijmen (1927).

In de vorige Argus sprak ik het vermoeden uit dat Nolst Trenité zich ook verschuilt achter het pseudoniem Cadenius, die in de jaren twintig reclameverzen schreef voor sigarenfabrikant Cadena. Bladerend door de Ruize-rijmen meen ik daarvoor aanvullend bewijs te hebben gevonden in twee verzen over het métier van reclamedichter. Het eerste heet ‘Een ruize-rijm van liefde, vet en olie’. Charivarius noemt deze opmerkelijke combinatie ‘een lofsonnet’ dat hij graag wil ‘slaken’ op Sla-olie, Liefd’ en Plantenvet -- / Want dat zijn nauw-verwante zaken. De ondertitel is: ‘Reclame-rijm voor de Oliefabrieken Calvé-Delft.’ De laatste regels gaan over het honorarium:

 

Ten slotte dit:

’k Ben niet de man,

Wien hoop op goud heeft voorgezweefd,

Toen ’k prees de treflijkheid, waarvan

Calvé het monopolie heeft,

’k Zocht schooner loon — ga zelf maar na

Voor ’t Rijm op ’t eeremonopolie:

Ik eischte tien pond Delfia,

En één half anker Delftsche olie.

 

Meteen volgt dan ‘Reclame-rijm’, en alles is anders. Geen Delfia maar daalders bij de vis:

 

Ik rijmel voor reclame,

Ik dicht voor wie maar dokt…

 

Het is beneden zijn stand, dat wel:

 

’t Heeft menig heer en dame

Geërgerd en geschokt:

De ruize-ridder rolt van ’t ros, door grof gewin gelokt!

Mijn grollen en mijn grapjes

Verkoop ik ŕ contant,

Wanneer je met je flapjes

Maar zwaait met vlotte hand.

 

De rest van het rijm laat zich lezen als een reclame voor de rijmelaar zelf en uiteraard voor het product dat hij levert. Hij is een vakman.

 

Mijn vaerzen vlijen vloeiend,

— Ten minste volgens mij —

En beelden, boud en boeiend

Die lever ik er bij.

 

En nog een selling point:

 

Wie dus fortuin wil maken,

Bestell' bij mij een lied.

'k Berijm haast alle zaken,

Op velerlei gebied…

 

Daarbij maakt hij één voorbehoud:

 

’t menschenmoordend motor-tuig — Neen. Dat berijm ik niet.

 

Daarover meer in de volgende Argus.

Charivarius

   
   
jaargang 2, nummer 49, 5 maart 2019

Ras van moordenaars

‘Menschen-moordend motortuig’, zo definieerde plezierdichter Charivarius in de jaren twintig in een van zijn ‘ruize-rijmen’ de automobiel. Als populaire rijmelaar maakte hij desnoods zijn talent te gelde door nederige kruidenierswaren of frivole genotsmiddelen te bejubelen, maar motortuig berijmen vond hij beneden elke waardigheid. Als hij in ‘Auto-rijm’ ons gaat uitleggen hoe dat komt, dan verontschuldigt hij zich op voorhand voor 'het bezigen van ruwe taal’. Dat die dingen stinken, nou ja. En dat ‘boeh!’ van de claxon kan hij ook nog billijken. Maar dan. Dat geluid. Wie wil weten hoe een automobiel in volle vaart geklonken heeft anno jaren twintig, die leze hier de soundtrack:

 

Maar dat valsch-gierend gillen,

Zoo plots — nu schor, dan schel,

Waarvan je staat te rillen,

Je huid in kippenvel,

Dat krijschend jammerjanken,

In d' infernaalste klanken,

Dat 's erger dan de stank en

Dat haat ik als de hel.

 

Gevolgd door nog zeven regels vol krijten, krassen, snateren, schetteren, snijden, snerpen, en snorken, huil-geblaat en braakgeluid.

 

Dan wordt het me waarachtig

Soms wel wat al te machtig,

Dan komt er, kort en krachtig

Enfin, je weet wel wat. Ruwe taal.

 

Tot zover de auto. In ‘Gemakkelijke bijverdienste’ scherpt Charivarius zijn pen - 'k Bezweer je, dat ik giftig ben –  nog eens extra aan om de ware oorzaak te lijf te gaan: de automobilist.

 

U treft de banvloek van mijn vaers,

— Jood, atheďst of Christen! —

U, vloekbaar ras van moordenaars,

U, automobilisten!

 

In Nederland was een rijbewijs verplicht vanaf 1905 maar dat was een eigendomsbewijs en geen bewijs van rijvaardigheid. Pas vanaf 1927 moesten bestuurders ook een soort van examen afleggen. Veel hielp het niet. Tot diep in de jaren dertig blijven de automobieltragedies van zondag de krantenkolommen op maandag vullen. Voor Charivarius was het duidelijk: elke automobilist was een hufter.

 

Wat deert hun 't lot van d'evenmensch ?

Wat duizend ongelukken?

Hard, hard! te gaan, dat is hun wensch,

Waar 't menschdom voor moet bukken.

Vrij zijn zij in hun dol bedrijf,

Dat spot met alle regels;

Weg, wandlaar! Berg u 't veege lijf

Voor tierend' auto-vlegels!

De wegen-toestand wordt barbaarsch,

O, bende booze geesten!

De weg is voor de wandelaars,

En niet voor wilde beesten!

 

Charivarius noemde zichzelf graag ‘de ruize-ridder’ – een nazaat van de Man uit de Mancha – die met de taal als wapen tegen elk gebrek aan beschaving ten strijde trok. Echter niet als ‘de ridder van de droevige figuur’ die Don Quichote was. Liever als de ridder met de vileine oogopslag:

 

Neen, strenge rechter, 'k vrees u niet,

Gevangenis, ik tart je

En elk, die op een auto schiet,

Die krijgt van mij een kwartje!

 
   
   
jaargang 2, nummer 50, 19 maart 2019

 

Koos Clooney

 

Hij ging er met gestrekt been in, J.H. Speenhoff, bij het grote publiek beter bekend onder zijn koosnaam Koos. Het is 17 oktober 1919 als in een groot aantal Nederlandse dagbladen voor het eerst een achtregelig reclamevers van zijn hand verschijnt in een advertentie van ‘Hof-stoomkoffiebranderij en theehandel  Van der Vijver’ uit Rotterdam.  Het meest opmerkelijk is dat dit vers en alle volgende afleveringen gesigneerd zijn door ‘Speenhoff’. Zelfs tijdgenoot Charivarius achtte het wenselijk zijn reclameverzen voor Cadena-sigaren te tekenen met de schuilnaam Cadenius. Want je kon dan wel zelfbewust een rijmelaar zijn (‘plezierdichter’ bestond toen nog niet), maar de reclamerijmer stond in die tijd toch nog net wat lager in de letterkundige taxonomie, slechts een paar families boven de sinterklaasrijmer.

Koos tekende toevallig ook, dus om elke twijfel uit te sluiten stond er bij die eerste aflevering ook zijn portret (zie de afbeelding), gesigneerd: Sp.

Van der Vijver kondigde het bovendien aan als ‘Speenhoff-serie No. 1’ en voegde eraan toen ‘ No. 2 verschijnt a.s. vrijdag.’ En wie dan nog twijfelde of hij regels las van Speenhoff de bohémien, het drankorgel, en de oervader van het Nederlandse sociale verzetslied, die werd gerust- dan wel teleurgesteld  door de regels:

 

Hebt vertrouwen in de woorden

Van den dichter van dit lied,

Koopt de Van der Vijver’s pakjes,

En koopt andere pakjes niet.

 

Het was een lied! Van Speenhoff!

Speenhoff aan de thee?

 

Zeer modern is de verwerking

Van zijn allerfijnste thee

Met behoud van het aroma.

Eischt het merk dus V. D. V.

 

Speenhoff die prins Hendrik bejubelt?

 

Onze Prins ging robben jagen

op een kouden winterdag

Toen Hij, om wat warms te drinken

Juist een visscherswoning zag.

 

Speenhoff als  aanhanger van anti-alcoholorganisatie ‘De Blauwe Knoop’?

 

Koopt dan Van derVijver’s koffie

Eischt dan Van der Vijver’s thee,

Als ge daarvan hebt gedronken

Telt de borrel niet meer mee.

 

Hij kreeg er kritiek op, zeker. Maar honderd jaar later lijkt Koos toch vooral zijn tijd vooruit te zijn geweest. De tijd van, bijvoorbeeld,  George  Clooney. Je maakt een paar mooie films, en voor de rest van je leven drink je gratis koffie van Nespresso.

 

 

Alle achttien koffie- en theeverzen van Speenhoff staan HIER verzameld op www.cubra.nl.