W. Offermans en zijn 'Versenboek' (1867)

Hollandsche Gezelschap Liederen

Redactie: Leonie Robroek

Informatie

Bron: Hollandsche Gezelschap Liederen (handschrift)

Auteur: W.Offermans

Datum: 22 januari 1872

Titel: Sophia de jeudige Gravin.

Genre: Ridderverhaal/ liefdeslied

Wijze: niet aangegeven

Pagina: 110-120

Tekst

 

Sophia de jeudige* Gravin.

 

1.

Naauw nog schoot de zon haar stralen

Op het groenend aardrijk neêr

Naauw nog keerde het nijvre werkvolk

Tot het daaglijks handwerk weêr.

 

2.

’t Voglenheer* hervatte naauwelijks

’t Zielverrukkend ochtendlied

Dat het door natuur gedreven

Als een tol den Schepper biedt.

 

3.

Stil en vreedzaam was nog alles

In het plechtig morgenuur

Vrome zielen zacht verzuchtend

Roem den Schoone der natuur.

 

4.

Ook nog langs de schoone dreven

komt om ’t slot van Graaf Siegfried

Werd naauw ’t plechtig stil verbroken

Door den voglen ochtendlied.

 

5.

Maar daar binnen in de zalen

Was reeds alles in de weer

Druk en woelig was men bezig

En er ruste niemand meer.

 

6.

Want de eenige zoon des graven

Die door elk werd hoog geacht

Ridder Edmund zoude huwen

En dit eischte groote pracht.

 

7.

Hij zou huwen met Sophia

Dochter van Graaf Theodoor

Die de vroom gezinde / vader / ridder,

Lang reeds tot zijn bruid verkoor

 

8.

Meer nog dan een dag reis verre,

Was hij van zijn bruid nog af,

Daar om was het dat de Ridder

Vroeg zijn paard de sporen gaf.

 

9.

Hoogst gelukkig was zijn Edmund

En vol vreugde zijn gemoed.

Elkeen roemde ridderskeuze

Ieder prees het huwelijk goed.

 

10.

En geen wonder want de freule

Die hij nam tot zijne bruid

Muntte in al het schoon en goede

Verre boven anderen uit.

 

11.

Deugdzaam was zij zeer godvruchtig

Engelrein naar ziel en zin

In haar jeudig hart drong nimmer

’t Gift der zonde en boosheid in.

 

12.

Zedig was zij en toch vrolijk

Goedig uit des harten grond

En daarbij de schoonste freule

Die men in den omtrek vond

 

13.

Zij was vaders eenige dochter

’t Eeningst kind van Theodoor

Die zijn teergeliefde gade

Reeds in ’s lievelings jeugd verloor

 

14.

Even als een teder bloemptje

Door den tuinman word bewaard

Die om ’t schoone te doen ontluiken

Wis geen zorg of moeite spaart

 

15.

Ook zoo was de teergeliefde

Vaders vreugde vaders roem

Op gekweekt met teedere zorgen

Als de schoonste lentebloem.

 

16.

Stil en vreedzaam, zacht en zorgloos

Vlood de lente harer jeugd

Die nu reeds sinds achtien jaren

’t Vaderlijke hart verheugd.

 

17.

’t Eenigst doel der zorg der Graven

was ’t welzijn van zijn kind

’t Welk op aarde dan ook geen ander

Inniger dan hem bemint

 

18.

Blijdschap welde in ’s vaders boezem

Toen der minnelijke maagd

Door het puik der edele ridders

Hand aan hand werd afgevraagd

 

19.

Want ook Edmund was godvruchtig

Hij was waarlijk vroom gezind

En dit zocht de wijze vader

Meer dan schatten voor zijn kind

 

20.

Maar Sophia had nog nimmer

Aan een huwelijk gedacht

Zij bevreemde zich toen vader

Deze tijding aan haar bracht.

 

21.

Niet gewoon aan tegenspreken

Zegt zij Vader ’t is mij goed

Maar mij dunkt ik zoo jong nog

Dit vereischt dus nog geen spoed.

 

22.

’t Was als of een droeve mare

Hare vreugd getemperd had

Zij werd droevig en neerslachtig

Immer was zij moê en mat.

 

23.

Sinds deez tijd scheen zij te kwijnen

Aan een heimelijk zielsverdriet

Maar haar vader ’t openbaren

Neen o neen dat durft zij niet

 

24.

Meer na bij den dag des huwelijks

Scheen haar hartewee vergroot

Rozenrood ontschoot haar wezen

Zij werd bleek gelijk de dood

 

25.

’S avonds voor den dag der vreugde

Knielde zij vol godsvrucht neêr

Vurig biddend en verzuchtend

Voor het kruisbeeld van den Heer

 

26.

Naast haar lag vol pracht en rijkdom

’t Bruidsgewaad reeds uitgespreid

Van satijn en rijk borduursel

Had men haar een kleed bereidt.

 

27.

Zeer weemoedig staart Sophia

Op de pracht, die haar omringt

En het is of als* ze telkens

Zich een traan in ’t oog bedwingt

 

28.

Eindelijk geeft zij hare smarten

Door een stroom van tranen lucht

En zij slaakt uit diepst des harten

Een te lang versmoorde zucht

 

29.

Ach mijn Jezus roept zij snikkend

,, Gij van kleederen gansch beroofd

,, Gij een kroon van scherpe doornen

,, Zaam gevlochten op het hoofd

 

30.

,, Gij aan ’t kruishout vastgeklonken

,, Vol van smart in bangen nood

,, Zonder troost en zonder laafnis

,, Stervende een zoo wreeden dood.

 

31.

,, Ach mijn God en ik zou leven

,, In de weelde en zingenot

,, Ik mij baden in genoegens

,, Deelen in des werelds lot

 

32.

,, O mijn God aanzie mijn zwakheid

,, Wellicht kan ik ze niet weerstaan

,, En misschien in ’t slijk der zonde

,, Zal eens mijne ziel vergaan.

 

33.

,, Ach mijn God O, liefste Jezus,

,, Kom, o kom en red uw bruid

,, Eer d’onverbreekbren band des huwelijks

,, Mij door ’s priesters woord omsluit.

 

34.

,, Zie mij kwijnen, zie mij dorsten

,, Naar uwe liefde goede God

,, Laat mijne ziel nog in dees ure

,, Deelen in der zaligen lot.

 

35.

Machteloos zonk Sophia neder

Uitgeput door ziels verdriet

In de armen van haren vader

Die haar juist ter hulpe schiet

 

36.

Groote God mijn kind wat deert U

Roept de graaf verschrikkend uit

Midderwijl hij haar zoo teder

Aan zijn kloppend harte sluit

 

37.

,, Troost U vader zegt zij zachtkens

,, Ach bedroef U niet te zeer

,, Boven in den schoonen Hemel

,, Vindt Gij uwen dochter weêr.

 

38.

,, Groet heer Edmund zeg hem Vader

,, Dat zijn bruid met Jezus huwt

,, Heen gevoerd door hooger liefde

,, Niet omdat zij Edmund schuwt.

 

39.

Zachtkens wilde de graaf haar beuren

Docht zij zinkt op de peluw neer

God een gil ontsnapt zijn boezem

God mijn kind zij is niet meer.

 

40.

Haastig treedt juist Edmund binnen

Vragende angstig naar zijn bruid

Aan den diep bedroefden vader

Die hem in zijn armen sluit.

 

41.

Ach mijn Zoon uw bruid Sophia

Mijne dochter is niet meer

Ziedaar ligt zij koud als marmer

Zielloos op haar sponde neer.

 

42.

Slechts eene groete bleef U over

Die zij stervende aan mij gaf

Ach [ ?] in plaats van vreugde

Enkel weenen op haar graf

 

43.

Edmund weende zulk een tijding

Trof ’t gevoelig hart te zwaar

Roerloos stond hij als een standbeeld

Maar hij maakte geen vreemd misbaar.

 

44.

Zachtkens leidt hij straks de vader

Van de doodsche legersteê

En bracht door de zoetste toespraak

’s Gravenharte meer in vreê.

 

45.

Vader sprak hij nam haar Jezus

Tot zijn bruid, misgund haar niet

Ik toch kan haar niet doen smaken

’t Zoete dat zij daar geniet

 

46.

Graaf vervolgde hij nog verder

Zie voortaan in mij uw kind

Kom en volg mij in mij vader

Vindt gij thans een boezemvrind.

 

 

22 Jan 72

 

* jeudig: komt als zodanig naast jeugdig, meerdere malen voor in deze en andere teksten van Offermans, ook in de inhoudsopgave, zodat nauwelijks denkbaar is dat het hier om een verschrijving zou gaan. Bedoeld is mogelijk ‘speels’, afgeleid van het Franse ‘jeu’.

* heer = leger, schaar

* of als: in de tekst wordt via de nummering 1, 2 boven de twee woorden aangegeven dat de volgorde andersom moet zijn: als of