Tweede
sermoon* van Pater Brom.
Zeer
Geliefde aanhoorders, mijn geliefde pupillen.
Ik
voel mij verplicht je nog eens even te drillen
Want
ik ben over jelui om den dood niet voldaan,
Ja
je zondigt er tegenwoordig weêr dapper op aan,
Hou
jelui ja somtijds knap ach lang mag het
niet
duren. Of je vervalt weer van zelfs in
die
satansche kuren. Want de verleiding
is
groot, en jenever smaakt goed. Niet dat
ik
ze proef. God bewaar mij daarvoor maar
ik
weet het toch goed. Je ziet malkander maar
aan
steek het hoofd maar bij den ander.
’t
Staat je leelijk dat fluisteren ik weet nou
zeg
je weer tot elkander. Paters pruik staat
op
een oor ’t is menens vandaag. Met wat
eerbied,
versta ik heb geen stuk in mijn kraag.
Zoo
als sommige van jelui ik wil ’t niet
verbloemen.
Maar jelui kent je zelf wel
ik
hoef den naam niet te noemen. Je
kunt
ze wel erkennen aan hun purpren
neus,
Nou zetten ze een vroom en effen gezicht,
maar
dit is alles voor de leus*. Och ik
ken
die schroeltjes wel ze denken wat staat
hij
te teemen*. Als den ouden gedaan heeft
zullen
wij een taaije gaan nemen. En
verdrinken
de vrees, de zorg en de smart
Heeroom
meent het zoo kwaad niet al
schreit
hij wat hard. Zoo zoo meen je dat
maar
begrijp je dan ook niet schavuiten.
Dat
ik verplicht ben het kwaad hier te stuiten.
Neen
dat ik bullebak speel ik ben daar
voor
te goed. Maar liefhebberij voor mijn
vak
en jelui zondig gemoed. Die zetten mij
er
toe aan om met een sermoon aan de
zielen
te klampen. En jelui weer opnieuw
je
plicht in te stampen. Ik moet de groote
schaar
wel gebruiken want wie duiverke* weet
Wat
van jelui nog zou komen als ik het
niet
deed. Ja ik zie wel dat vele de lust
komt
bekruipen Om een twee driehandig
de
deur uit te sluipen. Maar ik heb je in
de
gaten en ik waarschuw je er voor Dat ik
allen
die hem poetsen wel vinden zal hoor.
Blijft
dan maar liever thuis maar maakt
hier
nooit een schamp En bovendien
schuif
je en draaije en stampje Dat de
vrome
gemeente mij niet half verstaat. Ja
ik
maak me ook sóms beestachtig kwaad
Je
bent hier niet in de kroeg in de lekke,,
broers
kweekpoel En ik sta bovendien niet
voor
gek op de preekstoel Daarom zeg ik
je
allen voor eens en voor goed. Ik ben
het
zwaard zonder gratie voor hem die het
doet
En om mij te ontloopen zal zoo gemak,,
kelijk
niet lukken Maar wat ik jelui
op
je hart heb te drukken Is dit wijl* op
heden
het vaste avondfeest daagt*: En je
niet
als mijn schapen neen als zwijnen
je
daarbij gedraagt. Ik zeg het zoo wel aan
de
mans als aan de vrouwen Dat jelui
ditmaal
je roer regt moet houwen
Want
het gaat er tegenwoordig geducht
overheên.
Met een klein verheugen ben jelui
niet
te vreên Dan moet men naar steê*
dan
is jelui uit mijn oogen Dan is het hek
van
den dam maar je hebt je bedrogen
Als
je dat denkt gelooft me je kunt mijn
blik
niet ontgaan Ik heb daar ook spionnen
hoor
heb je me verstaan Patertje goedbloed
zeg
jelui is gemakkelijk te paaijen Ja
maar
ik laat geen wasse neuzen* meer
draaijen
Ik weet wat er in steê al voor
gekheid
geschied. Is tieren en razen je
leven
zoo niet kroeg in kroeg uit met een
berzie
soldaten Als mallen te loopen langs
grachten
en straten En ’t is of de drommel
je
hersens regeert Dan ben jelui nog op het
zots
gemaskeert. Heb je ooit van zijn leven
meer
kwezels als gekken. Je behoeft je
gezicht
met geen mom te bedekken.
Hoor
ik geef je mijn woord je bent leelijk genoeg
Ja
leelijker dan het leelijkste mom dat je ooit droeg
Men
zal je zonder dat wel voor bengels erkennen
Nou
als men gedaan heeft met loopen en rennen
En
in de herberg je geld hebt verpooit
De
kastelein je ten laatste de deur uit heeft gegooit
Dan
vechten en vloeken en schoppen en bijten
En
elkander ongekookt door de glazen te smijten
Tot
dat men eindelijk te regt komt in een poel
of
in een kot. En de waard je logies geeft
in
een hoek achter het slot. Zeg weet ik
niet
– en was dat alles zie ik zou zwijgen
Ik
zou denken ga je gooi maar ik zal je
nader
wel krijgen. Maar neen Semprement*
daar
geschied nog wat anders zeg kan ik
het
niet raân* Ik krijg de koorts op mijn
leden
denk ik er slechts aan. Ik hield het
graag
voor mij maar ik kan het niet bedwin,,
gen
Het woord moet er uit, ik meen dat
dansen
en springen Ach laat toch geliefden
dat
duivelsche spel ’t Hoort thuis bij de
Heidenen
versta je dat wel. Want al
sla
jelui somtijds den heerlijkste flikker*
’t
Is allemaal [fut]* en je danst naar
den
nikker*
Want die lacht in zijn vuist en
die
zit op den loer Zoo dikwijls de beentjes
maar
gaan van de vloer En je zult nog eens
zeggen
als hij je pakt bij de kladden
Ach
dat me Patertjes raad niet verwaarloost
hadden
Maar het helpt niet, al schreeuw
ik
mijn keel uit het lid En je denkt mo,,
gelijk
dat ik jelui uit fijnheid* befit Neen
bij
mijn ziel niet want ik mag wel een grapje
Maar
om jelui te betoomen dat is me er ook
een
trapje Als men nog vastenavond hield
zoo
als men eertijds hier deed. Men speelde een
kaartje
en men maakte een flesch wijn of wat
[keet] .
En men vroeg mij er ook bij, ’t was voor
de
ziel wat geruster. ’t was dan nog passabel*
Ja
dan kon het gaan. Maar ja wel jelui
denkt
Praat jij maar wat aan. Wij zullen
zoo
het ons lust Ons grutten wel kloppen*
Nou
’t is zoo goed jelui die uwe ooren voor
mijne
raadgeving stoppen Eens zal ’t je
spijten
berouw volgt ’t kwaad Maar ach
U
Jacobus komt meestal wat laat
Eens
zal ik je wel moeten hooren Ach
Sint
Patabus Lieve beste Patertje helpt
ons
uit den Kabalus. Maar dan als jelui
ligchaam
en ziel hebt verbrand Is het zoo
waar
als ik je toespreek slechts lijden en lant
Maar
als ik dan ook zij neen schroeltjes
Schavuiten:
Hou nou vastenavond nou laat
ik
je fluiten Dan zou je benouwd zitten
kijken
en waarlijk met regt Daarom bedenkt
nu
eens terdege al wat ik je nou heb gezegd.
Maar
het schijnt me waarachtig dat jelui
je
zit te vervelen Nu als mijn oratie* je
zo
weinig kan scheelen Dan roep ik op
mijn
beurt loopt jelui naar de maan
En
ik zeg Parto* voor dit maal.
Mijn
preek is gedaan.
*
sermoon = langademige preek
*
leus = wijze les
*
teemen = slijmen
*
wie duiverke = wie duiveltje, bij de duivel
*
daagt = aanbreekt
*
wijl = omdat
*
steê = de stad
*
een wassen neus = iets formeels wat weinig voorstelt
*
semprement = sapperloot
*
raân = raden
*
flikker: draai om eigen as
*
nikker = duivel, watergeest, die op je ondergang uit was
*
fijnheid = preutsheid
*
ons grutten wel kloppen = let. de haver wel lezen, = we zullen ons
werk wel doen als het ons uitkomt.
*
passabel = uit het Frans, betekent redelijk
*
kabbalus: mogelijk: kabbala: geheime leer van de Joden die alleen
voor ingewijden toegankelijk is; hier bedoeld als: help ons, we
kunnen het niet alleen, help ons uit de problemen.
*
schroeltjes: v. D. Schrulle: zonderlinge vrouw
*
oratie = redevoering
*
parto = It.: ik vertrek
|