W. Offermans en zijn 'Versenboek' (1867)

Hollandsche Gezelschap Liederen

Redactie: Leonie Robroek

Informatie

Bron: Hollandsche Gezelschap Liederen (handschrift)

Auteur: W. Offermans

Datum: tussen 1868 en mei 1869

Titel: Levi Sadoc

Genre: spotlied

Wijze: niet aangegeven

Pagina: 17-23

Inhoud: het verhaal van Levi Sadoc drijft de spot met de Joodse gemeenschap in Nederland

Tekst

Levi Sadoc*.

 

1.

Mijn heeren luistert na mijn lied

Wize wize wiet bom bom

Zegt kent gij Levi Sadoc niet

Wize wize wiet bom bom

Den held die eens Sebastopol*

Beschoten heeft met kool en knol

Van lirom larom lepelsteel

Wise wise wiet bom bom

Victoria Victoria wise wise wiet bom

bom fallera Victoria Victoria wise

wise wiet bom bom.

2.

Ik zal hem schildren naar den aard,

De kerel is het dubbeld waard

Bij zulk een lijfje zulk een kop

En op zijn rug zoo’n eijerdop .

3.

Zijn neus, gelijk een regenboog,

Is bont en krom en zelden droog,

En als zijn mondjen opengaat

Is ’t of een schuurdeur openslaat.

4.

Zijn oogjes schittren als kristal,

Zij druipen van vergif en gal,

Zij gluipen rond en kijken scheel

Als duiveltjes in rood fluweel.

5.

Een rosse knevel dekt de lip,

Een dito baard den kinnetip,

Twee ooren, van een mal fatsoen

Staan of ze een luchtreis willen doen.

6.

Mooi is hij niet, maar bij de hand,

Niets gaat er boven zijn verstand,

Ja toch – een pruik, die het bankroet.

Van al zijn haren wat vergoedt! –

7.

Denk nog een knaster* ongeduwd

Door eene tong die U bespuwd

Die chocolaad in ’t ronde kletst

En Levi Zadoc is geschets.

8.

Nu eet hij niet, als menig Jood,

Door schacheren* zijn daaglijks brood,

Neen, hij voorspelt als eerlijk man

De toekomst uit de koffiekan.

9.

Voor aan zijn deur leest ge op een bred*,

Daar hoeft geen bril voor opgezet,

Hier woon ik Levi een profeet

Treed binnen zoo ge graag wat weet.

10.

Maar eens, daar komt een boer voorbij

En zegt, wônt hier de proferij* ……..

Dan gao ’k eens binnen, ’t kan geen kwaod

Il zit parjeu*, toch op zwart zaod.

11.

En levi lacht en speelt Meheer,

En: " as je blief " en excuseer!"

Neemt klavertien, een wollen lap,

En gooit daarop wat koffiedrab.

12.

Na veel gesmiespel en gebaar,

Roept hij: Meheer, de zaak is klaar,

Van hokus pokus klavertien,

Die stekeblind is kan niet zien.

13.

Zoo waar, ie krijgt een erfdeel t’huis,

Een bommezijnen boks* en buis,

Een hofsteê, weide en akkerland

En schoenen, machtig dik van rand.

14.

Een uurwerk in ie vessies-zak,

Een flinken buidel pruimtabak,

Een spekkoek, ham, een worst of vier,

Per tillegraaf* een ton oud bier.

15.

Ons boertje danst schier uit zijn vel,

En zegt: dag Levi, ’k dank jou wel

Neen schreeuwt de smiechel* eerst me geld,

Voor ’t minst twee kwartjes neergeteld.

16.

Twee kwartjes? Ben je raozend, vent!

Ik heb, parjeu! geen halve cent.

O Jekkes, wat een raor profeet,

Die dat, verdikkie, nog niet weet.

17.

De Jood, die door zoo’n dubblen slag

Zich van een boer geslagen zag,

Springt woedend tien voet van de grond,

En schuimbekt als een dolle hond.

18.

Bij Mozes, gannif, fou marjen*

Denk ie dat ik een gaauwdief ben?

Was jouw persoontje niet te laag,

Zoo waar, ik greep ie bij den kraag.

19.

’k Mag lijen*, krijg de kouwe koorts,

De schapepokken en zoo voorts,

Word vijf en twintig ellen lang

En mager als een boonenstang.

20.

Val achterover van de brug,

Met vijftig wapens op je rug,

Breek al je ribben tegelijk

En loopt dan met je ziel te kijk.

21.

De boer, een flegmatiek* geval,

Stoort aan dien praat zich niemendal

Hij raakt in ’t minst niet van de kook

Maar zegt bij ieder wensch ,,jij ook

22.

En plots … daar klinkt een schril gefluit

Het snijdt zóó scherp en gilt zóó luid,

Dat, heel de Jodenbuurt in ’t rond,

De doofste smous* het sein verstond.

23.

En of de Droes* er achter zat,

Zóó kruipen ze uit hun keldergat,

En Salomon, en Jacobson

En Levison en Absolon.

24.

En Sikkel, Blok en Leib en Jaap,

En Mozes, Bram en Siemke Schraap

En Isaäc uit de erwtjeskraam

En nog tien Joden met zoo’n naam.

25.

Zij springen om den Christen heen,

En schoppen hem een blaauwe scheen,

Zij beuken stokvisch op zijn huid,

En daarmee is de Poerem* uit.


 

* Zadok was een priester van David; verwijzing naar het Joodse geloof.

* Sebastopol = Hoofdstad en oorlogshaven in het zuidwesten van de Krim, aan de Zwarte Zee. In 1855 veroverd door de Fransen en de Engelsen. De Krimoorlog, tussen Rusland en Turkije werd later een Europees conflict (1853-1856).

* varinastabak in bladeren; (pijp)tabak afkomstig uit de stad Varinas in Venezuela (WNT)

* bord, plank

* schacheren = sjacheren, handel drijven

* wônt hier de proferij = woont hier de waarzegger; de boer praat in een Brabants dialect

* parjeu = verdraaid; afgeleid van het Franse par dieu = bij god

* bommezijn = bombazijn; van Fr. bombasin, oorspronkelijk: zijden weefsel. Nu katoenen weefsel met een glad oppervlak en links geruwd, ook moleskin. In 17e en 18e eeuw was in Nederland de bombazijnweverij en –ververij een bloeiende industrie

* boks = broek; buis = kiel

* tillegraaf = telegraaf

* smiechel = gemenerik

* lijen = lijden, hier: hopen

* flegmatiek = onweerstaanbaar kalm

* smous = scheldnaam voor Jood

* Droes = de duivel

* Poerem = Purim of Poerim = Joods feest ter herdenking van de redding van de Joden door Ester; overdrachtelijk betekent dit drukte, lawaai.