INHOUD
TIM STOOP
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

PRINT PAGINA
 

Tim Stoop

        


Wybertjes

Het is een maand of twee geleden dat ik ze kocht.
Om nachtelijke kriebelhoest te bestrijden. Het doosje staat nog wel op het tafeltje naast mijn bed, maar ik wil er niet meer naar pakken. Dat komt omdat ik teleurgesteld ben, een illusie armer. Van kindsbeen af heb ik op wybertjes vertrouwd en er volledig in geloofd. Dat is nu over.
O, de doosjes zien er nog goed uit; de vertrouwde blauwe kleur van het dekseltje met in het midden, vlak naast elkaar, als danseresjes, de afbeelding van  drie onberispelijke spitsruitjes op een banderol. Maar juist daarin schuilt de leugen.
Want in heel het doosje zijn maar enkele van die spitsruitwybertjes te vinden. De rest is grillig gevormd, kapot en brokkelig. Puin.
In mijn herinnering werden ze vroeger altijd volmaakt geschapen door Van Melle. Handwerk, denk ik.
'Is dat nu iets om je zo druk over te maken?', vraagt mijn vrouw. 'JA', roep ik onbeheerst terug, want ik zie mijn doosje wybertjes als een metafoor voor de maatschappelijke verloedering waar ook Jan-Peter het zo moeilijk mee heeft.
En je hoort er niemand over. Als ik er niet over begin, woekert het verder. Iemand moet het doen. Het gaat om het overdragen van de Wybertwaarden aan onze nazaten. En dat zal moeilijk genoeg zijn. Ik merkte dat vorige week toen mijn kleindochter van zes, veel te vroeg uit haar logeerbed, op de rand van mijn bed kwam zitten. 'Opa', vroeg ze, 'mag ik een dropje?' Dat kind is onweerstaanbaar en ik zei 'ja', zonder na te denken. Het kwaad was al geschied. Danytje had het doosje open en het dropje in haar mond. Blij huppelde ze onze slaapkamer uit, zuigend op dat misvormd stukje antraciet, de naam wybert niet waardig. Maar voor haar is de norm bepaald, de standaard gezet. Krijg er dat nog maar eens uit.