INHOUD ARGUS-ARTIKELEN

CUBRA HOME

INHOUD MIDDENSTAND

Om u te abonneren op Argus - KLIK HIER

 

Beschouwingen over het rijm van de middenstand in velerlei gedaanten

zoals gepubliceerd in het tweewekelijks verschijnende periodiek

ARGUS

door

Ed Schilders

 

Jaargang 1 - Nr. 1 - 24 Jaargang 2 - Nr. 25 - 50 Jaargang 3 - Nr. 51 - 72 Jaargang 4 - Nr. 73 - 84 (slot)
   
jaargang 3, nummer 51, 2 april 2019

 

Schrijfpotentie

 

Op 20 februari 1920 verscheen in de Nederlandse dagbladen het achttiende reclamevers waarin Koos Speenhoff  de loftrompet stak over de koffie van firma Van der Vijver. Hij noemde het ‘Romanschrijver’ want het ging over Honoré de Balzac, grootverbruiker van cafeïne. Mogelijk spelt  Speenhoff ‘Balsac’ om besmuikte schaamte over de foutieve uitspraak ‘balzak’ te ontwijken:

 

Hij dronk veertig koppen koffie

En hij schreef op zijn gemak.

 

Maar dat kan beter:

 

Zooveel hebben wij niet noodig

Van der Vijver zorgt er voor

Met zijn tweede kopje koffie

Schrijft ge zeven uren door.

 

Aflevering 19 werd wel aangekondigd maar is nooit verschenen. Jacques Klöters, die aan een biografie van Speenhoff werkt (te verschijnen in het voorjaar van 2020), schreef me: ‘Ik denk dat hij er begin 1920 mee ophield omdat hij vanaf dat moment een wekelijks gedicht voor het Rotterdamsch Nieuwsblad ging schrijven plus een brievenrubriek.’

Speenhoff de broodschrijver, Klöters kent er veel voorbeelden van. Het oudste is een rijm uit 1907 voor de Gramophone Company, waar Koos zijn platen opnam, en met wie hij problemen had over zijn contract. Speenhoff berijmde een verzoenende ode van zestien regels, waaronder deze:

 

De gramophoon is toch de clou van de moderne tijd

Het grootste wonder van de eeuw, bij duizenden verspreid

Te midden van de oceaan, de steppen of de hei

Verveling van de eenzaamheid gaat door zo’n ding voorbij.

 

Op 3 januari 1925 verdedigde Speenhoff zich in de door Klöters genoemde ‘brievenrubriek’ tegen kritiek die hij had gekregen op zijn berijmde nieuwjaarswens voor het poetsmiddel Glim. ‘Die firma heeft er nog een flinke som voor betaald en met dat geld voldoe ik mijn belastingen’, schrijft hij vilein. En: ‘Ik denk er niet over om me er voor te schamen.’

Dolf Hell, reclamehistoricus, stuurde me de afbeelding die bij dit stukje staat, een sjiek reclameplaatje voor pastilles van Läkerol. Ook die werken blijkbaar schrijfpotentieverhogend.  Beter nog dan de koffie van Van der Vijver:

 

 Als het schrijven niet wil vlotten,

Door een loom en dof gevoel,

Zit de arme pennedooper

Soms te suffen in zijn stoel.

 Biedt dan zijne lieve dochter

Hem de Läkerol-doos aan:

Dan is hij nog niet een Shakespeare

Maar het werk zal vlotter gaan!

   
   
jaargang 2, nummer 52, 16 april 2019

 

Oud, belegen, en jong

 

Toen de psycholoog, taalkundige, en jezuïet Jac. van Ginneken (1877-1945) in 1914 het tweede deel publiceerde van zijn vuistdikke Handboek der Nederlandsche taal, had hij daarin ook een hoofdstuk ingeruimd voor het middenstandsrijm en de reclametaal. De ondertitel van dit deel was namelijk ‘de sociologische structuur onzer taal’. Aan de universiteiten fronsten taalgeleerden hun wenkbrauwen, maar Van Ginneken was daarmee, weten wij nu, een voorloper van wat pas veel later ‘sociolinguïstiek’ zou gaan heten. Zeker, taalkundig graaft Van Ginneken niet erg diep, maar hij heeft toch maar mooi  vastgelegd  dat in zijn tijd de kaashandel zich poëtisch profileerde met de rijmende slogan

 

Waar Hollands mooiste koeien grazen

Daar maakt men puike Unie-kazen.

 

Die kaashandel is sindsdien fraaie rijmstaaltjes blijven opleveren. Een gouwe ouwe is bijvoorbeeld de tweelijner uit 1940 van een kaaswinkel in Den Bosch:

 

20+ kaas geen bezwaar

Leg twee lapjes op elkaar.

 

Belegen uit hetzelfde jaar is deze van een handelaar aan de Maashaven in Rotterdam:

 

Wat Peet snijdt

Is kwaliteit!

 

En jong:

 

Kaas van koe en geit

Ambachtelijk bereid.

 

Van een kaasboerderij in Zoeterwoude (2003).

 

Voor zover ik heb kunnen nagaan, is Bastiaansen Kaashandel momenteel de kaasmiddenstandsrijmer des vaderlands. Hij staat op markten in Breda, Molenschot, Den Bosch en Tilburg (zie de website). De ruime kraam hangt vol met viltstiftpagina’s uit zijn poëziebundel. ‘Kazen’ rijmt op ‘oase’. ‘Kaasschaaf’ wordt gespeld als ‘kaas-gaaf’. Op het pakpapier staat:

 

Blijf bij de les

Eet kaas vers van het mes.

 

Bastiaansen: ‘Dat zei mijn moeder altijd.’

   
   
jaargang 2, nummer 53, 30 april 2019

 

Kèzen, kaake, kouke, kiest

 

Onder de vele vellen met berijmde slogans in de kraam van kaashandel Bastiaansen op de zaterdagmarkt in Tilburg (zie de vorige Argus), zagen we er één die gesteld was in het dialect. Iedere middenstandsdichter rijmt immers graag op zijn naam maar als je Bastiaansen intikt in het online rijmwoordenboek antwoordt de computer: ‘Hmm, daar rijmt echt niets op.’ Bastiaansen bewijst het tegendeel:

 

Kek, doar goan ze

de kèzen van Bastioanse!

 

Het Nederlandse ‘gaan ze’ rijmt dus op ‘Bastiaanse’. Goed, het is geen volrijm, maar klachten daarover heeft Bastiaansen nog nooit gehad.

Wordt er eigenlijk veel in het dialect gerijmd door middenstanders? Dat viel mee. Het bereik is mogelijk wat beperkter maar het schept een intiemere band met de klant. In Den Bosch werd bij een uitdragerij genoteerd:

 

Bij ’t Vlietje

Alles veur ’n bietje.

 

Ook niet duur: de chocoladebollen waarmee een bakker uit Vught tijdens carnaval (als dialect de voertaal is) adverteerde.

 

Wè lulde?

Vier chocolade bolle veur unne gulde.

 

Een slogan van bakker Knol uit Groningen-stad luidde (2003):

 

Ik hol

Naar Knol

Voor kouk

Jij ouk?

 

Het zal de traditionele Grönneger kouke betreffen. Onbeantwoord is nog steeds de vraag of de gevelreclame van de Amsterdamse firma Dake – Kom kijken bij Dake – Nederlands is, of dat ‘kijken’ op z’n Amsterdams moet worden uitgesproken.

Terug naar de zaterdagmarkt in Tilburg. Lang geleden stond daar ook Piet Groot, beter bekend als Lange Piet. Met fruit. In het plaatselijk dagblad adverteerde hij met een lang dialectrijm, waaruit deze regels:

 

Want iedere Tilburger wit:

haolt fruit bij Piet Groot.

Hij heej ’t neusje van de zalm

ge gaot nie in de boot.

Gezondheid leet ur op de kraom

gin man kan dur tegenaon

’n volle tas vur ’t minste geld en d’n dokter van de baon.

 

Waarschijnlijk werden die regels voor Piet geschreven door een bekende plaatselijke dialectrijmer uit de jaren ’70. Hij signeerde zijn verzen met ‘Lechim’, want hij heette Michel. Van zijn hand is ook het rijm dat op de bonnetjes stond van het populaire café van Toon Franken:

 

De wèèver, de schrèèver en dun artiest,

ge vindt ze bij Toontjes oan de kiest.

 

 

   
   
jaargang 3, nummer 54, 14 mei 2019

 

Kom eens praten

 

Bij eerste lezing leek het me een geval van vandalisme. In de nacht van 7 op 8 december 1940 werd de winkelruit van tabakshandelaar Eijgenraam, gevestigd in de Armhoefstraat in Tilburg, met een kei ingegooid. Maar bij nader inzien was het oorlog, liep het tegen Kerstmis, en dan wil de altoos zo tevreden roker toch wel eens wat onrust stoken. Te meer omdat je bij Eijgenraam ook voor sterkedrank terechtkon. Burgers dan wel stadgenoten die elkaar beroven, zijn ook tijdens de oorlogsjaren niet uitzonderlijk.

Arnold Eijgenraam was uiteraard boos maar ook vastberaden. In het Nieuwsblad van het  Zuiden plaatste hij een advertentie met daarin een kort rijm: ‘Door omstandigheden vitrine onbruikbaar. Zeg het met steenen, de daders nemen echter de beenen.  De Kerst-Etalage zal echter voorbeeldig worden. Groote sorteering Sigaren, Sigaretten en Tabak.’

Snel daarna zal hem het humoristische toeval duidelijk zijn geworden. Hij heette Eijgenraam, en nu was warempel zijn eigen raam ingegooid. Vier dagen later plaatst hij weer een berijmde advertentie, met gebruik van het plaatselijk dialect. De titel is ‘Een schoon gezicht deur een kapotte ruit!’, en het zit vol goede moed:

 

Het eigen raam van Eijgenraam

Gong deur 'nen kaai aan scherven

Mar, deur zon raam laat Eijgenraam

 Zijn stemming niet bederven!

 In mijn vitrine ligt alweer

Het rookgerei bij hopen

Hil Tilburg mot dè kommen zien

Want... 'k wil het geern verkopen!!

 

Tot zover de middenstander, nu de dichter:

 

En 'k nodig ook den “kaai-mins” uit

Ik vlieg hum nie in d'haren...

Integendeel: hij krijgt van mijn

Een fijne kiest sigaren!!

 

Daarmee werd Eijgenraam behalve een fait divers ook een nieuwsbericht. Zijn vergevingsgezinde vers vond zijn weg naar een aantal reacties waaruit blijkt dat er nog een derde lezing is. Vanaf begin september woedt in Tilburg en in andere steden de tweestrijd van de ‘ruitentikkers’. Gekken en dwazen schrijven hun namen niet meer op deuren en glazen, ze gooien die glazen nu ook in. De ruiten van NSB-prominenten en Zwart Fronters worden in Tilburg rond middernacht bekogeld. Eijgenraam was slachtoffer van de tegenreactie:

 

NSB’ers die de ruiten vernielden van panden waar een affiche hing van de Nederlandsche Unie, die toen nog een tegenwicht leek tegen de NSB.

In januari 1941 publiceerde Eijgenraam zijn laatste berijmde advertentie:

 

Rook, drink in eer, met mate

En… kom met mij eens praten.

 

Het heeft niet geholpen. Dat kistje sigaren is nooit opgehaald.

 
   
   
jaargang 3, nummer 55, 28 mei 2019

 

Museumstuk

 

Een van de zeldzame rijmen die een museumstuk zijn geworden. Fraai gekalligrafeerd en geïllustreerd, strak berijmd. Waarschuwing van de Nederlandsche Heidemaatschappij om bos- en heidebrand te voorkomen. Het exemplaar bevindt zich in het Tripgemaal in Gersloot bij Heerenveen. Het gemaal is tegenwoordig een museum, geopend ‘als de rode vlag in top hangt’. (Met dank aan Willem Winters.)

   
   
jaargang 3, nummer 56, 11 juni 2019

 

Naar de haaien

 

De meest onbegrijpelijke misser van de verzamelde Nederlandse distillateurs is dat er nooit een borrel geproduceerd is onder de naam Dieuwertje Diekema. Sinds Robert Hennebo (behalve dichter ook kroeghouder) in 1718 zijn Lof der jenever publiceerde, is er immers nooit onderhoudender gerijmd over de combinatie van drank met dame dan door Kees Stip in Dieuwertje Diekema. Want

 

Dieuwertje Diekema spoelt de glazen

achter de toonbank bij haar pa

in het café De Laatste Ronde

in Scheemda, Sneek of Wolvega.

 

Lees de eerste twee van de 116 regels, en je ziet het etiket voor je:

 

Dieuwertje Diekema staat te draaien

in fil d’écosse en crêpe de chine…

 

Een sterk beeld, ook gezien het vervolg:

 

en menig man gaat naar de haaien

die Dieuwertje Diekema heeft gezien.

 

‘Dieuwertje’, dat aanvankelijk clandestien gepubliceerd werd, werd razend populair. ‘Overal kwam ik copieën tegen,’ schrijft Stip in een latere editie, ‘geschreven, gestencild, getikt en gehectografeerd.’ Geen stoker, zelfs geen brouwer heeft met die populariteit zijn voordeel gedaan.

Ook distillateur Bootz niet, terwijl die voor zijn succesvolle merk ‘Tip van Bootz’ vanaf 1932 reclame maakte met limericks, een even luchtige vorm als Stips persiflage op de ballade. En Stip gaf in de slotregel van het negende kwatrijn zelf al de perfecte slogan waar hij de verliefde binnenschipper doet verzuchten:

 

- Ik heb Tip van Bootz gedronken in Voorburg

En Kriekenlambiek dronk ik in Geleen

maar liever wil ik nooit meer drinken

ik wil Dieuwertje Diekema alleen.

 

En nog een voordeel: Dieuwertjes ogen

 

…zo blauw als vlijmscherp staal.

Geen sterveling heeft er zulke ogen

van Rilland-Bath tot Stadskanaal.

 

Nee, Bootz bleef zijn Tip-advertenties liever verluchten met een overjarige ober zónder ogen, ook na de oorlog toen het merk steeds minder populair werd. Pas halverwege de jaren ’60 introduceerde Bootz een jongedame in cartooneske advertenties,  getekend door Jan Kruis. Ze heette Tipje, staat soms inderdaad wat te draaien,  maar ze hielp niet echt. De nekslag kwam in 1972 toen een carnavalsliedje van De Meestampers vooral in de piratenether een hit werd. In de tekst luidt het over Tipje: ‘Die laat zich zo maar pakken.’

En zo ging dus niet meer menig man maar Tipje zelf naar de haaien.

De limericks van Bootz waren overigens jarenlang een groot succes. Daarover in de komende aflevering.

► Meer Tip van Bootz op CuBra

   
   
jaargang 3, nummer 57, 25 juni 2019

 

Het rijmt op Bagdad

 

Het lijkt gedoemd te mislukken: een brandewijntje op de markt brengen voor mannen. Oranje van kleur, ook nog, en een aroma van sinaasappelen. Maar daar dachten ze in 1930 bij distilleerderij Bootz blijkbaar anders over. De merknaam werd Tip, naar aanleiding van het idee dat de beurshandel om vijf uur sloot en het dus hoog tijd was voor een vloeibare tip. Dat werd de ‘Tip van Bootz’ met op het etiket een tekening van de Beurs van Berlage. De eerste advertenties verschenen op de beurspagina’s van het Algemeen Handelsblad met de tekst: ‘Een tip ná de beurs is ook wat waard, als het maar ’n Tip van Bootz is.’

Toch zou Tip van Bootz bijna zestig jaar in de slijterij blijven, een succes dat vooral te danken was aan een simpele reclameformule. Drankzuchtig Nederland werd  opgeroepen een limerick te maken met Tip van Bootz als onderwerp, en elke week werd de winnende inzending afgedrukt in de dagbladen, vaak op de voorpagina, naast een streng gestileerde ober. Daarbij werden de initialen van de inzender vermeld, zijn woonplaats, en de mededeling dat hij een fles Tip zal ontvangen.

Er moeten meer dan duizend van zulke limericks gepubliceerd zijn, waarvan de meeste uiteraard loftuitingen zijn:

 

Mijn oom telt ruim negentig jaren,

Hij brilt niet en zwart zijn z’n haren

Hoe blijft hij zo fit?

Laatst zei hij me dit:

‘Drink TIP en ook jij zult het klaren.

 

‘Rijm, metrum en taalzuiverheid worden zorgeloos opgeofferd’, schrijven Drs. P en Ivo de Wijs in hun handboek Het Rijmschap waar ze de limerick benoemen tot de versvorm bij uitstek voor ‘onbevoegde engerds’, en met het hoogste ‘Kan ik ook’-gehalte. De Bootz-advertenties zijn op dat punt een ware goudmijn maar eerlijk gezegd blijft het toch vermakelijk:

 

Ben voor niemand meer te genaken

Doe niets meer dan limericks maken

Maar och wat een pech

De “Tip” die blijft weg.

O nectar wat zou je me smaken.

 

En een enkele keer lezen we een tip die nog steeds niet verouderd lijkt:

 

Er was eens een voorname kalief uit Bagdad,

Die dronk Tip van Bootz en Vrouwlief die zag dat;

Sedertdien drinkt ook zij

Daags haar Tip, gelijk hij,

Zonder mannie te vragen:

‘Zeg mag dat?’

► Meer Tip van Bootz op CuBra

   
   
jaargang 3, nummer 58, 9 juli 2019

 

Tennissen of kennissen?

 

Rijmt ‘tennis’ op ‘lesbiennes’? Alleen op pakjesavond. Als Sinterklaas of Zwarte Piet het rijm hebben geschreven dat de ‘sepries’ begeleidt. Het online rijmwoordenboek van Van Dale zegt het uitdrukkelijk: ‘Voor Sinterklaas rijmen was nog nooit zo eenvoudig!’ En dus krijgt ook ‘migraines’ vier sterren. Vijf sterren, de hoogste score, lijkt zich te beperken tot volrijm (stennis, kennis, schennis) ware het niet dat ook ‘scènes’ vijf sterren krijgt, terwijl die è toch een soort van fonologisch dubbelspel is.

Het is een oud rijmprobleem, tennis. In 1925 rijmt een zekere ‘Minstreel’ in de Nieuwe Hoornsche courant over het nakroost van een sportief echtpaar:

 

De zoon is thans een held

Op ieder voetbalveld,

De dochter heeft haar moeder’s flair

En wordt gewis een tennis-ster. 

 

Drie jaar later verzucht een columnist van de Bredasche Courant: ‘O, 't is ontzettend moeilijk. Wat is tennissen voor een woord? Hoogstens kan het op “lieve kennissen” uitloopen in een gedicht, doch als je er een sonnet op schrijven moet met zooveel maal het zelfde rijm...’

De vroegste klaagzang dateert uit 1910. In een artikel over de etymologie van ‘tennis’ benoemt  de schrijver ‘tennissen’ en ‘kennissen’ als synoniemen:

 

Tennissen

speel je slechts met kennissen.

 

Het ligt dus voor de hand dat ‘tennis’ door adverterende verenigingen niet met ‘stennis’ of ‘schennis’ werd berijmd maar met ‘kennis’, en dan beslist niet in de intellectuele maar in de gezellige betekenis. In 1933 adverteerde een Haagse tennisclub met het kwatrijn:

 

Zegt het al uw kennissen

Wilt u leeren tennissen?

Informeer dan eerst bij Krone

’t Zal beslist uw moeite loonen.

 

‘Temmink’s Tennispark’ in Amsterdam legde in 1928 de lat wat hoger toen het per advertentie nieuwe leden probeerde te werven:

 

Wie heeft er een paar kennissen,

Die gaarne willen tennissen?  

 

Er was wel een voorbehoud:

 

Alleen zij zijn ons aangenaam

Die den bal behoorlijk slaan.

 

En wat tot aanbeveling strekte:

 

Het antwoord liefst op rijm gesteld

Naam, leeftijd en adres vermeld.

 

In De Revue der Sporten van 12 juli 1916 gaf columnist Chantecler ‘tennissen’ een nieuwe definitie ‘om iets te bereiken’: ‘Een goed terrein, liefst gravel, en goed materiaal, benevens een vaste wil, om het spel te leeren, met de overtuiging, dat ge op het veld zijt om te tennissen, en niét om te kennissen.’

   
   
jaargang 3, nummer 59, 23 juli 2019

 

Germaan Vooraan

 

We schrijven lente 1934. Tijd om fietstochtjes te gaan maken. Rijwielfabrikant F. & J. v. Werven uit Meppel pakte in de dagbladen flink uit met een lang rijm over de geneugten van zomerse fietstochten, uiteraard te maken op zijn merk: Germaan.

 

Krijgt U de zomer in Uw bol

Sloeg U het liefste maar op hol

Wilt U er met een fiets op uit

Terwijl U schel maar lustig fluit

Wilt U genieten van Uw jeugd

(Zelfs als die tijd U nauwlijks heugt)

Wilt U eens vrij van zorgen gaan

Maak dan een tocht op een Germaan

 

Vanaf 39,50. Geen geld voor ‘Zo’n kraan van ’n Germaan’ met als garantiebewijs: 'Germaan Vooraan’.

Twee jaar later wordt het uiteraard weer zomer en moet er weer gefietst worden, al dan niet schel en lustig fluitend. In die dagen doet Van Werven  in de dagbladen een korte maar heel aardige reclamecampagne verschijnen met een rijm bij een illustratie. Zie de afbeelding met een okselfrisse dame die met één hand haar bezwete fietsmaatje met een wiellengte klopt. Dat wordt niks tussen die twee tenzij hij snel een Germaan koopt met een grotere koplamp. Vrijwel tegelijk verschijnen er advertenties van een ander ‘stelletje’. Ze rijden naast elkaar. Koplampen even groot.

 

Lentelucht en liefdeslachjes

zie dat jong geluk eens aan

Zwevend zijn ze “in de wolken”

allebei op een Germaan.

 

Ik vond in krantenbank Delpher nog een fluitende bakkersjongen:

 

Als een rijwielacrobaat

vliegt hij door de drukste straat...

 

en de bejaarde professor Trapper Peddelaar:

 

Hij durft nog lange tochten aan

maar dan alleen op een Germaan.

 

Maar in 1939 slaat het zomergevoel van de Germaan plotseling om. Geen rijm meer. Wel een tekening van een vrouw die door ‘een gietbui’ fietst. De kop luidt: ‘Zij durft het aan.’ De Germaan wil ‘geen mooi-weer-fiets’ meer zijn. De bijbehorende berijmde slogan ’n Germaan daar heb je wat aan was nog geen zomer later al wreed door de werkelijkheid ingehaald. De Germaan kwam vooraan.

Op 5 maart 1940 zag ook rijwielhandelaar Böckman uit Hoorn de bui al hangen. Hij bracht de Germaan aan de man onder de kop: ‘Koopt Nu Een Rijwiel, ze worden duur.’

► Meer Germaan-reclame op CuBra KLIK HIER

   
   
jaargang 3, nummer 60, 20 augustus 2019

 

Het dol-fijn-effect

 

Haar naam was Dolly Fijn. ‘Mevrouw’ Dolly Fijn voor de krantenlezer. Haar pasfoto siert in de herfst van 1938 de advertenties  van de Bredase chocoladeproducent Kwatta, die eerder dat jaar een nieuwe reep heeft gelanceerd: de ‘Dol-fijn’. Dolly zegt: 'Dit zijn mijn beide bengels’, en die zien we op de kiekjes uit het foto-album van de familie Fijn. Bengel 1 is in zwembroek aan het paalklimmen, zijn broertje staat op een schommel in een jongensbadpak (één schouderbandje). Allebei zijn ze dol op Dol-fijn. Het wordt nog erger. Als de bengels uit school komen, zo ontboezemt Dolly, willen ze graag ‘een paar dikke boterhammen oppeuzelen’. Nou, ‘die krijgen ze niet.’ In plaats daarvan krijgen ze ‘een reep chocola: Dol-fijn van Kwatta’. En ze sluit af met de berijmde slogan:

 

Kwatta Dol-fijn

Omdat ze dol fijn zijn!

 

De woorden fijn en zijn, vormen ongetwijfeld het meest gebruikte rijmpaar in de poëzie van de middenstand. Dat komt doordat in de eerste regel heel eenvoudig een product of dienst in te passen is, en in regel twee een naam, een adres, of de klant.

 

Voor bronwater helder fijn

moet men bij Liebrand zijn.

 

Uw koffiesurrogaat heel fijn?

Tòch zal “Kadé” nog beter zijn.

 

“Crackfree” stijfsel is zoo fijn

Niemand mag er zonder zijn.

 

In de krantenbank van de Koninklijke Bibliotheek zijn met enig geduld honderden varianten te vinden. Wat dan opvalt, is dat de rijmers die toch een beetje origineel willen zijn, gretig de ene ij op de andere stapelen. Zoals een kledingzaak uit St. Michielsgestel in 1920:

 

Heb je zin om te trouwen

en je denkt het later niet te berouwen,

Wil je daarvoor niet veel riskeeren.

Kom gerust bij ons een trouwpak leenen.

Nu weet je, dat geheel het jaar bij ons moet zijn

in ons goedkoop kleedingmagazijn

om goedkoop en fijn gekleed te zijn.

 

Een modezaak in Den Haag (1920):

 

HOORT

Wilt U koopen en fijn,

dan moet U bij mij zijn,

Want de winkel is te klein,

En ik moet wegens verbouwing uitverkocht zijn.

 

Ik stel voor dat we deze stijlfiguur het ‘dol-fijn-effect’ noemen.
   
   
jaargang 3, nummer 61, 3 september 2019

 

Gewoon: blij

 

Volgende week begint het. Ik neem tenminste aan dat ze in het Limburgse Mesch noch in het naburige Noorbeek vergeten zijn dat zij respectievelijk het eerste kerkdorp en de eerste gemeente van Nederland waren die door de geallieerden werden bevrijd. Op 12 september 1944. En dat dat gevierd en herdacht moet worden, zeker in een kroonjaar als het 75ste. Op 11 juni 2020 zullen ze dat op Schiermonnikoog als laatste van Nederland doen.

Als de hongerwinter voorbij is en de lokale kranten geen twee pagina’s meer tellen maar liefst vier, krabbelt ook de middenstand weer op. Het is belangrijk te laten weten dat je nog steeds in zaken bent. Zoals drogisterij De Pelikaan dat doet in Haarlem:

 

In de oorlog hebben wij

steeds ons best gedaan

Komt nu ook met de vrede

bij de Pelikaan.

 

Er mag weer Nêerlands bloed door de aderen van de middenstandsrijmers vloeien. Slechts een enkeling doet moeite Tollens te evenaren met een rijm als:

 

Al de dagen onzer plagen

Gaan ten eenenmaal voorbij

Uit dit duister rijst de luister

Van een nieuwe heerschappij.

 

Niet slecht voor de kruidenierswinkels in Heemstede in samenwerking met een  brood- en banketbakkerij in Haarlem (12 mei 1945).

Nederland was ‘vrij’. Op dat woord kan volop gerijmd worden (dwingelandij, barbarij, slavernij), en dat gebeurt ook wel, maar het overgrote deel houdt het eenvoudiger, of eigenlijk klantvriendelijker: Nederland was gewoon ‘blij’. En blijer dan in deze advertenties is Nederland nooit meer geworden. Kruidenier Otter uit Heerenveen:

 

Nêerland vrij

Allen blij!

Straks koopt U weer

Otter’s Koffie en Thee

Want U weet:

die gaat ermee.

 

Schoenpoetsfabrikant Erdal hield het nog korter met zijn product ‘gemaakt door Nederlandsche menschen’:

 

Wij leven vrij

Wij leven blij

De oorlog is voorbij. En deze:

 

Oh wat zijn wij heden blij

Holland is nu eindelijk vrij

Straks is er boter, kaas en ei

Bij Meiland weer in bonte rij (12 mei 1945).

 

In juni 1945 bood Metropole in de Sarphatistraat in Amsterdam sigaren aan van ‘exclusieve vooroorlogsche tabak’, onder het motto

 

Hereend en vrij

Gansch Neerland blij.

 

Slechts een enkeling berijmde het realistischer. Stoffenhandelaar Heering uit het Gelderse Oene bijvoorbeeld in het regionale advertentieblad:

 

Al is de verkoop tijdelijk nihil

De Vrede brengt opnieuw textiel.

   
   
jaargang 3, nummer 62, 17 september 2019

 

Onblijheid

 

Niet iedereen was altijd even blij toen Nederland vanaf september 1944 stukje bij beetje bevrijd werd en daardoor steeds blijer werd. Een vroeg voorbeeld van wat we ‘onblijheid’ zullen noemen, deed zich al voor naar aanleiding van het bevrijdingsfeest dat op zaterdagmiddag 4 november in Tilburg gevierd werd, een week na de bevrijdingsdag. Prins Bernhard kwam kijken, de Prinses Irenebrigade defileerde, en de burgemeester sprak oranjegekleurde woorden. Tussendoor speelde het harmonieorkest ‘populaire volksliedjes’ en de verblijde Tilburgers zongen uit volle borst liedjes als ‘Houd er de moed maar in’, ‘Laat nu de klok maar luiden’ en ‘Laat ons vreugde maken’. Doordat radio ‘Herrijzend Nederland’ de feestelijkheden live uitzond, kon de feestvreugde ook in het nog niet bevrijde deel van het land gehoord worden. Dan is, lijkt me, ‘Houd er de moed maar in’ toch een hart onder de aangehaalde buikriem. Ten minste één luisteraar dacht daar anders over. In Trouw noemde hij op 9 december de Tilburgse blijheid ‘banaal en platvloers’. Hij vroeg zich af: ‘Was deze laag-bij-de-grondsche lol een radio-reportage waard?’

In essentie hebben we hier te maken met een conflict tussen de blijheid over een nieuwe toekomst en de onblijheid over het recente verleden. Kunnen die gevoelens samengaan? Het overgrote deel van Nederland vond klaarblijkelijk van wel, want vooral in 1945 beleven theaters, toneelzaaltjes en schuifdeuren een ware hausse aan nationale en lokale revuevoorstellingen waarin de toekomst gevierd wordt en het recente verleden op de hak wordt genomen. Van de inhoud is nauwelijks iets overgeleverd, maar in de kranten vinden we soms de credits en in ieder geval de titels, waarin ‘vrij’ en ‘blij’ vrijwel altijd de sleutelwoorden zijn. Ik noem slechts een handvol uitvoerenden en titels.

Zuider Toneelkring:

Wij leven vrij.

Pander’s Variété Revue:

Wij leven vrij... Wij leven blij.

Bas Sluis’ Revue, Maastricht:

Wij leven vrij! Wij leven blij!

De Flitspuit:

Hoera, we zijn weer vrij.

Johan Lingeman, Coevorden:

Hallo, wij zijn weer vrij.

Korfbalvereniging te Schoonoord:

Wij zijn weer vrij.  

Revue Gezelschap Holland, Heerenveen:

Wij zijn weer vrij.

Nooit was de theatervrijheid zo monotoon als in 1945.

Juli 1945. De Bond van Illegale Werkers voert in Den Haag de revue Holland is weer vrij op. In Kampen is een lezer van Strijdend Nederland daarover onblij: ‘Zijn wij dan zoo kort van memorie? Hoe ter wereld kunnen illegalen, die door de diepten van het leven zijn gegaan (...) terwijl de graven van hun makkers versch gedolven zijn en hun asch rust aan het Noordzeestrand bij Zandvoort, in den valschen klaterschijn van een revue zich vertoonen aan het Nederlandsche volk? Hoe zullen wij uit naam van onze gestorven kameraden nog ooit iets te zeggen hebben tot ons volk, als wij het peil van publieke vermakelijkheid niet te boven kunnen komen?’

Me dunkt dat die vraag na 75 jaar afdoende is beantwoord. Toch vraag ik me nog af of ik onblij moet zijn over de opvoering, in augustus 1945, van Wij leven vrij, wij leven blij in hotel Meursinge. In Westerbork. Door Cabaretgezelschap Peter Pech.

   
   
jaargang 3, nummer 63, 1 oktober 2019

 

Pils vs druifluis

 

Op de voorzijde van het omslag en op de titelpagina is de dodendans gereproduceerd  die Michael Wolgemut in hout sneed voor een van de mooiste wiegedrukken: Hartmann Schedels Kroniek van Neurenberg (1493).  Magere Hein bespeelt een schalmei, twee skeletten dansen naar zijn pijpen met een dame en een heer die in verregaande staat van ontbinding verkeren, maar dat mag de pret niet drukken. Ik kende die ‘danse macabre’ maar werd getroffen door de context. De titel van de uitgave luidt Rideamus, ‘Laten we lachen’, en dat is het ‘nieuwste prentenboek voor medici en patiënten’. Het verscheen in 1913 ter gelegenheid van de jaarvergadering van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (NMBG), een gezelschap dat we nu niet meteen identificeren met zwarte humor, cynisme en zelfspot. En daar staat Rideamus wèl bol van. Met een overlijdensadvertentie voor de opgeheven Geneeskundige Courant: ‘Zij stierf onder dokters handen’. Advertenties voor ‘de alcoholvrije Gezondheidsgenever’, tandpasta van Pebeco tegen slechte adem bij sigarenrokers, en een ‘Fabriek van Kunstbeenen en – Armen’ in Amsterdam. Verder veel ‘kwinkslagen, boerterijen, rijmen en spreuken’, bekent de ondertitel eerlijk.

Onder dat ‘rijmen’ vallen ongetwijfeld ook twee grote bijdragen van tekenaar Ko Doncker, waarvan er één een maandkalender vormt voor Fisslthalers Pilsener Urquelle, het biermerk uit Tsjechië; Fisslthaler was de importeur. Hier geen dansende doden maar elke maand glasheffende pilsdrinkers.

In januari schaatst een dame ‘Urquell’ in het ijs van het prentje, met daaronder het rijmpje:

 

Het Pilsner Urquell staalt de spieren

En doet het menschdom vroolijk zwieren.

 

Uruell was in die tijd een nogal exclusief flesje pils. De liefhebbers daarvan zien we in de kalender dan ook op de golfbaan, bij een regatta, op de paardenrennen, en in de schouwburg. Op oudjaarsavond dragen ze een jacquet:

 

Met Pilsner Urquell het jaar uitgeluid

Is ook voor U het voordeeligst besluit.

 

In juli zien we een vleugje luchtvaartgeschiedenis met Anthony Fokker:

 

De aviateur of vliegenier

Schept heldenmoed uit Pilsner-bier.

 

De beste vind ik oktober, hierbij afgebeeld, met de aantekening dat ‘philoxera’ een druifluis is.

Het bestuur van de NMBG was niet blij met Rideamus. Meer daarover in de volgende Argus. Wie wel tevreden zou zijn geweest, is Hartmann Schedel. Hij was niet alleen de uitgever en auteur van de Kroniek van Neurenberg, maar ook de stadsarts van die stad.

► De complete Urquell-kalender staat HIER op CuBra

   
   
jaargang 3, nummer 64, 15 oktober 2019

 

Boffer & koffer

 

Het ‘Nieuwste Prentenboek voor Medici en Patiënten’ Rideamus werd in 1911 tot en met 1914 ter hand gesteld aan leden van de Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (NMBG), en wel aan het eind van hun jaarvergadering. Met de uitgave had de NMBG echter niets van doen. De voorzitter, Hendrik Burger, waarschuwde de leden dat Rideamus bepaald geen  sieraad voor de medische stand was.

De uitgave was een initiatief van de Amsterdamse uitgeverij Binger met als samensteller B.I. Stouri, de puntige schuilnaam van Johan H. H. Siedenburg. Rideamus werd niet alleen cadeau gegeven aan de vergaderde medici, het kwam ook in de handel en daarmee in de publiciteit. De kranten vonden de moppen ‘flauw’ en de prenten ‘pikant’, maar citeerden vervolgens gretig. Paginagrote cartoon. Meneer dokter zegt dat beide benen geamputeerd moeten worden. Patiënt antwoordt: ‘Gelukkig, dat valt mee. Ik dacht dat ik geen Rijnbende meer zou mogen drinken.’ Het is lastig om na meer dan een eeuw de satire in Rideamus te scheiden van de werkelijkheid. Het middel Lenicet, bereid uit Bolus sterilis, blijkt echt te hebben bestaan voor ‘Droge behandeling der vagina’. Hendrik Burger verbleekte.

In de vorige aflevering van Argus noemde ik al de jaarkalender die Ko Doncker in Rideamus tekende voor Urquel. Doncker was een creatieve duizendpoot. Hij wordt genoemd als de eerste Nederlandse vervaardiger van geïllustreerde limericks (1911). In Rideamus van 1913 vult hij ook nog twee pagina’s met een berijmde strip ter promotie van de Amsterdamse kofferfabrikant Verweegen & Kok. Hoofdpersoon is mijnheer Haverstok, en die gaat op wereldreis. Dan koopt een heer van stand een koffer:

 

...van Verweegen en Kok

Kan tegen een duw, een stoot, een schok

Is mooi en praktisch ingericht

En daarbij zeer licht in gewicht.

 

Doncker kon prima rijmen. Haverstoks trein ontspoort:

 

Ik lust geen trein meer! zei Haverstok,

En ga maar per boot naar Wladiwostok.

 

Sterk zijn ook de regels:

 

...Meneer is een boffer

Hij dankt zijn leven alleen aan een koffer.

 

Uiteindelijk is er toch een wat gemeenzaam slot:

 

En thuis zei Haverstok:

Oost, West

Verweegen & Kok’s

koffers zijn best.

 

Na de uitgave van 1914 waren Binger en Siedenburg de kritiek zat. Rideamus stierf ‘onder handen van een dokter’.

► De complete strip staat HIER op CuBra

   
   
jaargang 3, nummer 65, 29 oktober 2019

 

Piet en Poirot Pelle

Het stripboekje begint met een telefoontje:

 

Pa, ik kan u goed nieuws vertellen:

’k ben door m’n examen, roept Piet Pelle.

 

Op de volgende pagina zien we pa. Hij antwoordt:

 

Heel goed, zegt vader weltevree

en denkt daarbij ‘Dat valt me mee’.

 

De afbeelding van vader Pelle deed me denken aan Hercule Poirot door de kraag van zijn overhemd (bekend als ‘vadermoordenaar’) en hetzelfde type snor. Poirot zou echter pas in 1920, acht jaar na de avonturen van Piet Pelle, zijn literaire debuut maken in The Mysterious Affair at Styles van Agatha Christie. Het toeval wil echter dat snor-afficionado’s zo’n snor tegenwoordig een ‘fietsstuursnor’ noemen, en dat past dan weer uitstekend bij het verhaal. Want dat bevat immers niets minder dan ’t Avontuur van Piet Pelle op zijn Gazelle.

Piet (Pietje, Pieter) Pelle is waarschijnlijk het meest succesvolle ‘publiciteitspoppetje’ uit de Nederlandse marketinggeschiedenis. Flipje van Tiel heeft mogelijk een nog rijkere geschiedenis maar die is zevenentwintig jaar jonger en die kon niet rijmen.

Internetbronnen vermelden dat Piet Pelle in 1908 het levenslicht zag en verwekt is door Ko Doncker (1874 – 1917). Zeker is dat het stripboekje in 1912 verscheen. Donckers reclamerijmen voor pilsener en koffers lazen we al in vorige afleveringen van Argus.  De uitgave van het Pelle-boekje is zijn doorbraak. De eerste oplage bedroeg 20.000 exemplaren, gratis te bekomen bij uw fietsenmaker om de hoek.

Met Piet Pelle mikte Gazelle op de verkoop van kinderfietsen, en dat is te merken aan de inhoud van ’t Avontuur,  waarin elke vorm van realiteitszin ver te zoeken is maar wel tot de kinderlijke verbeelding spreekt. Omdat hij is geslaagd, krijgt Piet van Poirot Pelle een Gazelle.

 

Verblijd van zin en aangedaan

ziet Piet ’s morgens de Gazelle staan.

 

Zonder te ontbijten rijdt hij eropuit.

 

Over scherven, puin en glas

alsof ’t het fijnste asphalt was.

Van spijkers en doorns merkt ie niets

op zijn mooie Gazellefiets.

 

Wat slim is, is dat Piet eigenlijk helemaal niet kan fietsen. Hij rijdt een ravijn in, rijdt door een muur, en botst op een trein:

 

Voordat ie nog stoppen kon

vliegt hij tegen de wagon.

Zijn rijwiel haald’ie uit het gras,

Alsof er niets gebeurd mee was.

 

Op het laatste plaatje verhoort pa Poirot zijn zoon:

 

Jongen, wat heb je uitgevoerd?

 

Piet antwoordt:

 

’k Heb fijn op mijn Gazelle getoerd.

   
   
jaargang 3, nummer 66, 12 november 2019

 

Piet (niet Pelle)

 

Een balhoofdplaatje? Om onduidelijke redenen kwam me dat woord nogal venerisch  voor, maar het bleek gewoon op een balhoofdbuis te zijn bevestigd, de buis tussen het stuur van een fiets en de voorvork. Meestal is het een beeldmerk met de merknaam. Zulke ontwerpen zijn meestal niet gesigneerd, maar op ieder balhoofdplaatje van Gazelle rijwielen stond vroeger:  

André Vlaanderen. Bij Gazelle is vooral Piet Pelle met de eeuwige roem gaan strijken (zie Argus 65), maar het werk van Vlaanderen (1881-1955) is pas echt een klasse apart. Tussen 1914 en 1953 was hij de tekenaar en vormgever van honderden advertenties, reclamemateriaal en promotieboekjes.

Een deel van het advertentiewerk, grofweg tussen 1925 en 1935, bevat verkooprijmen van twee tot acht regels. Of Vlaanderen ook de rijmer was, is niet duidelijk. De rijmpjes zijn wat ze moeten zijn, luchtig jubelende promotie, maar ze zitten strak in het metrum.

 

Reis heel de wereld om, kijk overal in’t rond

Zeg of ge’n beet’re fiets dan een Gazelle vond (1928).

 

Uit 1920:

 

De Spanjaard zweert bij stierenkampen.

(Bij macaroni d’Italiaan).

De Rus droomt slechts van thee en wodka

(Geen Duitscher laat zijn biertje staan).

Maar hier in Holland doen wij beter,

Wij hebben hooger ideaal!

’t Gazelle-Rijwiel is het schoonste

Voor U, voor ons, voor allemaal!

 

Multatuli’s Batavus (!) Droogstoppel zou ze geschreven kunnen hebben, zoals ook Herman Gorter een beetje co-auteur wordt gemaakt in de lente van 1929:

 

Een nieuwe lent’, een nieuw geluid

Nu met Gazelle er op uit!

 

Het balhoofdplaatje van Gazelle liet een springende gazelle zien in het centrum van een fietswiel. Dat wiel heeft Vlaanderen regelmatig slim benut. Sinterklaas steunt in 1926 op zijn kromstaf en in de kromming zien we de fietsspaken met de gazelle. Tegen Kerstmis van hetzelfde jaar hangen vijftien beletterde ballen in de kerstboom (Gazelle Rijwielen) en is de piek een Gazellewiel. Dat wiel wordt een wereldbol; de zon; een diamant:

 

Gazelle is onder de fietsen gewis,

Wat de diamant onder de edelsteenen is!...

 

of de munten in een portemonnee:

 

Wilt gij waarde voor Uw geld?

Een Gazelle dan besteld!

 

In 1927 heeft Vlaanderen breaking news: Sint en Piet zullen op de fiets hun intrede doen. Helaas zonder rijm maar op vier Gazelle-wielen, en een enorme roe onder de arm van een prachtige Zwarte Piet.

   
   
jaargang 3, nummer 67, 26 november 2019

 

Maudit

 

Behalve de uitgever van zeer verzorgd drukwerk in zeer beperkte oplage, onder het imprint De Althaea Pers,  is Hagenaar Jos Swiers ook een gedreven verzamelaar van zeer nederig drukwerk. Denk daarbij aan liedbladen voor groene, zilveren en gouden bruiloften, de moordliedjes van kermiszangers, of komische voordrachten voor een avondje dijenkletsen in de lokale feestzaal.

Swiers stuurde me een kopie van een advertentie uit een Haagsche Courant uit 1891 waarin een zekere J.A.v.D.B. zijn diensten aanbiedt als ‘Gelegenheidsdichter’. Niet alleen als auteur van ‘samenspraken’ en ‘banierzangen’ maar ook van ‘Advertenties Rijm Nieuwe reclame’. De initialen bleken bij  nader onderzoek van J. A. van Dieren Bijvoet te zijn. Hij biedt regelmatig zijn diensten aan, en is dan niet bescheiden. Hij levert ‘de geestigste en meest succeshebbende gelegenheidsgedichten’ tegen ‘billijke berekening’. Hij was, in ieder geval ‘in het Haagse’, succesvol. Hij werkte mee aan Kikeriki, het humoristische zondagsblad van de Haagsche Courant, en publiceerde minstens drie verzamelbundels met ‘luimige’ versjes. Gelegenheidswerk was te bestellen op zijn huisadres aan de Zuid-Buitensingel maar het werd nog leuker toen bleek dat Van Dieren Bijvoet ook een slijterij had aan het Hofspui. En inderdaad. Zijn alcoholische aanbod bracht hij regelmatig aan de man met advertenties voor zijn advocaat, boerenjongens, en ‘roode’ ofwel bessenjenever.

 

De wind die ruischte langs het duin:

Zijn adem raakte den heuvel,

Waarop een paar gezeten is

In allerzoetst gekeuvel.

 

De vrouwelijke helft zegt:

 

Bemin mij tot den dood!

 

Waarop de man antwoordt:

 

Maar geef dan mij

Een lekker glaasje rood.

J.A.v.D.B. hield blijkbaar ook van het experiment. In een advertentie uit 1886 bejubelt hij zijn advocaat in twintig korte aanduidingen. Hij verkoopt de beste advocaat:

 

Die nimmer praat

toch velen baat

dus weinig schaadt

ja, nooit te laat

de keel in gaat

als mijn men raad

maar niet versmaadt...

 

In 1889 verschijnt een advertentie waaruit blijkt dat Van Dieren Bijvoet zijn slijterij heeft verkocht aan J.T. Vos. Ik dacht: die is met pensioen gegaan. Er verschijnen nog advertenties voor gelegenheidswerk. Ik dacht: leuke hobby voor een rentenier. Maar op 13 september 1892 verschijnt de laatste advertentie. Onberijmd. J.A.v.D.B. is twee dagen eerder overleden ‘na een langdurig doch smartelijk en geduldig lijden’. Hij werd ‘bijna 42 jaren’.

J.A. van Dieren Bijvoet zou je dus ook de poète maudit van het Nederlandse middenstandrijm kunnen noemen.

   
   
jaargang 3, nummer 68, 10 december 2019

 

Verstijfd

 

Of hij echt arm was, heb ik niet kunnen ontdekken, maar hij was van beroep ‘gelegenheidsdichter’, dus een man in bonis zal hij ook niet zijn geweest. Hoe dan ook, als C. Stuart op 24 oktober 1879 zijn eerste advertentie plaatst in Het Nieuws van den dag presenteert hij zich met verve in de stereotiepe gedaante van de armlastige dichter die dringend om weldoeners verlegen zit:

 

De nood waardoor 'k mij zie omgeven;

De kommer van mijn treurig leven,

Meld ik naar waarheid in dit lied.

Het is een klaagtoon uit het harte

Temidden van mijn nood en smarten,

Wat ik in dichtertaal hier bied.

 

Wat wil het geval? Stuart lijdt al lange tijd aan een niet nader gedefinieerde kwaal. Werken is hem onmogelijk, daar schier mijn kracht geheel vergaat. Toen heeft hij:  

in een voor mij zeer bangen nacht een middeltje bedacht (...) Ik bied mij thans als dichter aan. Op verzoek schrijft hij naar ieders geest, op elke wijs voor den civielsten prijs de schoonste verzen. Bruiloftsliedjes, nieuwjaarswensen en  samenspraken zijn zijn specialiteiten. Wie verzen bij hem bestelt,  die lenigt mijnen nood

Die helpt mijn vrouw en kroost aan brood.

In Amsterdam moest Stuart concurreren met minstens vijf andere gelegenheidsdichters, wier namen zijn overgeleverd omdat ze in de kranten hun diensten aanboden. Je zou verwachten dat ze dat op rijm doen, als proeve van bekwaamheid, maar alleen Stuart doet dat. Boven dat eerste gedicht staat de titel die hij de volgende vier jaren in zijn berijmde advertenties zal blijven gebruiken:

 

‘Bede om werk’. Hij vraagt niet, hij smeekt en hij bidt. In december 1879 begint de bede zo:

 

Vrienden helpt den armen dichter

Door den barren winter heen;

Laat hem een Nieuwjaarsversch maken,

Met terugblik op ’t verlêen.

 

Kinderversjes halve prijs. Januari 1881:

 

Al mijn glazen zijn bevroren

En mijn inktpot haast verstijfd,

Lieve vrienden! hoort mijn bede:

Dat mijn pen toch vloeien blijft.

 

Of C. Stuart ziek en armlastig was en des winters geen verwarming had, ik weet het niet. Het enige wat ik weet, is dat hij inderdaad een gezin had. Op 25 juli 1881 verschijnt er weer een ‘Bede’:

 

Hoort die Bede van den dichter,

U met blij gemoed gebôon;

Vrouwlief schonk na ’t Achttal dochters,

Hem een flinken dikken zoon...

 

Zijn rampzalige ziekte had blijkbaar toch niet alle kracht aangetast.

   
   
jaargang 3, nummer 69, 7 januari 2020

 

Onsolied

 

Een prentje van ongeveer 8 bij 10 centimeter, getiteld ‘Dichter en uitgever’. Een cartoon uit 1884 gepubliceerd in de Katholieke Illustratie. De antiquaar had het maar vast uitgeknipt, want complete jaargangen raakte je aan de straatstenen toch niet kwijt. Vijf gulden, want het was, sprak hij gewichtig, ‘een originele houtgravure’. Maar goed. Die dichter zegt tegen zijn uitgever: ‘Het horloge dat u mij als honorarium voor mijn dichtbundel gegeven heeft, gaat niet.’ Waarop de uitgever antwoordt: ‘Nu, dan sta je er al net mee als ik, want  uw dichtbundel gaat ook niet.’

De humorist die dat bedacht, had de rollen ook kunnen omdraaien maar hij koos liever voor het gangbare idee over dichters: bohémiens, armoedzaaiers, wereldvreemd.

In een beschouwing over ‘Kunst’ in de tweede helft van de negentiende eeuw definieerde Hyacinth Hermans in 1904 de ‘Artiest’ als ‘zo iemand met een lichtgrijs pak, opzichtig gekleurde das, met lange haren en ’n flaphoed, maar die ondanks dat extravagante uiterlijk voor zeer onsolied stond genoteerd.’ En wat was een dichter toen? ‘Zoo’n man liet men voor een paar guldens je levensbeschrijving op rijm zetten bij gelegenheid van een koperen of zilveren bruiloft.’

Dat moge een weergave zijn van het in die tijd gangbare culturele bewustzijn, maar ondertussen zien we in de kranten tussen 1870 en 1900 wel tientallen gelegenheidsdichters hun diensten aanbieden. Ze houden spreekuur voor al uw nieuwjaarswensen, levenslopen, bruiloftsliedjes, ABC’s, gezelschapsliederen, heildronken, toneelstukjes, en samenspraken. Een enkeling komt het rijm persoonlijk zingen met pianobegeleiding, een ander kan ons ook van dienst zijn met formele teksten als ‘requesten’, en eerste hulp bij advertentieteksten behoort tot de mogelijkheden. In 1880 rijmt gelegenheidsdichter J. de Boer in het Algemeen Handelsblad euforisch:

 

Te drommel! 't schijnt dat goede zaken

Alleen door verzen zijn te maken;

Want kijk eens daaglijks in de krant,

Poëtisch wordt de handelsstand!

 

Dat waren goede tijden voor de gelegenheidsdichter en daarmee ook voor hun bespotting. Het hier afgebeelde prentje is uit Kikeriki (1888), de wekelijkse bijlage van de Haagsche Courant.

Nog in 1931 komt een gelegenheidsdichter bij zijn redacteur. Hij vraagt: ‘Maar weet u dan geen enkel middel te bedenken, waardoor mijn liederen onder het volk verspreid raken?’ Antwoord: ‘Wel zeker, meneer, laat er... confetti van maken.’

   
   
jaargang 3, nummer 70, 21 januari 2020

 

Kilootje Congo

 

Het kwatrijn is getiteld ‘Les merveilles de la science’ ofwel ‘De wonderen van de wetenschap’. Ik heb niet gepoogd het berijmd te vertalen, maar er staat:

 

Tegenwoordig is er niets meer onmogelijk.

Binnenkort zullen we de maan zien op twee meter afstand,

En ongetwijfeld zal Vaissier in een luchtballon

Aan de hemelpoort zijn Savon du Congo bezorgen.

 

Dat vereist enige voetnoten. Bedoeld is Victor Vaissier (1857-1923), parfumeur van beroep. In 1883  nam hij de leiding over in het familiebedrijf, en werd hij een bekende Fransman. En steenrijk. Jaarlijks gingen er vijf miljoen stukken Savon du Congo over de toonbank. Daarnaast waren er de reukwatertjes, parfummetjes, en zeepjes voor elke gevoelige huid. De firma bestaat nog steeds. Voornoemde hemelpoort wijst erop dat Vaissier een fanatieke ballonvaarder was.

Het succes van Vaissier was mede te danken aan de prachtige vormgeving van de verpakkingen in de stijl van de belle époque. Met de merknaam Congo speelde hij in op de exotische band die Frankrijk toen ontwikkelde met het huidige Congo-Brazzaville. In Roubaix liet Vaissier zijn ‘paleis’ bouwen, een kruising tussen de Taj Mahal en hotel Negresco. Op het internet vinden we portretfoto’s waarop hij poseert in een mengelmoes van exotische klederdrachten.

Victor Vaissier hield ook van poëzie, en decennialang publiceerde de firma vrijwel dagelijks reclame-kwatrijnen in de media. Het contrast is opmerkelijk: geen grafische of druktechnische hoogstandjes maar vierregelige odes aan de reukwerken. Hij schreef ze vaak zelf, zegt men, maar hij had ook spookauteurs in vaste dienst. Hij verbond de firmanaam aan een jaarlijkse prijsvraag van het tijdschrift L'Écho des trouvères, en riep kopers op kwatrijnen in te sturen. En dat deden ze massaal. In 1992 verscheen een selectie: L’Oeuvre poétique du Savon du Congo, samengesteld door Marc Angenot.

Voor wie was de Congo-zeep bedoeld? Voor iedereen. Dames, zuigelingen, en zelfs rimpelige ouderen. Een inzender rijmt Vaissier op ‘sorcier’ (tovenaar) en ‘doctor in jeugdigheid’, en dat rijmt op ‘Hij geeft aan een oud gelaat de rooskleur van de kindertijd’.

En er was nog een doelgroep. Althans volgens een luimige inzender. Een wetenschapper heeft ontdekt hoeveel ‘Congo’ er nodig is ‘om een neger sneeuwwit te wassen’. Dan rijmt Congo op ‘kilo’.

► Meer over Savon du Congo op CuBra

   
   
jaargang 3, nummer 71, 4 februari 2020

 

Herrijzenis

 

Een paar klassiekers onder de berijmde bedrijfsslogans hebben hun bekendheid niet te danken aan dure marketingcampagnes maar eenvoudigweg aan de trein. Waar vonden we ‘de beste bomen uit het bos’? Het antwoord stond op de wand van een bedrijfshal even na station Muiderpoort in Amsterdam:

 

De beste bomen uit het bos

vindt u als hout bij Jongevos.

 

Het gekke is, dat je elke keer wilde controleren of die slagzin er nog stond. 

 

Al ’n vat,

kist of krat

van de

Phoenix gehad?

 

is in deze categorie met voorsprong koploper. Treingetuigen hebben op het internet verklaard dat het ritme perfect aansloot bij de cadans van de trein, maar de propositie, zoals dat in de marketing heet, laat te wensen over. Toon Hermans beantwoordde in een sketch de vraag met ‘nee’, en hij is niet de enige geweest.

De N.V. Kistenfabriek De Phoenix werd na de Eerste Wereldoorlog opgericht in Halfweg. Het rijm stond vanaf 1933 in forse letters op de gevel van het bedrijfspand, goed zichtbaar voor de treinreizigers tussen Amsterdam en Haarlem. Er stopte daar toen bovendien een tram, en doorgaand verkeer had ook goed uitzicht. Vanaf 1948 benut De Phoenix de slagzin ook in kranten. Kleine advertenties met steeds diezelfde vraag, minimaal geïllustreerd met een uit zijn as oprijzende Phoenix, een vraagteken, of iets wat als een kruising tussen een kist en een krat bedoeld zal zijn. Maar dan wel op de voorpagina van De Telegraaf en Trouw, en voor katholieke kratbehoeftigen in de Volkskrant en De Tijd.

In 1953 kreeg De Phoenix free publicity vanuit onverwachte hoek. Gedeputeerde Staten van Noord-Holland was na twintig jaar tot de conclusie gekomen dat de reclametekst ‘ontsierend voor het landschap’ was en derhalve moest worden verwijderd. Reizigers lieten massaal hun ongenoegen blijken. De Telegraaf drukte een foto af van de tekst die de slogan tijdelijk verving: ‘KENNISGEVING Onze 20 jaar lang gevoerde reclame is van overheidswege verwijderd’.

De Phoenix ging naar de rechter, verloor, maar vond ook een uitweg. De Provincie had alleen iets te vertellen over ontsierend onroerend goed. In houten (!) letters werd de slogan gemonteerd op kipkarretjes waarop meestal kratten en kisten over het bedrijfsterrein vervoerd werden. En toen was het ineens roerend goed.

   
   
jaargang 3, nummer 72, 18 februari 2020

 

Koekie Koela

 

Een cartoon van ‘hj’ op de voorpagina van Het Vrije Volk van 29 juni 1954. Het kopje luidt: ‘Graf van Pharao leeg gevonden’.  Twee archeologen staan bij een geopende graftombe. Een van hen houdt een stuk papyrus in de hand met daarop hiërogliefen. Zegt die archeoloog tegen zijn collega:

 

Ik kan er alleen van maken:

 “Al een vat, kist of krat van de Pharao gehad?”

 

Dat was een variant op het rijm waarmee N.V. Kistenfabriek De Phoenix zich vanaf 1933 presenteerde aan krantenlezers en treinreizigers. Uiteraard met ‘Phoenix’ waar ‘hj’  ‘Pharao’ schreef. Zie over Phoenix Argus 71. In de jaren ’60 probeert de kistenfabriek de slogan aan te passen aan nieuwe producten maar dat werkt niet. Het luidt dan:

 

Al een plastic jerrycan of vat

Van de Phoenix gehad?

 

En nog kreupeler:

 

Al een pallet met Biff-bekrachtiging van de Phoenix gehad?

 

De bekendheid van de originele slagzin blijkt niet alleen in Het Vrije Volk in 1954 maar ook in het ‘Vrolijk weekblad’ Donald Duck in 1962. Oom Donald staat niet bepaald bekend om zijn succesverhalen maar in dit verhaal is hij creatief schrijver bij een reclamebureau, en dat gaat hem zeer goed af. Voor frisdrank Koekie Koela (Duckstads voor Coca Cola) heeft hij een rijm bedacht:

 

Met Koekie Koela in de hand,

kom je door het droogste land.

 

Een verbeterde versie luidt:

 

In het oosten of het westen,

Koekie Kola is het beste!

Koop het gauw, drink het toch op

Koekie Kola is de top! 

 

Kwik, Kwek en Kwak vinden het desgevraagd ‘akelig, vreselijk, erg’ maar Donald heeft zijn lesje reclamepsychologie blijkbaar geleerd: ‘Als iemand een advertentie slecht vindt, dan koopt-ie juist het produkt!’ Zeg maar ‘het René Froger-effect’.

De slagzin is succesvol. Koekie Koela verslaat de door de neefjes bedachte  campagne van concurrent Fizzel Prik en wordt marktleider, Donald wordt gepromoveerd tot hoofd televisiereclame. Tot ergernis van de neefjes. Want thuis draagt Donald nog steeds zijn nieuwste slagrijm voor:

 

Met een kist vol Koekie Koel,

kom je niet meer van je stoel!

 

En tegelijk horen ze via de televisie een heer reclameren:

 

In een fles, kist, krat of vat

Koekie Koela... dat is wat!!