W. Offermans en zijn 'Versenboek' (1867)

Hollandsche Gezelschap Liederen

Redactie: Leonie Robroek

Informatie

Bron : Hollandsche Gezelschap Liederen (handschrift)

Auteur: W.Offermans

Datum: 29 september 1872

Titel: De gevaarlijke barbier

Genre: anekdote

Wijze: niet vermeld

Pagina: 126-129

Inhoud: Een voormalig lansier bezoekt de barbier om zijn snor en sik weg te laten scheren. Hij dreigt de scheerder hem te zullen doden wanneer hij hem verwond tijdens het scheren. Maar dat hij hetzelfde gevaar loopt, heeft hij niet door.

Tekst

 

De gevaarlijke barbier

 

1.

Daar ik van lancier* weêr burger word

En snor en sik moet geven,

Wil ik toch den schrapper die ze kort

Nog eens van schrik doen beven.

Hei, kastelein! Zeg, heb je hier

Niet zoo een hondsvot van barbier?

De vent moet aanstonds komen.

 

2.

Kom voor en haal je mes maar uit,

Barboks*, daar ligt een gulden,

Maar ’k val wat kittelig van huid

En kan geen villen dulden

Toon dus je kunst, en houd je goed

Want ik jaag je, stort je één droppel bloed,

Dees dolk hier door de ribben.

 

3.

Het spitse, koude moordtuig, dat

Op tafel lag te vonklen

De snorbaard, die daar dreigend zat

Met oogen als karbonklen

En met een tronie, barsch en strak,

Als was hij de ergste bullebak

’t Was juist geen lief spektakel.

 

4.

De scheerbaas wordt er akelig van

Hij wil zijn messen wetten

Doch voelt, gluurt hij naar dolk en man

Een rilling van ontzetten.

Zijn tanden klappren op elkaâr;

In ’t end pakt hij zijn boel te gaar

En zend een van zijn knechten.

 

5.

Vriend kijk een gulden ligt hier klaar

Wil jij mij flink raseren;

Maar snij je me, je zult voorwaar,

Geen kin op aard meer smeren

Wat! roept de knecht, neen op mijn woord

Ik scheer geen mensch op zoo’n accoord!

Hij loopt en stuurt den jongen.

 

6.

Ei, durf jij ’t wagen, kleine pier?

Wil dan geen tijd verliezen.

Daar ligt mijn dolk, de gulden hier

Je hebt thans maar te kiezen

Want snij je of schram je mij maar bloot,

Je valt hier voor mijn voeten dood;

Zoo niet is ’t geld het jouwe.

 

7.

De jongen gluurt naar ’t geld. Dat blinkt

Hem hel en glanzig tegen

Zit stil maar, Zoo roept hij niet gekekt*

Ik zal het wel knapjes vegen.

Hij zeept hem dad’lijk wakker in,

Scheert vlug en handig wang en kin

Zoo roept hij, ’t is beredderd

 

8.

Daar, kleine gannef*, neem je geld,

Je bange baas was heel ontsteld

Zijn knecht stond ook verslagen.

Maar jij…. jij dorst en toch… pardi*

Had je me één schram gegeven, die

Moest je met je bloed betalen.

 

9. Ei, heer! ’k geloof dat je U vergist.

Ik hiel je keel goed stijf vast.

En dacht een domme duivel is ’t

Die niet op ’t eigen lijf past.

Trekt hij één enklen scheeven bek

’k Haal rits! hem ’t mes door strot en nek

en loop dan met mijn gulden.

 

 

Zoo zoo! Hm, hm, was dat je plan!

De Heer begint te trillen

En wordt er wit als linnen van,

Ei, ei! was dat je willen?

Daar, had ik geen gedachte op*;

Doch bij mijn ziel, jij galgenstrop!

Jij zult mij nooit meer scheren.

 

29 Sept.72

 

* lancier = lansier, ruiter met lans

* barboks = bargoens voor barbier, scheerder. Uit het Frans ‘barbe de bouc’ , geitensik; Barbe = lang haar onder de kaak: sik; bouc = bok

* gekekt = stil zijn, geen kik geven, geen geluid maken.

* gannef = bargoens voor dief, schertsend bedoeld als ‘boef’

* pardi = Frans voor ‘verdorie’

* daar had ik geen gedachte op = daar was ik niet op bedacht