INHOUD
PIET DIETZE
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

PRINT PAGINA
 

Piet Dietze

        


Dari Keboemen ...

Toen we na een dag vliegen eindelijk, met aanzienlijke vertraging, in Jakarta landden, waren we er nog niet. De bedoeling namelijk was, dat we er zouden overstappen op een binnenlands lijntoestel, dat ons in een goed uur naar Yogyakarta – onze voorlopige bestemming –  zou voeren. Door de opgelopen vertraging misten we, en velen met ons, die aansluitende verbinding. Bij de vertrekbalie verdrongen zich dan ook ettelijke tientallen gegadigden, die net als wij, poogden een instapkaart te veroveren voor de laatste vlucht naar Yogya.               

Het baliepersoneel werd zichtbaar nerveus van al die opgewonden passagiers, die om hen moverende redenen, hetzij diezelfde avond nog op een audiëntie bij de Sultan werden verwacht, dan wel waren uitgenodigd voor een feestelijke dansvoorstelling in de Kraton, of onverwijld naar de Midden-Javaanse  hoofdstad moesten afreizen om er het staartje van een bruiloftsfeest bij te wonen. En zo had iedereen wel wat.

Op een bepaald moment kwam er  een functionaris van het boekingsoffice aan te pas, maar  ondanks zijn indrukwekkend uniform met distinctieven, bleek hij tegen het verbale geweld van al die gegadigden voor de avondvlucht niet opgewassen. Zijn superieure glimlach raakte verstrikt in nerveuze tics. ‘Sorry’, zei hij almaar, ‘tomorrow first flight to Yogyakarta is reservated for you: You’ll get the best places in the plane.’ Dat hielp in zoverre, dat een aantal passagiers zich bij de situatie neerlegde en de bus instapte die de gedupeerden naar een overnachtingshotel niet ver van Soekarno – Hatta Airport bracht.

De gegadigden voor de laatste vlucht naar Yogya waren daarmee weliswaar afgenomen, maar niet bepaald noemenswaard. Er zat in feite niets anders op dan ons lot in lijdzaamheid te bezitten. Terwijl op dat moment, wie weet hoe lang al, Andy, onze Indonesische steun en toeverlaat bij eerdere reizen, bij het vliegveld van Yogyakarta volgens afspraak op ons stond te wachten met zijn ongetwijfeld blinkend gepoetste minibusje onder handbereik, niet beter wetend dan dat wij er ’s middags zouden aankomen. Maar wegrijden zou hij niet, dat wisten we vrijwel zeker. Als het wachten hem te lang zou vallen, kon hij immers altijd nog in zijn eigen busje een tukje gaan doen. Deze overwegingen speelden ons door het hoofd toen de geüniformeerde regelaar een omtrekkende beweging rond de afgeslankte groep wachtenden maakte om het nog eens uit te leggen. ‘Alles was volgeboekt’, hoorden we hem zeggen, ‘het laatste vliegtuig naar Yogya zou volgens schema over hooguit een uurtje vertrekken. We hoefden  niet weg uit de vertrekhal,’ voegde hij eraan toe, ‘maar het had weinig zin er te blijven.’  Desondanks  besloten  we  het  nog even  aan  te  zien.

Met nerveuze trekken op zijn bezweet aangezicht en met in omvang toenemende vochtplekken onder de oksels stond de beambte van dienst het allemaal voor de zoveelste keer aan de almaar meer geïrriteerd rakende wachtenden uit te leggen. Het ge-sorry was niet van de lucht. ‘Tomorrow, first flight will be reservated for you’ was zijn vele malen herhaalde zoethoudertje. Maar zolang dat ultieme vliegtuig nog aan de grond stond, nam het aantal kandidaten voor die laatste vlucht niet noemenswaard af. Iemand van het grondpersoneel  kwam het op zijn manier nog eens uitleggen. ‘Die laatste vlucht is ook al volgeboekt’ wilde hij ons doen geloven. ‘Als er al een plaats beschikbaar kwam, dan was het er een van iemand die geboekt had maar niet was komen opdagen. Dat had hij beter niet kunnen zeggen, want nu klampten zich nog meer gegadigden aan diezelfde laatste strohalm vast. Nee, we hoefden niet weg uit de vertrekhal, herhaalde hij een eerder statement, maar het had weinig zin er te blijven wachten op de dingen die toch niet zouden gebeuren. Daar kwam zijn visie wel op neer.

We besloten daarom de fase van het lijdelijk aanzien te beëindigen en over te schakelen op de strategie van de directe benadering, hoe on-Oosters ook. ‘Stel’, opperden we dus in ons beste Indonesisch, ‘stel dat er straks na het inchecken voor de Vol de Nuit  (de titel van die spannende roman van Antoine de Saint Exupéry schoot ons niet toevallig te binnen) nog enkele plaatsen voor de vlucht naar Yogya beschikbaar blijken te zijn, om het even of dat in de businessklasse dan wel in de eerste klas het geval zou zijn,  dan zijn mijn vrouw en ik alleszins bereid om de aanvullende bedragen op onze toeristenklastickets in dollars te voldoen, want we zijn hier nog niet in de gelegenheid geweest onze dollars in rupiah’s om te wisselen. Met een vluchtige oogopslag nam de functionaris ons op, bladerde vervolgens achteloos onze paspoorten door, fixeerde zich daarbij op een bepaalde bladzijde en proestte het toen uit. Hij nam ook nog een baliemedewerker in vertrouwen, waarna beiden een lachstuip nauwelijks wisten te voorkomen. ‘Lahir di Keboemen’ (geboren in Keboemen) hoorden wij hen grinnikend uitbrengen toen zij het paspoort aan Corrie terug gaven, om zich vervolgens naar het kantoortje te spoeden, van waaruit lachsalvo’s opklonken.

Intussen was er in de vertrekhal enige beroering ontstaan. Een functionaris maakte bekend dat het vliegtuig voor Yogya op vertrekken stond en dat er drie plaatsen waren vrijgekomen.Twee tickets waren – met bijbetaling – zomaar aan ons toegevallen, de derde was gegund aan een Chinese heer met veel gouden ringen aan zijn vingers. Terwijl we onze plaatsen innamen, taxiede het vliegtuig  al over de startbaan, om na een korte aanloop naar de sterren te reiken. In een goed uur stonden we alweer op de begane grond van de hel verlichte landingsbaan van de Midden-Javaanse luchthaven, waar een man naar ons stond te wuiven. ‘Andy’, wisten we bij intuïtie. Onze gids en reismakker zou ons hier opwachten. En of hij woord gehouden had! Wachtend op onze komst had hij de dag niet in ledigheid doorgebracht. Zo had hij zijn Kijang een meer dan grote beurt gegeven en van nieuwe accessoires voorzien. Om een voorbeeld te geven: met een druk op de claxon kon hij, afhankelijk van de programmering, het ding geluiden laten voortbrengen als het loeien van koeien, het snateren van eenden, het kakelen van kippen, het blaffen van honden en nog zo wat van die beestachtige uitingen. Niet iedere weggebruiker was er gecharmeerd van, maar Andy zelf beleefde er een kinderlijk plezier aan. Onbevangen weggebruikers – eerlijk is eerlijk – waren  meestal minder enthousiast als  hen  nietsvermoedend de  stuipen  op  het  lijf  werden  gejaagd.

Omdat wij ons in dat busje eigenlijk plaatsvervangend zaten te schamen, terwijl Andy ons een plezier dacht te doen, ontstonden er wat verwarrende gedachten.  Als afleidingsmanoeuvre èn uit nieuwsgierigheid besloten we hem op de man af iets te vragen wat ons al een tijdje intrigeerde. ‘Vertel ons eens Andy, heb je er enig idee van waarom er bijna altijd lacherig wordt gereageerd als de douane of een andere controlerende instantie het paspoort van mijn vrouw inziet?’ Daarop in te gaan viel Andy niet mee. Een direct, onverhuld antwoord op zo’n vraag geven gaat Indonesiërs in het algemeen niet goed af. Maar Andy liet zich niet kennen, al moest hij wel een paar maal slikken, omdat hij niet ‘kasar’ (grof, kwetsend, onbeschaafd)  wilde overkomen. Die hilarische reacties bij het tonen van het paspoort, hadden te maken met Corries geboorteplaats  Keboemen, een lieflijk plaatsje nabij de zuidkust van Midden-Java. Daar, in Keboemen, werd en wordt, althans volgens Andy, een dialekt gesproken dat niet om aan te horen is, en dat acteurs en actrices in de mond wordt gelegd als ze domme of onbeschaafde personages moeten spelen. Ze zijn niet ‘kasar’  benadrukte Andy,  maar ze spélen het  in de zgn. ‘soaps’: populaire, veel bekeken tv-series. Dat verhelderde ons inzicht. Nu  konden  we  die besmuikte lachjes bij de passencontrole plaatsen. We  waren toch al van plan Corries geboorteplaats te bezoeken, Maar nu zeker! Voor het  bord met de plaatsnaam Kebumen  (ja, met u, vroeger met oe geschreven)  hebben we ons op de foto laten zetten, omringd door vrolijk lachende kinderen. Geanimeerd was het in ieder geval wel; de stemming zat er goed in!

En toen we na een tweetal maanden vanuit een paradijselijk Bali huiswaarts keerden, was daar op het vliegveld Ngurah Rai van Denpasar toch ook weer een schaterende douanier, die na kennisneming van Corries geboorteplaats in haar paspoort, ons tot aan de vliegtuigtrap uitgeleide deed onder het herhaald schuddebuikend uitroepen van: ‘Dari Kebumen!’.