INHOUD
PIET DIETZE
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

PRINT PAGINA
 

Piet Dietze

        


Een reddingsoperatie

Terwijl ik achter het raam, onderuitgezakt in een luie stoel, het resultaat van mijn tuinarbeid keurend in me opneem, bereiken mij opeens merkwaardige  geluidjes die, na enig speurwerk, onmiskenbaar de op non-actief gezette open haard als vertrekpunt hebben. Naar het gekras te oordelen, zouden het vogelpootjes kunnen zijn, bedenk ik, een opvatting waarin ik gesterkt word door nevengeluiden die ik met fladderen associeer.

Een mereljong, schiet het door me heen, dat na zijn eerste vliegles even wilde verpozen onder het beschermend kapje van de schoorsteen, en daar toen door de emotie of vermoeidheid – wie zal het zeggen – in het rookkanaal is getuimeld. Het jong kan er niet uit, het zit letterlijk in de val, gelijkvloers weliswaar, maar verder geen kant op kunnend. En ik zit daar hemelsbreed op nog geen meter vandaan, op handbereik bij wijze van spreken.

Ik hoor weer het geluid van die pootjes en dat vergeefse gefladder om op te vliegen.’Dat zal ‘m niet lukken’, mompel ik. De diameter van het rookkanaal staat a way up in de weg. Zelfs zo’n klein vogeltje heeft onvoldoende armslag in die smalle pijp. Ik zit er behoorlijk mee in mijn maag. ‘Hoe krijg ik hem eruit?’ mag in dit verband gerust bij de categorie retorische vragen worden ondergebracht. Eén ding weet ik zeker: mijn basiskennis van open-haard-constructies schiet schromelijk tekort.

Omdat het  een  tijdje onwerkelijk stil blijft, weet ik niet veel beters te doen dan - figuurlijk gesproken - mijn kop in het zand te steken, waarbij ik angstvallig de nabijheid van de vuurplaat mijd. Rustig slapen doe ik die nacht niet. In gedachten hoor ik dat moederloze mereljong almaar om zijn moeder piepen. Ik word er beroerd van, ik houd het niet meer en verruil bij het morgengloren het warme bed voor de koelte van de huiskamer, wachtend op een wonder. In en om de open haard is alles ogenschijnlijk rustig. Ik heb me er al bij neergelegd, dat het vogeltje het niet  overleeft. ‘Ashes to ashes’ schiet het door me heen, als ik resoluut de asla verwijder en daarmee een begin maak met wat een kenner als een onttakeling, wellicht zelfs als een vorm van afbraak zou kenschetsen.  Als reaktie daarop neemt het mij intussen vertrouwde krabbelgeluid binnen de haardpartij in duur en intensiteit toe. Dat leidt ertoe dat ik besluit tot een reddingsoperatie.

Het vogeltje leeft kennelijk nog. Wie zou ik zijn om niet met die genade mee te werken? Al moet de onderste steen boven komen,  ik zal dat jonkie redden, is mijn vaste voornemen. Waarna het Grote Demonteren van de haard een aanvang neemt. Omdat uitstel fataal kan zijn, pak ik de zaken voortvarend aan. Obstakels die de redding in de weg staan, worden gedemonteerd, c.q. geruimd, totdat van alle onderdelen slechts het schudrooster en de asla resten. Als ook die, met enige andere onbestemde elementen verwijderd zijn, komt een   ronde opening vrij – het rookkanaal begrijp ik – met het zicht op, nee niet het mereljong, maar op een   met  roetdeeltjes  bestofte volwassen duif.  Een moment om nooit te vergeten!

We kijken elkaar aan. ‘Ben je daar eindelijk?’ lees ik in zijn (haar?) ogen, waarna hij / zij  grootmoedig en bereidwillig de houding aanneemt die tot oppakken noodt. Dat doe ik dan ook. Van harte zelfs. Voorzichtig neem ik duifje mee naar buiten en zet het op het intussen zonovergoten gazon. ‘Even rustig blijven zitten’, zeg ik, ‘dan haal ik een kommetje water voor je.’ Maar daar heeft hij niet op gewacht. Als ik ermee terug kom, zie ik nog net de duif opstijgen – minder gracieus dan  ik zou verwachten, maar wat wil je na zo’n avontuur – en over de schoorsteen van de achterbuurman heen vliegen, alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is. ‘Stom beest’ denk ik bij mezelf, ‘kijk in het vervolg beter uit je doppen!’