INHOUD SPAPENS
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

Dit boek verscheen voor het eerst in 1998 in een oplage van 750 exemplaren als relatiegeschenk van Jan van Laarhoven Boeken B.V. Het was daarna niet in de handel.

 


door Paul Spapens

VOLKSDEVOTIE EN DE LUST TOT PELGRIMEREN IN TILBURG EN OMGEVING

 

Op zaterdag voor Pinksteren en op Eerste en Tweede Pinksterdag 1998 trok voor de 73-ste keer de Voetgangersbedevaart Baarle-Nassau/-Hertog en omstreken naar Scherpenheuvel. Tot de omstreken behoort in dit geval ook Tilburg. Van de ongeveer honderd deelnemers die de pelgrimage over 120 kilometer in drie dagen te voet doen, komen er vier tot vijf uit Tilburg. Het merendeel is Alphenaar, ook Belgen uit bijvoorbeeld de grensgemeente Weelde gaan mee en er is een handjevol Goirlenaren en Baarlenaren. Van de Tilburgers is Kees Lavrijsen (58) het langst van de partij. Hij begon op zijn 25-ste, maakte tot op heden dertig tochten mee, ontwikkelde zich tot voorbidder onderweg en maakt zich verder nuttig als EHBO-er. Ook die laatste taak moet niet licht worden genomen: eens moesten hij en zijn twee mede-EHBO-ers anderhalf uur aan een stuk blaren prikken. Waarmee maar gezegd wil zijn dat de voettocht over Turnhout wat betreft lichamelijke inspanning geen flauwe kul is. De meesten beginnen een paar weken tevoren met een beetje trainen. Alles bij elkaar heeft dat niet veel om het lijf. En moe dat ze zijn als ze op de middag op Tweede Pinksterdag terugzijn...

 

Kees is een gelovig man die elke zondag kerkt. Hij is in dat opzicht een uitzondering onder de voetpelgrims naar Scherpenheuvel. Voor de eerste keer liep hij mee om het gewoon een keer mee te maken. Het beviel hem goed. Zijn ervaring is dat de pelgrim dan wel lichamelijk aan het eind van zijn Latijn is, maar geestelijk voldaan huiswaarts keert. Dat laatste niet zozeer vanwege het bidden, maar meer doordat hij drie dagen met heel andere dingen bezig is dan in de praktijk van alledag. De pelgrims helpen elkaar. Ze maken samen van alles mee. Lachen met elkaar. Vertellen bakken. Ze praten met elkaar, waarbij Kees het contact met de jongeren in de groep het meest op prijs stelt. Wanneer immers is een mens van zijn leeftijd in staat met hen langdurig en serieus van gedachten te wisselen? Voor de gewezen loodgieter is de laatste jaren de devotie in zijn motivatie belangrijker geworden. "Je wordt wat ouder. Je gaat meer nadenken over bepaalde zaken. Je ziet in dat het leven betrekkelijk is."

 

De keren dat Kees verstek moest laten gaan zijn op de vingers van een hand te tellen. Een keer werd zijn dochter geboren. Een andere keer had hij het zo in zijn rug dat zijn vrouw zei: "Ge blèft mar ens ene keer tèùs." Wie de voettocht een keer moet laten lopen, voelt zich uit zijn doen, is zijn ervaring. De pelgrimage is een traditie, een vast ritueel, te vergelijken met steeds terugkerende jaarfeesten als Sinterklaas of Kerstmis of Nieuwjaar of de vakantie. De pelgrim kan het pelgrimeren niet meer missen. Hij leeft er naar toe. Maar in 1998 was er onder de bedevaartgangers die op zaterdagmorgen klokke zeven bij de Remigiuskerk van Baarle-Hertog vertrokken geen Kees Lavrijsen te bekennen. Bij hem is kanker aan de botten vastgesteld. De 120 kilometer te voet afleggen is een te grote opgave. Daarom is hij per auto gegaan met de intentie eens een keer voor zijn eigen gezondheid te bidden. Andere jaren betroffen de intenties altijd anderen, zieken uit zijn omgeving bijvoorbeeld. Voor jongeren wil hij gaande de tocht wel eens spontaan een Rozenhoedje hemelwaarts zenden voor het slagen voor een examen. Onderweg hoort hij ze praten over deze perikelen en besluit de Tilburger aan Maria te vragen voor de examenkandidaten een goed woordje te doen bij Onze Lieve Heer. Vreemd is dat trouwens niet. In het lijstje verzoeken om verhoring, bijvoorbeeld te raadplegen in het boek dat ligt bij het beeld van de Zoete Lieve Moeder van den Bosch, scoren examens in zijn algemeenheid en die voor een rijbewijs in het bijzonder zeer hoog.

 

Tot zijn genoegen heeft Kees vast kunnen stellen dat jongeren de laatste jaren devoter zijn geworden. Onder jongeren verstaat hij deelnemers van een jaar of tien, de jongsten, tot een jaar of 25. Mits niet getrouwd - bij het ja-woord ligt voor hem de deadline van de jeugd. Ze maken meer dan de helft uit van het totaal aantal voetpelgrims dat de laatste jaren enigszins stabiel rond de honderd ligt. Veertig jaar geleden, voordat een neergang begon, waren er plusminus 125 lopers. Indachtig het nadrukkelijk stempel van de katholieke kerk op de samenleving toen, zijn die honderd van nu dus zo gek nog niet. Want tegenwoordig is er geen plicht, geen sociale dwang of gewoon omdat meneer pastoor het wou. Het aantal van om en nabij de honderd komt ook in een ander daglicht te staan wanneer wordt bedacht dat pelgrimeren tegenwoordig veel meer individueel dan in groepsverband gebeurt. Een jaar of tien geleden waren er nog maar 36 deelnemers, het absolute dieptepunt in de geschiedenis van deze bedevaart die 73 jaar geleden in georganiseerd verband begon. Daarvoor gingen de pelgrims in verschillende, veel kleinere groepjes en op andere dagen, zoals Hemelvaart. Waarom men besloot tot een georganiseerd trekken langs Vlaamse wegen is niet bekend. Dat de groep voortaan met Pinksteren trok, is wel te verklaren; het heeft te maken met het Tilburgse voorbeeld. In 1865 nam Lauke Lemmens het initiatief tot de eerste groepsbedevaart van Tilburg naar Scherpenheuvel. Dit bedevaartsoord werd daarvoor wel veel door de Tilburgers bezocht, maar altijd individueel, waaronder in dit geval kleine groepjes moeten worden verstaan. Lauke en zijn groep werkmensen vertrokken op zaterdag voor Pinksteren.

 

JONGEREN

 

De intensieve ontmoetingen van Kees Lavrijsen met jongeren onderweg hebben hem geleerd dat de jeugd behoorlijk bezig is met de vraag wat er nou precies méér is tussen hemel en aarde. Verrast was hij de afgelopen jaren door de bij herhaling gestelde vraag: "Kees, gij bidt allemaal wel voor, mar wè bidde nou precies?" Jongeren kennen de gebeden niet meer die eens dusdanig in het hoofd zijn gestampt dat ouderen ze tot op hoge leeftijd zonder een woord te missen kunnen opdreunen. Dat beseffend wordt een mens stil als hij in een verpleeghuis een demente man het grootste deel van de dag bedevaarten ziet lopen onder het zingen van reeds lang vergeten pelgrimsliederen. Een demente vrouw probeert hem te overstemmen met het Engel des Heren.

 

Jongeren willen volgens Lavrijsen wel bidden, maar zonder kennis daarvan houdt het op. Logisch. Op hun verzoek heeft hij de gebeden in 1998 op papier gezet en uitgedeeld. "Ze bidden niet omdat ze het niet kennen, niet omdat ze niet willen." Onder het bidden onderweg van Baarle naar Scherpenheuvel houdt iedereen de mond. Sigaretten worden gedoofd als Kees aangeeft dat hij het tijd vindt om weer eens met een Rozenhoedje aan te vangen. Zij die niet bidden, komen volgens Kees’ ervaringen wel in een andere sfeer terecht: "Je merkt dat iedereen tijdens het bidden heel sterk bij zichzelf blijft, niet in beslag wordt genomen door het leven om ons heen. Eigenlijk is het lopend mediteren."

 

Gemiddeld eens per uur zet Kees een Rozenhoedje in. Inclusief gebeden als de Geloofsbelijdenis en een stel schietgebedjes duurt dat een minuut of tien. Het wegverkeer bepaalt het moment van het bidden. Op een drukke weg wordt niet gebeden. Niet uit schaamte - passanten op de fiets zwijgen gepast - maar uit practische overwegingen. De auto’s maken zoveel lawaai dat de persoon die naast Kees loopt deze geoefende, dus hard getaalde voorbidder niet eens kan horen. Vandaar dat het hardop gebeden Rozenhoedje vooral luid en duidelijk weerklinkt in de rustige ochtend- en avonduren en op stille landbouwwegen. Een Belgisch trekpaard spitst de oren als de Weesgegroetjes over ijle ochtendnevels honderden meters ver dragen. Soms worden Marialiedjes ingezet, bijvoorbeeld bij het naderen van de op een heuvel gelegen abdij van Averbode. De liedjes hebben met elkaar gemeen dat ze min of meer een marstempo hebben. Dat loopt lekkerder. Met het bedevaartsvaandel voorop slingert de stoet zich omhoog. Het zou zo een tafereel uit de film Noveciento (1900) kunnen zijn. Dan zwaait de poort van de abdij open. De pelgrims trekken zingend de binnenplaats op. De abt wacht ze op. De eerste overnachting is in de abdij, een buitenkansje, op zich al een beloning voor de zere voeten. De talrijke bezoekers van Averbode komen niet verder dan de kerk. De paters hechten aan hun rust, maar maken al decennia een uitzondering voor de pelgrims uit Baarle en omstreken. De volgende morgen rond zeven uur, precies 24 uur na het vertrek in Baarle, bereikt het gezelschap zijn doel en kan het bidden in de basiliek beginnen.

 

VOLKSDEVOTIE

 

De Voetgangersbedevaart Baarle-Nassau/Hertog en omstreken naar Scherpenheuvel en de beleving daarvan door iemand als Kees Lavrijsen is een mooi voorbeeld van hedendaagse volksdevotie, het pelgrimeren in het bijzonder. Volksdevotie, met de nadruk op het maken van pelgrimstochten, is de laatste jaren sterk in opkomst. Dit fenomeen is wereldwijd en beperkt zich niet tot de christelijke kerk. Ook gelovigen van andere wereldreligies als de islam pelgrimeren er lustig op los. De islam kent slechts een officiële bedevaart, die naar Mekka. Eens in het leven moet een moslim naar deze heiligste plaats van de islam in Saoedi-Arabië. Twee miljoen pelgrims in Mekka is tegenwoordig normaal. Maar los van het verplichte Mekka gaan moslims nu ook op bedevaart naar andere heilige plaatsen, hoewel deze religie officieel dus slechts een pelgrimage kent.

 

De toename van de volksdevotie houdt gelijke tred met de ontwikkelingen binnen de institutionele religies. Naarmate die dogmatischer worden, vallen de gelovigen meer terug op volksdevotie. Dat is niets nieuws. Deze ontwikkeling is van alle tijden: door het aanscherpen, het verharden van de officiële leer, nam de volksdevotie ook in het verleden toe. In die gevallen grijpen mensen terug op oermodellen, die zich niets aantrekken van reguliere religies en hun voor een leek niet of nauwelijks te begrijpen dogma’s en leerstellingen. De leiders daarvan zien dat niet zo zitten en schilderen volksdevotie daarom af als bijgeloof. ‘Maar deze mensen zijn niet ongelovig, maar andersgelovig’, heeft de missioloog Frans Wijsen daarover in zijn boek ‘Geloven bij het leven’ gezegd. Hij vindt het verkeerd wanneer de kerk of haar vertegenwoordigers de diepgewortelde volksdevotie afdoen als bijgeloof. Wijsen is docent aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Zijn boek is gebaseerd op zijn onderzoek naar de geloofsbeleving in de wijk Wittevrouwenveld in Maastricht, waar mensen wijwater drinken om van een kanker te genezen, pastoors vragen boze geesten uit hun huis te verdrijven door middel van een zegening. Hetzelfde gebeurt in Tilburg, waar mensen weer water gingen putten in het Peerke Donders Putje toen Nederland in 1993 zo’n natte winter had dat niet alleen Limburg onder dreigde te lopen, maar er ook weer een bodempje grondwater in het putje kwam te staan. Eind zeventiger jaren meende een bewoner van een weverswoning aan de Hasseltstraat dat bij hem een klopgeest huisde. Hij kreeg de pastoor van de Hasseltse kerk zover dat hij het huis zegende. De klopgeest deed er vanaf dat moment het zwijgen toe.

 

Wijsen ontmoette tijdens zijn onderzoek in de Maastrichtse volkswijk mensen die permanent een (electrische) kaars branden voor een heiligenbeeld, die een huisaltaartje hebben in de huiskamer of een Lourdesgrotje in de tuin, die niet in hun auto stappen zonder de medaille van de Heilige Christoffel een keer aan te raken, die kaarsjes branden in kapelletjes en die vrij massaal op bedevaart gaan. Naar Wittem bijvoorbeeld waar het bezoek aan het pelgrimsoord van de Heilige Gerardus Majella tussen midden jaren ’70 en midden jaren ’80 verdubbelde en nu rond de 300.000 per jaar bedraagt. ‘Mensen die aan de rand van de kerk leven’, zegt Wijsen daarvan, ‘kunnen tot de kern van het geloof zijn doorgedrongen’. In de kerk komt men op ‘scharniermomenten’ in het leven, zoals doop, huwelijk en begrafenis. De Eerste Communie kan daar gerust aan worden toegevoegd, tegenwoordig meer beleefd als een rite de passage - en in Tilburg aanleiding voor een voor deze ‘Moderne Industriestad’ zeldzaam spraakmakende reclamecampagne.

 

DRIE NIEUWE KAPELLETJES

 

Terwijl enerzijds de kerken steeds leger zijn, raken de kapelletjes steeds voller. Iedereen heeft iets religieus in zich, maar velen hebben een hekel aan een verplicht nummertje op uur en tijd als het bijwonen van een mis met drie heren op de zondagochtend. Op dat moment slaapt men liever uit of zit men in de auto op weg naar een zwarte markt in België. Onderweg wordt wél even gestopt bij een kapelletje om daar een kaarsje op te steken, om op een zelf bepaald moment en op een zelf gekozen manier te mediteren. Onder de Tilburgers is deze ontwikkeling omtrent de volksdevotie beslist niet anders dan elders. Misschien is ze hier wel sterker. De meeste van de huidige generaties wortelen nog in het intens-katholieke verleden van de stad. De materiële overblijfselen daarvan zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen, de wens van de bevolking ten spijt. Het is goed denkbaar dat de toename van de volksdevotie in Tilburg daardoor extra wordt gevoed. Een reactie bijvoorbeeld op het beeldenstormpje dat begin 1998 de kruisweg in de kerk van ‘het klein Treesje’ aan het Theresiaplein trof.

 

Het diepgewortelde Tilburgs volksgeloof is het meest zichtbaar bij de kapellen, waarvan er in ‘oud’-Tilburg drie staan: de Hasseltse kapel en de kapellen aan de Delmerweg en aan de Kapelhof. Sinds het ontstaan van ‘nieuw’-Tilburg door de herindeling is daar een kapel in Berkel-Enschot en een in Udenhout bijgekomen. Inclusief Lourdesgrotten telt Midden-Brabant 29 kapellen. Alphen heeft met vijf stuks de grootste kapellen-dichtheid van Brabant. De Alphense pastoor Willem Binck, oprichter van Brabants Heem, heeft de toon daarvoor gezet. In Midden-Brabant zijn momenteel drie kapellen onder constructie of worden binnenkort in aanbouw genomen: in Loon op Zand, Hooge-Mierde en Alphen. Drie kapellen in aanbouw, terwijl nog voor de eeuwwisseling in Tilburg en Goirle vijf kerken de deuren sluiten. Drie of vier kerken moeten daarnaast teruggebracht worden tot kleinere gebedsruimten en van de 24 parochies mogen er door fusies en samenwerking negen overblijven. In andere grotere plaatsen met meerdere kerken in Midden-Brabant speelt precies hetzelfde probleem. In Kaatsheuvel bijvoorbeeld, waar het bisdom zich in mei 1998 tegen plaatsing van de drie kerken op de gemeentelijke- en de rijksmonumentenlijst keerde omdat binnen afzienbare tijd besloten moet worden welke bedehuizen niet behouden kunnen blijven. Daarmee blokkeerde het bisdom deze vorm van bescherming omdat een kerk op een monumentenlijst zich minder makkelijk of tegen een veel lagere prijs laat verkopen.

 

De meeste kapellen in Alphen hebben met elkaar gemeen dat ze aan een toegangsweg tot het dorp staan. En wat ontdekte Henk Cornelissen, in wiens hoofd het idee van een nieuwe kapel in Alphen rijpte? Dat de Baarleseweg, niet een van de minste toegangswegen waarover zich minstens de helft van de Baarle-bezoekers spoedt, géén kapel heeft. Bovendien is vrijwel elke buurtschap in Alphen gezegend met een eigen kapel, behalve Boshoven waar Cornelissen woont. Dat kon dus zo niet langer. In 2000 moet de nieuwe kapel er staan in een bocht van de weg van Alphen naar Baarle. Langs de weg van Lage-Mierde naar Hooge-Mierde werd zaterdag 18 april 1998 de eerste steen gelegd van een Corneliuskapel. De heemkundekring heeft dit initiatief genomen als een herinnering aan de destijds bloeiende bedevaart naar ‘Sinterknèllis’ in Hooge-Mierde, die geheel werd overvleugeld door de pelgrimage naar de Esbeekse ‘Sinterknillis’, vooral als gevolg van de toevloed van Tilburgse pelgrims. Een tweede reden voor de heemkundekring is dat van de drie Mierdse dorpen (inclusief Hulsel) Hooge-Mierde nog geen kapel heeft.

 

Loon op Zand heeft één kapel, die landelijk bekend werd door een uitzonderlijke vorm van vandalisme. In de nacht van 17 op 18 oktober 1997 werd deze kapel ernstig beschadigd door brandstichting. De daders kalkten anti-religieuze leuzen als ‘God is dood, satan leeft’. Bisschop J. ter Schure wijdde de herstelde kapel op 29 november opnieuw in. Een bord tegen de gevel werd onthuld met een aanklacht tegen kapellen-vandalisme, dat op enkele incidenten na de laatste tien jaar overigens veel meevalt. Dat laat zich verklaren uit de groei van de volksdevotie en het daarmee samenhangend respect voor kapelletjes als symbolen daarvan. Alsof de duivel ermee speelde kreeg uitgerekend de kapel van Loon op Zand het daarna nog een keer flink te verduren: het bedehuisje werd zaterdagmorgen 14 februari 1998 opgeblazen door middel van een staafbom. Opnieuw werd de kapel hersteld; de daders zijn nooit gevonden. Loon op Zand krijgt nu een tweede kapel aan het Kraanven. Deze bepaald niet meer alledaagse nieuwbouw is een initiatief van mevrouw M. Verkuijl-Bringman. Ze kwam op het idee, in de eerste plaats door haar Limburgse komaf. Net als in Brabant staan in deze provincie veel kapelletjes, al is het wegkruis typischer voor Limburg. Het initiatief heeft ook een religieuze achtergrond. "Ik bezoek zelf kapelletjes met een religieuze intentie. Overdag zijn de kerken meestal dicht, terwijl je in een kapel altijd terecht kunt."

 

RINGBAAN-ZUID

 

Kapellen hebben met elkaar gemeen dat minstens een paar mensen binnen kunnen om een gebed te zeggen en een kaarsje te branden. In deze definitie telt dus niet mee het type kapelletje waarvan er twee tegenover elkaar staan op de drukke kruising van de Ringbaan-Zuid, de Groenstraat en de Professor van Buchemlaan.

 

Het eenvoudig kapelletje aan de zuidkant, op de hoek met het Leypark, is herkenbaar aan het opschrift ‘Ons lieve vrouw ter baan, maak dat wij richtig gaan’. Vanwege deze curieuze bewoordingen wil men wel eens aannemen dat het iets van uit de oorlog is of van direct daarna, want is ‘richtig’ niet een Germanisme ten top en duidt ‘baan’ niet op Autobahn? Het kapelletje is evenwel al in 1937 gebouwd ter ere van het veertigjarig priesterjubileum van P.C. de Brouwer, Hilvarenbekenaar van geboorte en in 1899 de drijvende kracht achter de oprichting van het Odulphus-lyceum. Hij had een grote devotie tot Maria en ijverde er daarom onder andere voor dat bij de Moerdijkbrug een kapelletje werd gebouwd. Zo wist elke reiziger dat hij de Mariaprovincie Brabant binnenging. In 1937 kreeg De Brouwer zijn eigen kapelletje langs de toenmalige rijksweg, nu de Ringbaan-Zuid. Het door Manus Evers vervaardigde Mariabeeld stelt een zorgzame moeder met haar kind voor. Het opschrift moet gelezen worden als een wens voor een veilige reis en als een aanbeveling om in het leven de juiste, een meer mystieke weg te kiezen.

 

Net zo eenvoudig als het kapelletje van De Brouwer is het ‘dankbaarheidsmonument’ aan de overzijde. Dit is wel voortgekomen uit de oorlog. Op 27 oktober 1945, exact een jaar na de bevrijding van Tilburg is het onthuld en ingezegend. Het monument heeft onder een door twee lantaarns geflankeerd afdakje een ikoon van Maria. Daaronder staan in een steen de namen gebeiteld van de bewoners van de wijk Broekhoven die bij de bevrijding omgekomen zijn. Het initiatief tot het monument werd genomen door C. van Deurzen, ‘blokhoofd’ van de vrijwillige luchtbescherming in de door oorlogsgeweld getroffen wijk. Van Deurzen kwam tot zijn initiatief op de voor oorlogskapellen klassieke manier. In het boek Tilburg 1940-1945; jaren van verduistering, zei Van Deurzen er dit van: ‘Tijdens een van de vele momenten dat het meedogenloze granaatvuur de wijk teisterde, moest ik dekking zoeken. (...) Ik dacht dat mijn laatste ogenblikken aangebroken waren. Straatstenen en gloeiende granaatsplinters vlogen na knallende explosies door de lucht.(...) Met mijn neus tegen de grond gedrukt, begon ik te bidden. Merkwaardigerwijs niet zozeer voor mezelf maar vooral voor het behoud van mensenlevens op Broekhoven. Als we er leven vanaf kwamen, wilde ik de bewoners aansporen om aan Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand een blijvend dankbetoon te geven.’

 

WENENDE MADONNA

 

De Mariakapel aan de Delmerweg heeft eveneens een oorlogsachtergrond. Garagehouder Hein de Groot heeft deze kapel in 1950 voor f 3.492,50 naar een ontwerp van de Goirlese architect Jos Bedaux laten bouwen omdat hij dat aan Maria beloofd had toen hij op deze plek in een greppel beschutting zocht tegen de granaten. Is deze kapel een particuliere dankbetuiging, héél de stad dankte Maria voor het feit dat Tilburg vrijwel ongeschonden de oorlog heeft doorstaan door middel van de Onze Lieve Vrouw ter Nood-kapel aan de Kapelhof bij de Oude Markt. In Tilburg werd 137.000 gulden opgehaald, ruim voldoende om het ontwerp van architect Jos Schijvens uit te kunnen laten voeren. Omdat vlak na de oorlog onvoldoende bouwmaterialen beschikbaar waren, werd de belofte aan Maria vanaf 30 april 1949 tijdelijk ingelost in een noodkapel in de voormalige synagoge in de Zomerstraat. Bisschop Bekkers zegende de nieuwe kapel op 7 juni 1974 in.

 

Beide kapellen spelen nog steeds een rol in de volksdevotie in Tilburg. Deze betekenis van de kapel aan de Delmerweg is uitgedrukt in aantallen bezoekers vele malen kleiner dan die van de kapel aan de Kapelhof. Maar de gang van zaken omtrent Delmerwegkapel biedt wel een prachtig inzicht in hoe daar anno 1998 mee wordt omgegaan. De kapel is vele jaren beheerd door broeder Geert van Gils toen hij woonde in het bejaardenhuis van de Missionarissen van het Heilig Hart (MSC) aan de Bredaseweg. Annie Leenders zag hem daar altijd bezig als ze met de auto of met de fiets naar haar werk ging in Breda. Ze nam zich voor na haar pensionering mee voor de kapel te gaan zorgen. "De kapel lag daar zo fijn. Dagelijks zag ik mensen de kapel in- en uitgaan. Ik liep er zelf ook graag vanaf mijn huis naar toe", ligt ze haar voornemen toe. In 1987 ging ze met pensioen. Sindsdien gaat Leenders elke ochtend en elke avond naar de kapel. De eerste jaren trok ze samen op met Van Gils. "Die voelde blijkbaar zijn dood naderen. Hij vroeg me: ‘Hoe moet dat straks met de kapel?’ Ik antwoordde: ‘Dat komt wel goed." Van Gils stierf op 16 oktober 1990.

 

Het aandoenlijke borduurwerkje met als opschrift ‘Maria Oorzaak Onze Blijdschap’, de officiële naam van deze kapel, is van zijn hand. Het hangt achter het Mariabeeld in een nogal lelijke uitvoering. Dit vaststellen kwetst Leenders niet. Integendeel, ze is het er mee eens. Het beeld is zo lelijk dat het er al anderhalf jaar staat, wat een wonder is. Andere, mooiere Mariabeelden verdwenen door diefstal als sneeuw voor de zon. Leenders moet er vier missen sinds ze het vrijwillig beheer heeft over de kapel. Merkwaardig aan het huidige beeld zijn de vlekken die in een lange baan vanaf de ogen naar de jurk lopen. Is Tilburg soms een wenende Madonna rijk? Zeker, maar vraag Leenders niet hoe. Vanaf 1995 stonden de media bol van de berichten over huilende Mariabeelden. De trend werd natuurlijk in Italië gezet door de Madonna van Civitavecchia, die in februari en maart 1995 veertien maal tranen bloed plengde. De laatste keer dat ook in Nederland een Mariabeeld huilde was op Tweede Pinksterdag in de kapel in het Boelenspark in Volendam. Geïnspireerd door deze wonderlijke berichten tekenden scholieren met potloden en viltstiften tranen op het beeld in de kapel aan de Delmerweg. Leenders heeft ze snel en duchtig weggewassen. Vandaar de vlekken.

 

Het beheer van een kapel blijkt veel verrassingen voor de vrijwilligster in petto te hebben. Neem de staat van onderhoud van het gebouwtje, dat er best goed uitziet. De zorg daarvoor gaat velen, haar onbekenden aan. Twee voorbeelden uit 1997. Het dak is met leitjes gedekt. Er ontbraken er een stuk of twaalf. Op een dag was het dak weer helemaal gedekt. Op een andere dag stond een man in een auto te wachten tot zij ‘s morgens de deur van slot deed. Hij kwam het interieur eens lekker opnieuw sausen. De beheerster heeft ook verhalen van andere bijzondere ontmoetingen. "Die hebben meest te maken met mensen die zich aan Maria vastklampen. Een keer zat een oudere vrouw hier te bidden. Ze huilde. Haar broer was ernstig ziek. Ze bad Maria dat hij niet langer hoefde te lijden. Een paar dagen later trof ik ze weer. Ze zei: ‘Ik ben verhoord. Mijn broer is dood."

 

MET DE TIJD MEEGAAN

 

Vrijwillig beheerster Leenders voelt zich vooral gestimuleerd door een gestaag toenemend bezoek. Zoals vrijwel elke kapelbeheerder kan ze dat alleen afleiden van het aantal gebrande kaarsjes dat ze telt: gemiddeld tien per dag een paar jaar geleden, tegen vijftien de laatste tijd.

 

Deken (voorzitter, sinds 1970) Hein Bergmans van het Gilde Stichting Onze Lieve Vrouw ter Nood rekent voor dat in deze gelijknamige kapel aan de Kapelhof in de Tilburgse Binnenstad per jaar tussen de 35.000 en de 40.000 kaarsjes aan worden gestoken. Dat zijn er iets minder dan eind tachtiger jaren. Bergmans bevestigt: "Het bezoekersaantal laat de laatste jaren een lichte teruggang zien. Op zijn positiefst is sprake van een consolidatie, maar een groei is er beslist niet." Ook de offergelden lopen terug. De tijden zijn voorbij dat in de offerblokken ‘briefjes’ werden geofferd, zelfs honderdjes en duizendjes.

 

De ontwikkeling omtrent het bezoek aan deze kapel is opmerkelijk, omdat de meeste andere kapellen juist een tegenovergestelde ontwikkeling laten zien. De enige verklaring die deken Bergmans kan geven is de ligging van de kapel, waarin hij wel eens gelijk kan hebben. Aan de omgeving zou best wat mogen gebeuren, bijvoorbeeld ter gelegenheid van de viering van vijftig jaar Onze Lieve Vrouw ter Nood-kapel in 1999. Wie de plek niet kent, zal er niet gauw bij uitkomen omdat een goede bewegwijzering ontbreekt. Het fietspad maakt de omgeving onrustig. Het is er een rommeltje waar naar hartelust in het wild wordt geplast en waar in het weekeinde bedrijfscontainers worden omgekieperd of in brand gestoken. Bij het opkalefateren van de binnenstad mag deze plek niet vergeten worden. Dat zou een onrecht zijn aan het adres van de Tilburgers die dit bedehuis financieel mogelijk hebben gemaakt.

 

Een en ander wil beslist niet zeggen dat het met deze kapel kwakkelen is geblazen. Wie de kapel betreedt, is nooit alleen. Het gilde poogt met de tijd mee te gaan. In 1996 werd voor de eerste keer in samenwerking met de parochie Binnenstad de traditionele viering van de Mariamaanden mei en oktober vervangen door iets eigentijds. "Voor het bidden van het Rozenhoedje was absoluut geen belangstelling meer. Nog slechts een vingerhoedje vol kwam er op af", schetst Bergmans de situatie. In plaats daarvan is in 1996 met succes begonnen met een viering op elke woensdagmiddag in mei en oktober. De vieringen duren 20 tot 25 minuten en bestaan uit een woorddienst, een lezing uit het Evangelie, het bidden van een tientje van de Rozenkrans en het zingen van Marialiedjes. De opzet in mei en oktober zijn hetzelfde, maar zoals dat met alle Maria-tradities is, trekt de viering in mei veel meer volk. In de meimaand zijn gemiddeld alle zitplaatsen bezet, wat neerkomt op ongeveer veertig bezoekers. In oktober zijn het er gemiddeld tien minder. Zij die voor de vieringen naar de kapel komen, zijn bijna allemaal ouder dan vijftig jaar. Zestig procent is 65-plus. Jongeren, onder wie in dit geval mensen vanaf de 35 jaar moeten worden verstaan, maken hooguit vijf procent van het totaal uit. 75 Procent is vrouw. "Het zijn duidelijk allemaal Maria-vereerders", aldus de deken. Op zondag na is in de kapel dagelijks een mis. De zaterdagse mis trekt gemiddeld honderd bezoekers, die van door de week dertig. "In totaal toch 12.000 per jaar", rekent Bergmans voor.

 

UDENHOUT EN BERKEL-ENSCHOT

 

Sinds per 1 januari 1997 sprake is van een nieuwe gemeente Tilburg, is de met Udenhout en Berkel-Enschot uitgebreide stad twee kapellen rijker. Ook in Udenhout is sprake van een oorlogskapel, getekend door Goirlenaar Jos Bedaux, de architect met veruit het grootste aantal kapellen in Brabant op zijn naam. Burgemeester J. Meuwese legde op 4 mei 1946 de eerste steen voor dit door de Udenhoutse gemeenschap bekostigde gebouwtje aan de Schoorstraat. Meuwese was lid van Brabantia Nostra, dat de bouw van Mariakapelletjes in Brabant flink heeft gestimuleerd. De ‘portier’ van de kapel, zoals hij zichzelf noemt, is boer in ruste Piet van den Aker. Waar Piet beheert, maken twee leden van het Udenhouts Gemengd Koor de kapel schoon, verzorgen de bloemen (veel rouwkransen en bruidsboeketten) en dergelijke. "De kapel is voor veel mensen belangrijk", verklaart Van den Aker zijn vrijwilligerswerk. "Ze komen hier met hun gebedjes, ze zoeken en vinden troost bij Maria." Een bezoekersaantal kan hij niet noemen. Wel weet hij dat het bezoek toeneemt. Net als in alle andere kapellen is het aantal kaarsjes de graadmeter. Gemiddeld vijftig per dag. De hoogste omzet noteert de beheerder in de lente en in de zomer. Van den Aker kan het nóg preciezer zeggen: op dagen dat het goed fietsweer is. De kapel, fraai gelegen aan het fietspad van Udenhout naar de Loonse en Drunense Duinen, trekt het meeste bezoek in het fietsseizoen. Soms wordt in de kapel getrouwd, voor het laatst in het najaar van 1997. Soms maken Jehova-getuigen reclame voor hun beweging door een stapel met foldertjes achter te laten. Van den Aker laat ze rustig liggen. Hij gunt iedereen zijn plaats onder de zon.

 

Anthony Wehmeijer, de deken-schrijver van het gilde St.Joris/St.Sebastiaan uit Berkel-Enschot vindt in de Mariakapel in de oude toren van Enschot ook wel eens van deze concurrerende post, in dit geval van mensen die nogal hard weglopen met de Kroatische bedevaartsplaats Medjugorje. In 1981 verscheen Maria daar naar men zegt aan zes kinderen. Zij zijn inmiddels volwassen, maar de verschijningen gaan door en wel ‘s avonds om twintig minuten voor zes precies. Concurrentie in geschrifte dus voor het prachtige hardstenen Mariabeeld met kindje Jezus, gebeeldhouwd door de uit Berkel-Enschot afkomstige benedictines zuster Oda? Zeker niet, menen Wehmeijer en Rinus van der Loo, heemkundige, auteur en grafdelver van Berkel-Enschot. De laatste was er een keer getuige van hoe een scholiere uit het dorp tegen examentijd "met alle geweld" bij het beeld poogde te komen. Dat is niet overdreven gezegd, want de vijftiende-eeuwse toren werd weer eens gerestaureerd en daarom stond heel de Mariakapel in de torenhal vol met spullen om aan de arbeid te gaan. "Hier komen veel mensen, ook jeugd. Vergis je daar niet in", zegt Van der Loo die vanaf het Enschotse kerkhof, zijn werkterrein, goed zicht heeft op de verrichtingen rond de kapel.

 

In 1948 beloofde burgemeester A. Panis aan Maria dat in de toren een Mariakapel ingericht zou worden als alle 34 jongemannen uit Berkel-Enschot veilig uit Indië terug zouden keren. Ze kwamen behouden thuis en Panis hield woord; op 4 mei 1960 werd de kapel ingezegend en links van het Mariabeeld een tableau met de namen van de gevallenen uit de Tweede Wereldoorlog onthuld. Daar staan dertien personen op, onder wie zeven kinderen van het katholiek geworden joodse echtpaar Löb-van Gelder. De moord op hun kinderen door de Duitsers is een van de meest tragische oorlogsverhalen uit Midden-Brabant.

 

Ter rechter zijde van Maria heeft de hoofdman van het gilde dat de kapel heeft geadopteerd in computerletters een vermanend adres gericht aan de Berkel-enschotse jeugd: ‘Jongeren, laat hier je hart spreken. AUB géén rotstreken.’ Het affiche hangt boven het offerblok waarin twee kwartjes voor een kaars moeten worden gestopt. Eens in de week haalt Wehmeijer het geld er uit. Sinds drie jaar noteert hij een gestage groei van de opbrengst, dus ook van het bezoek. De maanden mei en oktober scoren zoals overal het hoogst. Allerzielen staat op een fraaie derde plaats. Dan worden de graven bezocht en worden voor het zieleheil kaarsjes gebrand. Wehmeijer kan verder precies zeggen wanneer een bekende persoon uit het dorp is begraven: dan neemt de inhoud van het offerblok sterk toe. Het hardstenen Mariabeeld, normaal omgeven door wel vijftien plastic boeketten, weet niet wat het overkomt als het slecht weer is. Om te voorkomen dat rouwkransen verpieteren, worden die dan door de nabestaanden in de kapel gelegd.

 

HASSELTSE KAPEL

 

Voor het bezoek moet de torenkapel van Enschot het verder hebben van mensen uit de wijk. Daarin wijkt deze kapel, vanwege de ligging, af van andere kapellen. Vele zijn een populaire afstapplaats voor fietsers. Drúk dat het er kan zijn, drukker dan bij de ijscokar op de hoek van de Wandelboslaan en de Taxandriëbaan. De meeste kapellen in Brabant staan op een hele mooie plek. Dat is niet zonder reden. Daar waar de natuur op zijn mooist is, is de hemel op aarde heel dichtbij en dat geeft een primair godsdienstig gevoel. Deze ‘kapellenwet’ gaat ook op voor de Hasseltse kapel; rond dit bedevaartsoordje is de stad op zijn mooist - als de ogen tenminste gesloten worden voor die afschuwelijke puist van een brandweerkazerne.

 

Wat zou Tilburg toch zijn zonder Hasseltse Kapel? Ze is de belangrijkste uiting van Tilburgse volksdevotie. Ze is de Tilburgse cultuur en traditie in steen, het oudste monument sinds de lindeboom op 27 april 1994 sneefde. Ze kan bogen op een interessante geschiedenis, die heel kort samengevat op het volgende neerkomt. Het bouwjaar van de kapel is niet bekend. In 1540 is er voor het eerst melding van gemaakt in een schriftelijke bron. Er is ook een ‘bronzen’ bron in de vorm van het Mariaklokje in de toren. Volgens het opschrift is de klok in 1536 gegoten. Maria is mynen naem. Jasper Moer maeckten mij int jaer ons Heeren MCCCCCXXXVI. Zoals van een bedehuisje van deze, voor Tilburgse begrippen hoge ouderdom mag worden verwacht, kan het bogen op een bewogen leven. De kapel overleefde de Tachtigjarige oorlog, wat van het nabijgelegen kasteel van de Hasselt, het herenhuis op Broekhoven van de familie Merode en de Heikese kerk niet gezegd kon worden: alle drie werden ze verwoest. Het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) werd zelfs aangegrepen om de Hasseltse kapel te verbouwen, althans dat vermoeden bestaat. Antoine Schetz baron van Grobbendonck betaalde daarvoor vijfhonderd ponden. Aan de relatie tussen Tilburg en de Van Grobbendoncks herinnert alleen nog maar een gelijknamige straat in de wijk Broekhoven.

 

In 1998 is met enig feestgedruis onder voorzitterschap van prins Willem-Alexander 350 jaar Vrede van Munster gevierd. Daarmee kwam een einde aan de Tachtigjarige Oorlog. Voor Noord-Brabant begon de Generaliteitsperiode die tot de komst van de Franse revolutionairen in 1794 zou duren. Katholieken kregen het moeilijk. De Heikese kerk werd afgenomen. Tilburgse gelovigen bouwden een nieuwe kerk pal over de grens op het landgoed Nieuwkerk, dat daarom nog steeds zo heet. Een paar honderd meter verder trokken ook die van Goirle een grenskerk op waaraan de kapel vlakbij het kloostertje van Nieuwkerk herinnert. De laanachtige bospaden vlak achter de kapel zijn de restanten van de route waarover de processies trokken.

 

In tegenstelling tot de Heikesekerk en alle andere katholieke kerken werd de Hasseltse kapel niet onteigend door de protestanten. Het is niet bekend hoe dat zo heeft kunnen gebeuren. Wel was het zo dat in de kapel geen Rozenhoedje meer mocht worden gebeden. Het gebouw kwam leeg te staan. Om het voor verval te behoeden, werd er van 1743 tot 1794 in gewoond. De kapel werd daartoe verbouwd. De eerste bewoner was een zekere Caspar Dietz, die in de kapel een café dreef. Waar eens de gebeden ten hemel stegen, kreeg de kastelein een keer ruzie met twee soldaten. Naar het schijnt droop het bloed van de muur.

 

De bewoners van de Hasselt kregen in 1796 weer toestemming de kapel als bedehuisje in gebruik te nemen. Zij zorgden er snel voor dat ‘het Beeldt van de Alderheijligste Maget ende Moeder Godts Maria’ in de kapel terugkeerde. Daarna werd aan de bewogen geschiedenis nog een kort hoofdstukje toegevoegd toen de kapel in 1832 noodhospitaal was voor de opvang van slachtoffers van de cholera-epidemie. In 1972 volgde de restauratie. Dit voor Tilburg heuglijk feit is 25 jaar na dato in oktober 1997 onder meer gevierd door middel van een heilige mis in de grootste zaal van de Postelse Hoeve. Naar de buurman was uitgeweken omdat in de kapel niet voldoende plaats was. Deze practische overweging bleek een juiste. De zaal zat propvol met 250 gelovigen, vrijwel allen de veertig gepasseerd en onder wie professor Harrie van den Erenbeemt. De prof zette destijds zijn schouders onder de restauratie. Het Mariabeeld werd voor de gelegenheid in een kleine, weemoedig stemmende processie overgebracht naar de Postelse Hoeve. Precies 25 jaar geleden was de Maria van de Hasselt voor het laatst buiten geweest. Om teleurstellingen te voorkomen hing koster Johan Jansen boven een offerblok de mededeling: ‘In verband met de viering in de Postelse Hoeve tijdelijk een ander beeld.’

 

DRUKTE VAN BELANG

 

Naar dat beeld komt men nog steeds in groten getale. De koster maakte in 1997 op basis van de verkochte kaarsjes een berekening van het aantal bezoekers per jaar. In de meimaand van dat jaar werden ruim 40.000 kaarsjes opgestoken. Gemiddeld brandt een op de vier bezoekers een kaarsje, hetgeen betekent dat de meimaand goed was voor 160.000 belangstellenden. De overige maanden worden gemiddeld 3.000 kaarsen in een van de houders geplaatst. In oktober is het iets meer, maar het bezoekerstal in deze Mariamaand kan in geen honderd jaar tippen aan dat van de meimaand. Ook voor het kaarsengebruik door het jaar heen geldt het gemiddelde van 1 kaarsje op 4 bezoekers. Dat maakt samen 120.000 bezoekers. Plus de 160.000 in de meimaand, is samen bijna 300.000 mensen die jaarlijks naar deze kapel komen.

 

Het is trouwens aardig om die 280.000 af te zetten tegen de belangstelling voor andere ‘openbare’ gelegenheden in Tilburg. De kermis was in 1997 weer goed voor 900.000 bezoekers. De Openbare Bibliotheek noteerde 1 miljoen 70.000 bezoekers, de schouwburg 150.000, de site op internet van de gemeente Tilburg trok per dag ongeveer 115 bezoekers. Stukken relevanter voor het maken van een vergelijking zijn de bezoekcijfers van de kerken. In het dekenaat Goirle werden in 1996 tijdens de jaarlijkse kerktellingen per maand 15.042 kerkgangers genoteerd. Het jaar daarop kwam het Kaski (Katholiek, Sociaal Kerkelijk Instituut) dat deze tellingen uitvoert, op 13.922. Omgerekend gingen in het dekenaat per jaar 180.504 (1996) en 167.064 (1997) naar de kerk. In dat laatste jaar dus ruim de helft van het bezoek aan de Hasseltse kapel.

 

Interessant vergelijkingsmateriaal biedt verder het kapelletje langs de weg van Moergestel naar Oisterwijk. Na de Hasseltse kapel is dit veruit het drukst beklante van Midden-Brabant. De kapel, opgedragen aan Onze Lieve Vrouw van de Vrede, is in 1939 gebouwd op initiatief van Carol Schade, bewoner van het naastgelegen landgoed Hooge Braken. Hij overleefde een zwaar ongeval en bedankte Maria door middel van de kapel voor zijn redding. Het is het klassieke verhaal van het ontstaan van veel kapellen in Brabant.

 

De kapel langs de weg van Moergestel naar Oisterwijk wordt sinds 1942 beheert door Dien en Jan Hoosemans, beiden nu 77 jaar. Volgens Jan verkoopt hij elke twee maanden acht dozen met een inhoud van 2.400 rode kaarsen en 4 dozen met 1.750 gele. Om een rode kaars te kunnen branden, moet een gulden in het offerblok worden gestopt. Een gele kaars doet twee kwartjes. Per jaar bestelt het beheerdersechtpaar rond de 150.000 kaarsjes. Maar, in tegenstelling tot de Hasseltse Kapel moeten de op het aantaal kaarsjes gebaseerde conclusies over de bezoekers lichtelijk worden gerelativeerd. Jan waarschuwt daarvoor. Want los van het vandalisme dat hij en zijn Dien geregeld het hoofd moeten bieden, is hun grootste probleem namelijk de kaarsendiefstal. Dit nieuwe woord heeft een prominente plaats in de vocabulaire voor dagelijks gebruik van dit echtpaar. Onder het oog van Maria worden er per jaar vele duizenden weggehaald. De meeste gaan weg in kleine partijtjes van tien, vijftien kaarsjes per keer. Jan geeft twee voorbeelden: "Dan gaat een vrouw met haar tas voor de uitstalling van de kaarsen staan. Als ze denkt dat ik niet kijk, stopt ze haar tas gauw vol." Een ander voorbeeld herhaalt zich elk jaar tegen de tijd dat de examenfeesten worden gehouden. Jan beschrijft hoe dan telkens opnieuw jongelui in de auto van pa voor komen rijden en één of meerdere dozen ineens meenemen. "Ik betrap er veel, maar ik zeg er steeds minder van omdat je een grote mond kunt krijgen", aldus Jan. De meest gebruikte smoes daar langs de weg van Moergestel naar Oisterwijk is trouwens deze: "Gisteren heb ik vijf gulden in het offerblok gestopt en slechts één kaars gebrand. Nu kom ik de rest van het geld opmaken."

 

Tot de bezoekers van deze mooie kapel rekenen Jan en Dien veel Tilburgers. Zodra het in het najaar en in het voorjaar mooi weer is en velen in de omliggende bossen gaan wandelen, ziet het echtpaar het bezoek én het aantal verkochte kaarsen sterk stijgen. Het bezoek is dus onderdeel van een uitje; men is toch in de buurt. Maar in deze kapel kan men ook op de meest onmogelijke tijden, zelfs in het holst van de nacht, mensen aantreffen. Hun komst heeft een andere reden. De meesten zijn mensen die op de een of andere manier een moeilijke tijd doormaken. Ze zoeken troost bij iets dat groter is dan ze kennen. Men wendt zich niet rechtstreeks tot God, dat hóórt niet. Men probeert God te vinden door middel van een ‘tussenstation’, in dit geval middelares Maria, veruit de populairste van alle zalige en heilige bemiddelaars tussen de mens en God.

 

TURKSE DRIEKONINGEN

 

De populariteit van Maria blijkt zeker ook in de Hasseltse Kapel. In de 25 jaar sinds de restauratie is het bezoekersaantal van jaar tot jaar toegenomen. De stijging doet zich vooral voor in de meimaand. De meeste bezoekers zijn ouderen. Zeg maar de vijftigplussers, mensen die de tijd van vóór het Tweede Vaticaans Concilie nog hebben meegemaakt. Het merendeel van deze categorie bezoekers is vrouw. Zij komen dikwijls in groepjes, terwijl het manvolk eerder alleen komt. Dat vrouwen in groepjes komen heeft een voor de Hasseltse kapel specifieke verklaring. Tot diep in de jaren zestig was het gebruik dat moeders met hun kroost in de meimaand op de schoolvrije woensdagmiddag vanuit alle delen van de stad naar de kapel gingen. Het kon dan zo druk zijn dat de moeders in het achterste, smallere gedeelte van de Hasseltstraat in een file liepen. "Een prachtig uitje was dat voor ons", aldus Corrie van den Heuvel (61), in haar jeugd woonachtig in de Hesperensestraat. "Zo kwam je eens een keer in een ander deel van de stad. En wij onderweg maar spelen. Bij de kapel hadden de moeders veel met elkaar te bepraten. Voor ons was de wandeling pas compleet als we in een kraampje snoep mochten kopen." Zowel vrouwen als mannen zien de Hasseltse Kapel tegenwoordig nog als een plek voor ontmoeting. Met een beetje goed weer wordt hier flink wat afgebuurt. Voor ouderen heeft de kapel zeker ook een functie als een doel om er een wandelingetje of een fietstochtje naar toe te maken. In die zin is er niks veranderd vergeleken met de jaren vijftig en zestig, toen dit soort bezoeken heel sterk werden ervaren als een uitje op de zondagmiddag.

 

Ongeveer dertig procent van de hedendaagse bezoekers is jong, mensen tot een jaar of dertig. Veel jonge gezinnen wandelen bij goed weer naar de Hasseltse Kapel. Wat in eerste instantie is bedoeld als een leuk uitstapje, heeft dikwijls wel een historische achtergrond. De jonge ouders hebben het van hun ouders geleerd en op hun beurt geven zij de traditie van het bezoekje aan de Hasseltse kapel aan hun kinderen door. Deze kapel zal daarom niet gemakkelijk uit de gratie raken. Integendeel. Samen met nog een paar andere uitingen van volksdevotie of aan volksdevotie gerelateerde volkscultuur heeft de kapel de enorme veranderingen in de kerk met glans doorstaan. Daar is ze zelfs sterker uit naar voren gekomen omdat het bezoek uit vrije wil geschiedt.

 

Het overleven van de sterke veranderingen van na de Tweede Wereldoorlog en het daardoor sterker worden, is ook gebeurd met het Driekoningenzingen in Tilburg en omgeving. Op zes januari 1997 was het precies zestig jaar geleden dat dit eeuwenoude gebruik in Tilburg voor de eerste keer in georganiseerd verband plaatsvond. Dat was ter gelegenheid van het huwelijk van Prinses Juliana en Bernhard. Doordat sprake was van een goede organisatie, doordat de organisatie over de oorlog heen getild kon worden en doordat dit volksgebruik ook nog eens de jaren vijftig en zestig doorstond, kan het gebeuren dat in de Moderne Industriestad Tilburg door duizenden kinderen middeleeuwse bedelliedjes worden gezongen. In de praktijk werkt zoiets als volgt: jonge ouders zijn door hun ouders gestimuleerd om aan het Driekoningenzingen mee te doen en op hun beurt inspireren zij hun kinderen weer omdat ze er zulke goede herinneringen aan hebben bewaard. Datzelfde speelt rond de Hasseltse kapel, andere kapellen en andere vormen van volksdevotie. Als het branden van kaarsjes, de voetbedevaart naar de St. Jan, het bezoeken van de St. Christoffelzegening (25 juli) door de pastoor van Diessen en wat al niet meer, niet door de ouderen aan de jongere generaties waren doorgegeven, dan waren veel van deze tradities verloren gegaan.

 

Deze gebruiken vernieuwen zich, wat een voorwaarde is om onder de nieuwe omstandigheden voort te kunnen blijven bestaan. In 1995 hebben tientallen vrijwilligers met de cassetterecorder en met vragenformulieren een inventarisatie gemaakt van de Driekoningenliedjes die tegenwoordig worden gezongen en wie daar tegenwoordig zoal aan meedoen. Uit dit onderzoek bleek dat kinderen de van hun ouders en op school geleerde traditionele liedjes aanpassen aan de populaire muziek. Ook allochtone kinderen hebben deze oude traditie opgepikt. Zo kon het gebeuren dat drie Turkse jongetjes het Driekoningenzingen in het wijkhuis van de Trouwlaan wonnen. Ze zongen de evergreen ‘Driekoningen, Driekoningen gif me ne nuuwe hoed’ in een vele mooier dialect dan veel Tilburgers dat nog kunnen. Overigens doen deze kinderen mee omdat ze weten dat het een manier is om aan snoep te komen. De achtergrond van de traditie kennen ze niet. Datzelfde geldt voor veel andere gebruiken, zoals de intocht van Sinterklaas.

 

Dat zelfs allochtone kinderen aan Driekoningenzingen doen, betekent niet alleen dat dit gebruik springlevend is, maar ook een volledig geaccepteerde plaats heeft in de samenleving. Van de Hasseltse Kapel kan hetzelfde worden gesteld. Onder die ongeveer driehonderdduizend bezoekers bevinden zich ook allochtonen. Surinamers, Chinezen, Turken en Marokkanen komen hier naar toe om te bidden. Weliswaar niet in grote aantallen, maar toch. Met andere woorden; het oudste en het mooiste monument van Tilburg heeft zich een plaats verworven in de multiculturele samenleving. Een mooier geschenk kunnen de mensen die 25 jaar geleden de restauratie tot een goed einde brachten, de stichting die de kapel beheert en de Tilburgers zich niet wensen.

 

TRADITIONEEL BIDDEN

Het bidden in de Hasseltse kapel gebeurt over het algemeen nog tamelijk traditioneel. Individueel bidt men meestal een Weesgegroetje of wat. In de meimaand kan met de voorbidder de Rozenkrans mee worden gebeden. Er zijn in Brabant nog maar weinig religieuze plaatsen waar een voorbidder actief is. Het hoort nog steeds bij de traditie van de Hasseltse kapel. Anna van Roermund (81) was kosteres en voorbidster van de Hasseltse kapel van 1964 tot oktober 1972 toen de huidige koster Johan Jansen deze functie van haar overnam. Zij op haar beurt was opvolgster van To Konings. Anna woonde aan het Hasseltpleintje tegenover Anna. Als jonge meid hielp zij de kosteres wel eens. En op een goede dag kwam de pastoor van de Hasselt naar Anna en hij sprak: "Anna, gij hèt To zo dikwijls zo goed geholpen. Het wordt tijd dè gij ’t overneemt." Waarop Anna antwoordde: "Ik zie dè niet zo zitten. " De pastoor hield vol, zei "Niemes kan dè zo goed as gij" en kreeg natuurlijk zijn zin.

 

Anna hielp To alleen als het erg druk was in de meimaand. Het was dan ondoenlijk het voorbidden en het zorgen voor de brandende kaarsjes met elkaar te combineren. De twee vrouwen wisselden elkaar af. Bad de een voor, dan zorgde de ander voor de kaarsjes. In de meimaand werden dagelijks aan een stuk door alleen Rozenhoedjes voorgebeden; in oktober werd alleen op de zaterdagen voorgebeden. Een hele Rozenkrans duurt een stuk langer en het mocht allemaal niet te lang duren. Een Rozenhoedje is één keer de kralensnoer rond, een Rozenkrans drie maal. Zodra het Rozenhoedje klaar was, stonden de aanwezigen op en gingen naar buiten om plaats te maken voor de talloze wachtenden. Het voorbidden leerde Anna zich aan door een kerkboek op een stoeltje neer te leggen. Het lag open bij de vijftien geheimen van de Rozenkrans. Er zijn vijf blijde geheimen, vijf droeve geheimen en vijf glorievolle geheimen. Deze drie keer vijf geheimen verdelen de hele gebedenreeks in drie gelijke stukken, de Rozenhoedjes. In de meimaand bad Anna het Rozenhoedje minstens 25 keer op een dag. "De eerste keer dat ik voorbad, was ik bang dat ik zou haperen. Saai heb ik het nooit gevonden. Bovendien: je wist gewoon niet beter." Ze komt nog dagelijks in de kapel en bidt dan steeds een Rozenhoedje. "Dat kost me slechts een kwartierke. Oefening hè."

 

Aan voorbidden doet ze niet meer. Daarvoor heeft koster Jansen genoeg andere gegadigden, meest mensen die spontaan daarmee beginnen. Soms spoort hij ze aan, zoals een stel fanatieke verkondigers van de verschijningen in het Kroatische Medjugorje. Hij trof ze een keer folderend aan voor de kapeldeur, wat de koster niet leuk vindt, en zei: "Als je dan iets positiefsvoor de kapel wilt doen, bidt dan voor. En ze deden het. Veel bezoekers bidden spontaan mee als iemand begint met voorbidden. Het is een traditie. Ze vinden het leuk. Ze zitten er gewoon op te wachten."

 

MEIDENMÈRT EN HANGPLEK

 

Net zo traditioneel als het voorbidden is ook de manier waarop de bezoekers van de Hasseltse kapel hun dankbaarheid uiten of een verzoek nadrukkelijk onder de aandacht van Maria willen brengen. Gemiddeld eens per jaar komt er een nieuwe ex-voto bij. Vrij nieuw voorbeelden zijn de ex-voto’s (van oorsprong een afbeelding van een genezen lichaamsdeel) met een huis en met een tweeling erop. Dat laatste duidt op een geslaagd ivf-behandeling. Elk jaar worden wel een paar nieuwe dankstenen afgegeven, zoals die achter in de kapel hangen bij het bord waarop staat dat Peerke Donders zoveel gebeden heeft in de Hasseltse kapel. Een van die plaquettes is van een vrouw die er op tijd achterkwam dat ze door haar man werd bedrogen. Het is slechts een voorbeeld van wat mensen hier komen zoeken. De briefjes en foto’s die onder de jurk van Maria worden gestopt, geven daar nog beter inzicht in. Soms gaat het om zeer triviale zaken als het verzoek iemand toch zeker voor een rij-examen te laten slagen. Indrukwekkender zijn smeekbeden in verband met echtscheidingen, ziektes en dood.

 

Soms worden briefjes met verzoekjes in het offerblok gevonden. Daar is plaats genoeg voor tegenwoordig. Want, is er wat betreft de manier van bidden of het uiten van dankbaarheid niet veel veranderd, in andere opzichten houdt de bezoeker er wel andere gewoonten op na. Tot in de jaren zestig werd er zoveel geld geofferd, dat in de meimaand zelfs tonnen met een gleuf er in werden neergezet. Tegenwoordig zit nog maar weinig geld in de offerblokken. Tegelijk is het aantal gebrande kaarsen sterk toegenomen. Met andere woorden: ook bij een bezoek aan de Hasseltse Kapel wil men tegenwoordig waar voor zijn geld. Er wordt zoveel geld in het offerlok gedaan als men voor een of meerdere kaarsen verschuldigd is. Geen cent meer. Bezoekers hebben ook minder gêne om zich op een afwijkende manier te gedragen. Zoals de vrouw die met een hond binnenkwam en eerst de hond dwong om te knielen en er vervolgens zelf naast knielde.

 

Ook als ontmoetingsplaats voor de jeugd lijkt de Hasseltse kapel van alle tijden. ‘Hangplekken’ en ‘hangjeugd’ volgens het welzijnswerkersjargon. De jeugd die zich voor korte tijd wil onttrekken aan het ouderlijk gezag zoekt elkaar sinds jaar en dag op om met elkaar over die dingen te praten die zij belangrijk vindt. Voor de deur van de Hasseltse kapel gaat het tegenwoordig over scooters, house, skates of over ouders die gaan scheiden. De taal die ze bezigen klinkt dikwijls stoer, maar onder die groepjes ‘hangjeugd’ worden ook hete tranen gehuild als ze worden geraakt door diepe zieleroerselen van vrienden of vriendinnen.

 

De Hasseltse Kapel is een zeer populaire ‘hangplek’ en in die zin is er niks veranderd. Deze ‘hangplek’ is te beschouwen als een eigentijdse variant op de ‘Meidenmèrt’, die de Hasseltse kapel tot in de jaren dertig was. Meisjes werden door de ouders streng in de gaten gehouden. Ze zouden eens een jongen kussen. Meisjes mochten echter wel ter bedevaart naar onder andere de Hasseltse kapel. De ontmoetingen tussen jonge vrouwen en jonge manen bij de Hasseltse Kapel waren net zo belangrijk als dezelfde soort ontmoetingen tijdens de kermis in de stoomcarrousel of tijdens het befaamde op en neer wandelen door de Heuvelstraat waarbij de winkels van Pietje de Gruyter, bijgenaamd ‘Pietje de dief’, als keerplaats dienden. Ze behoorden tot de weinige openbare mogelijkheden om het andere geslacht te ontmoeten, om verliefd te worden. "Naar de Hasseltse Kapel ging je om te vrijen", weet Piet van Mensvoort dan ook. Zijn uitspraak verdient enige nuancering: iedereen ging er namelijk vrijen, behalve hij. De op de Heikant geboren en getogen Van Mensvoort wist namelijk al als heel jonge jongen dat hij priester wilde worden. Hij is nu pastoor in Esbeek.

 

HEIKANTERS

 

Hoe men op de Heikant omging met de Hasseltse Kapel kan tot op zekere hoogte model staan voor de overige delen van de stad. Een groot verschil was dat de Heikanters ook nog Peerke Donders hadden. Hij was een van hen en genoot daardoor vanuit de Heikant een grote devotie. In zijn algemeenheid gingen de Heikanters net als de anderen per traditie in de meimaand naar de kapel. In andere tijden van het jaar gingen ze naar de kapel als iemand iets zeer persoonlijks aan de hand had, of voor het ontmoeten van anderen. Het vrijen dus, wat zijn hoogtepunt bereikte tijdens de Hasseltse kermis. Deze werd bij de Hasseltse kapel gehouden op de eerste zondag na 2 juli, de feestdag van Onze Lieve Vrouw Visitatie. De Hasseltse kermis is naast die van Tilburg de enige officiële geweest. Kermisliefdes die op de Hasselt opbloeiden kende een mooi gebruik: een stel dat elkaar tijdens deze kermis leerde kennen, bleef elkaar in ieder geval trouw tot aan de Tilburgse kermis. Dat was een ongeschreven wet. Zag men toch niks in elkaar, dan werd het pas ná de kermis van Tilburg uitgemaakt. Deze erekwestie had er mee te maken dat het meisje er van verzekerd was dat ze tijdens de ‘grote’ kermis van Tilburg werd vrijgehouden. Zij immers had geen geld en ze had in de jongen naar haar ouders toe een goed excuus om lekker ongestoord kermis te gaan vieren. Het vrijen van de Hasseltse kermis tot en met de Tilburgse kermis duurde overigens heel wat langer dan tegenwoordig. Van oorsprong viel de kermis van Tilburg begin oktober, werd in 1939 vervroegd tot de eerste zondag van augustus en verhuisde in 1965 naar de laatste volle week van juli.

 

Hadden de Heikanters als groep problemen, dan werd Peerke Donders opgezocht. Zijn heiligdom was letterlijk heel dichtbij en Peerke was per slot van rekening een van de hunnen. Al lang voordat hij zalig werd verklaard, werd Peerke op de Heikant als collectief bezit beschouwd. Wat het collectieve betreft, kon Peerke onder de Heikanters direct na de oorlog beslist geen kwaad meer doen. Tilburg werd in 1944 bevrijd op zijn geboortedag (27 oktober 1809 aan de Moerstraat). Deze toevallige samenloop van omstandigheden heeft zeker bijgedragen aan de legendevorming. De Heikanters gingen dan ook als groep tot Peerke bidden voor de behouden terugkeer van de bewoners van deze buurtschap die naar Duitsland waren weggevoerd als dwangarbeiders. En inderdaad kwamen ze allemaal gezond en wel terug. De laatste pas een jaar na de oorlog . Met dank aan Peerke werd hij ingehaald als een verloren zoon.

 

NAAR DE SINT JAN

 

Net als de Heikant liggen Udenhout en de Hasseltse kapel niet ver van elkaar. Binnendoor ben je er zo. Toch werd er vanuit dit dorp nauwelijks gepelgrimeerd naar de Hasseltse kapel. Vooral tegenwoordig klinkt dat als iets opmerkelijks, omdat ‘D’n Unent’ sinds 1 januari 1997 een stadsdeel van Tilburg is. Een vrouw van 58 jaar vertelde hoe zij als kind woonde aan de Molenhoefstraat in Udenhout. Dat is ruim een kwartier lopen van de Heikant en vandaar is het dan niet zoveel verder meer naar de kapel. Maar naar de Hasseltse kapel gingen ze niet, ook niet als sprake was van een persoonlijke noodsituatie. Er werd vanuit Udenhout uiteraard wel degelijk naar Maria gepelgrimeerd, maar dan naar de Onze Zoete Lieve Vrouw van Den Bosch. Udenhout vertrok doorgaans om vijf uur ‘s morgens richting Den Bosch. Een uur eerder dan Tilburg. De Udenhouters die over de Bosscheweg gingen voegden zich onder andere op het kruispunt van Quatre Bras bij de enorme stroom Tilburgers. Net voorbij Café Groenewoud, nu een wegrestaurant, ging het links af, vervolgens door de rijke buitenwijken van Vught richting IJzeren Man , over het spoor, langs het huidige Motel De Witte en zo de stad in.

 

Onderweg werd veel kattenkwaad uitgehaald en voortdurend naar het andere geslacht geloenst, dit ondanks de strakke leiding en de nimmer aflatende sociale controle. Voordat ook maar een stap werd gezet, werden de deelnemers in groepsverband gemaand, zoals dat onder meer in Loon op Zand als volgt gebeurde: ‘Er wordt onderweege nie gevreeje. De dames-vrouwvòlk gòn vurop. De heren-manvòlk lôopen aachteraon. En dan geef ik naa het woord aon de eerwaarde pater.’ Die laatste zette dan uit volle borst een Marialied in en schalde het over de bedauwde velden:

 

Groet haar, o cherubijn

Prijs haar, o serafijn

Prijst met ons uw koningin

Salve, salve, salve Regina!

 

Een alternatieve route van de Udenhouters was langs de rand van de Loonse en Drunense Duinen, althans langs een deel daarvan. Voetpelgrims vanuit Tilburg-Noord en Udenhout volgen nog steeds deze uitermate fraaie route waarop men het minst gestoord wordt door gemotoriseerd verkeer. "Over de Oude Bosschebaan, richting Helvoirt, langs de IJzeren Man en dan zo Den Bosch op aan", aldus de in 1951 in Tilburg geboren Pierre van Vugt en nu woonachtig in Diessen. Vrijwel zonder onderbreking loopt hij sinds 1970 elke eerste zondag van de meimaand naar Den Bosch. Vertrokken wordt vanuit Tilburg-Noord omdat daar zijn broer woont. "Voor de gezelligheid, om de traditie in stand te houden en een beetje voor het geloof", geeft hij als motivatie. Veruit de meeste Udenhouters gingen en gaan overigens de route langs de Bosscheweg. "Recht er naar toe, zeiden we dan", aldus Udenhouter Piet van den Aker (64) om duidelijk te maken dat men toch liever de kortste weg nam. Met andere woorden: pelgrimeren is een mooi ding, maar het moest ook weer niet te gek worden.

 

Van oudsher trekt Den Bosch in de meimaand voet-pelgrims uit de wijde omgeving. Tot uit Eindhoven toe, wat in een dag te voet écht ver is. De afstand tot Den Bosch bepaalde of een voet-bedevaart-traditie ontstond. Zo lag in Midden-Brabant Hilvarenbeek op de uiterste grens: het dorp ligt ruim dertig kilometer van Den Bosch, de gemiddelde afstand van wat te voet werd gedaan. Een aantrekkelijk alternatief voor de Hilvarenbekenaren was de Heilige Eik in Oirschot, inclusief een uiterst populaire ‘Meidenmèrt’. Deze zeer oude bedevaartplaats is met 250.000 bezoekers, onder wie ook veel Tilburgers, bijna net zo populair als de Hasseltse kapel. "In de meimaand is het daar in Spoordonk file-rijden", aldus pastoor G. Klomp van de Oirschotse Peterus-parochie die de kapel beheert. "Wanneer de zon schijnt komen er wel twintigduizend mensen op een dag. Overal worden kaarsen gestookt en als de kaarsenhouders vol zijn, zetten ze de kaarsen op de lambrisering en in de vensters. Ze zetten ze op de gekste plaatsen. Als ze maar kunnen stoken. Er komen ook aanvragen voor huwelijksmissen en speciale vieringen. Dat doen we niet. Het moet een plek blijven waar de mensen in alle rust tot zichzelf kunnen komen en kunnen bidden."

 

Tot diep in de jaren zestig trokken lange slierten gelovigen vanuit Tilburg over het fietspad langs de Bosscheweg richting St. Jan. Daar waar zijwegen op de hoofdweg uitkwamen, zoals bij Oisterwijk, Haaren, Helvoirt en Udenhout, sloten zich massa’s anderen aan. Ondanks de sociale controle en het lopen in groepsverband ging het er niet altijd even stichtelijk aan toe. Inwoners van Vught zagen tegen de meimaand met angst op tegen de Midden-Brabantse hordes. Er werd het nodige aan vandalisme-streken uitgehaald. Wat dat betreft zijn de pelgrims van vandaag de braafheid zelve.

 

PELGRIM OP SKATES

 

Eind tachtiger jaren stelde de voetbedevaart vanuit Tilburg naar de Sint Jan niet veel meer voor. Waar er ooit duizenden op een zondag liepen, ontmoette de voetbedevaartganger met een beetje geluk nog een handvol gelijkgestemden. Onder hen een oudere man uit Oss, die was geboren en getogen in Tilburg. De meimaand-traditie was hij trouw gebleven. Elk jaar ging hij terug naar Tilburg en liep op en neer te voet naar de provinciehoofdstad. Later, onder meer in 1992, deed hij dat met de fiets aan de hand voor het geval zijn benenwagen het zou begeven. Vanaf 1990 nam het aantal wandelaars vanuit Tilburg weer zoetjesaan toe. Elk jaar was te zien dat het er meer werden. Sindsdien worden de wandelaars ook steeds meer voorbijgereden door fietsers, meest vijftigplussers. Naar schattig ondernamen een paar honderd fietsers in 1998 de tocht. Het merendeel van hen ging vroeger te voet en voelt zich daar nu te oud voor. De fiets leent zich daarnaast bij uitstek om van verder weg te komen, tot onder andere uit Molenschot. Het aantal voetpelgrims uit Tilburg lag in 1998 rond de 300. Onder hen zijn jongeren (tot plusminus 25 jaar) veruit in de meerderheid.

 

Jongeren gaan in het gezelschap van hun ouders, omdat ze het op deze manier van hun ouders geleerd hebben, voor de sportieve prestatie, voor de natuur, voor de kick, voor de gezelligheid, om een traditie in stand te houden en dikwijls te ook wel enigszins religieus gemotiveerd. Een vijftienjarig meisje op skates (!) uit Goirle zei in 1998 dat ze een weesgegroetje ging bidden voor opa en oma. De Tilburgse knaap Jeroen van Aalst (11) zei dat hij meeliep omdat hem was verteld dat het zo leuk was. Dat zijn eindbestemming de St. Jan was, wist hij niet, laat staan dat hij ooit had gehoord van het beeld van de Zoete Lieve Vrouw in de kathedraal. Zeven meiden van de scoutinggroep St. Lambertus uit Udenhout zeiden: "Wij lopen enkel voor de gezelligheid en voor een Bossche bol." Van een groepje Tilburgse wandelaars was Miriam van Laarhoven (32) in 1998 de enige die zei uit religieuze motieven een kaarsje op te steken. "In mijn jeugd gingen we elke zondag naar de Hasseltse kapel. Daar leerde je dat." Veertigplussers lopen veelal uit nostalgie. Publicaties in de pers hebben een duidelijk stimulerende werking. Opvallend veel voetpelgrims trainen voor de Vierdaagse van Nijmegen. Sommigen beoefenen zelfs het snelwandelen, wat een bepaald niet motiverende ontmoeting kan opleveren tussen deze sportieve geesten en de meeste anderen die strompelend van de blaren eindelijk Den Bosch in zicht krijgen. Als de getrainde wandelaars vief en fit op de terugweg zijn, worden ze met jaloerse blikken nagestaard. Veel van het leed is geleden als na een bezoek aan het Mariabeeld in een van de aan de Parade gelegen cafés een Bossche bol soldaat wordt gemaakt. Op de Parade ontollen zich taferelen die het even ondenkbaar maken dat de traditionele Brabantse cultuur dreigt te worden weggevaagd door invloeden van boven de grote rivieren. Gildes uit alle delen van Brabant marcheren met slaande trom en vliegend vaandel de St. Jan in om de missen met hun aanwezigheid op een authentieke manier op te sieren. Met veel fanfare arriveren dauwtrappende harmonieën. Een bijzonder type pelgrim is de uitgaander die al nachtbrakend bij sluitingstijd uit een café is gerold, buiten op de Heuvel besluit om het ook eens te proberen en zwalkend ergens onderweg strandt in de berm van de weg. Slechts een klein deel van de wandelaars maakt de tocht tegenwoordig heen en terug. Veruit de meesten gaan terug met het openbaar vervoer, laten zich met de auto ophalen of hebben de dag tevoren de auto naar Den Bosch gebracht, zijn vervolgens met de fiets teruggereden en maken nu dankbaar gebruik van deze voorzienigheid.

 

DICHTBIJ HUIS

 

Zoals eerder vastgesteld, pelgrimeren de Udenhouters eerder naar de St. Jan dan naar de veel dichterbij gelegen Hasseltse kapel. De reden daarvan is de georiënteerdheid van oudsher op Den Bosch. Als de Udenhoutse jeugd bijvoorbeeld buiten het dorp ging dansen, deed ze dat in Helvoirt of Haaren. Tilburg kwam niet in ze op. Het indrukwekkende verzet van de Udenhouters tegen de herindeling bij Tilburg is mede daaruit te verklaren. Zoiets zich heel diep. Hoe groot de invloed kon zijn, bleek onder meer ook in Hilvarenbeek. Dit dorp ligt goed tien kilometer van het centrum van Tilburg. Maar tot in de jaren vijftig was het de gewoonste zaak van de wereld dat een moeder met haar kroost de bus pakte om in Eindhoven nieuwe kleren te gaan kopen. In dezelfde tijd die nodig was om met de bus over ‘de dörpkes’ naar Eindhoven te reizen, was ze met de fiets in Tilburg geweest. Jongeren uit Hilvarenbeek, dat zich afficheert als ‘de poort van de Kempen’, gingen bij voorkeur op stap in Bladel en Reusel. Deze historische regiovorming speelt nog steeds en werd en wordt onderschat, onder andere bij de samenwerking in Midden-Brabant. Wanneer daar meer aandacht aan was geschonken, zou het Samenwerkingsverband Midden-Brabant wellicht nog hebben gefunctioneerd.

 

Ondanks de gerichtheid op Den Bosch, kwamen de gelovigen uit Udenhout overigens wel naar Tilburg. Naar het bedevaartsoordje van Peerke Donders om precies te zijn. Zijn bemiddeling werd ingeroepen als iemand ziek was en een noveen noodzakelijk werd geacht om hem weer op de been te krijgen. De bewoners van de Udenhoutse buurt gingen er negen dagen bidden. Het kwam zelfs goed uit dat een bemiddelaar als Peerke lekker dichtbij was. Net als door de bewoners van de Heikant werd zalig Peerke door de Udenhouters toch ook wel een beetje gezien als een van hen. Omdat zijn bedevaartsoordje als het ware om de hoek lag, kon op hem het hele jaar door een beroep worden gedaan. De visites aan Maria in Den Bosch beperkten zich tot de meimaand en in veel mindere mate tot oktober.

 

Álle populaire bedevaartsplaatsen lagen tamelijk dichtbij huis. Daar is een logische verklaring voor: een pelgrimage lag te voet of met paard en wagen of met de fiets binnen ieders bereik zonder dat veel extra kosten voor de reis moesten worden gemaakt. Voor de Udenhouters bijvoorbeeld was daarom Sint Job in Berkel-Enschot een belangrijk pelgrimage-doel. Ze togen ook massaal naar Gerlachus in Loon op Zand en naar Sint Anneke in De Moer. Vanuit deze zelfde achtergrond moest de Gerlachusbedevaart in Loon op Zand het hebben van de Tilburgse pelgrims. In Loon op Zand werd dan ook van de ‘Tilburgse bedevaart’ gesproken. Te voet of met de fiets arriveerden de Tilburgers met hun vaandels. Bij het kasteel langs de oude weg van Tilburg naar Loon op Zand werden ze afgehaald door harmonie Concordia, die ook de processie opluisterde. Onderweg naar Loon op Zand en tijdens de processie zongen de Tilburgers het Loonse Gerlachuslied, dat als volgt begon:

 

Gerlach, ridder, wereldling

Zondaar, maar ook boeteling

Gij, die weet hoe goed God is

Vraag voor ons vergiffenis

 

In zekere zin was de specialisatie van Gerlachus voor de Tilburgers niet interessant omdat de rond 1100 in de buurt van Valkenburg geboren heilige werd aangeroepen om het vee tegen ziektes te beschermen. De enige relatie die Tilburgers met de specialisatie van Gerlachus konden hebben was het welzijn van de konijnen die ze voor de slacht met Kerstmis hielden, hun geiten, de ‘koeien van de armen’, of hun varkens voor de thuisslacht. Gerlachus werd in het volksgeloof als patroon tegen veeziektes ontdekt omdat hij volgens de overlevering na een lekker en lui leventje als penitentie voor zijn zonden zeven jaar als veehoeder door moest brengen. Tijdens de mis in Loon op Zand werd het zelf meegebracht brood gewijd en thuis aan de dieren te eten gegeven. Dit gebruik werd overigens meest door de boeren uit Tilburg en de andere plaatsen rond Loon op Zand in de praktijk gebracht en minder door de burgers. Na de pelgrimsmis drukten alle gelovigen hun lippen tegen een relikwie van Gerlachus.

 

MET DE TRAM NAAR ESBEEK

 

Omdat er zoveel heiligen zijn, circa 25.000, kwam er een soort herkenningsteken om ze uit elkaar te kunnen houden. Kunstenaars bedachten daarvoor de attributen. Dat zijn voorwerpen die aan het leven van de desbetreffende heilige zijn ontleend en kenmerkend voor hem of haar waren. Martelaren worden bijvoorbeeld afgebeeld met de voorwerpen waarmee ze ter dood zijn gebracht, zoals een zwaard (Paulus), rooster (Laurentius), diagonaal kruis (Adreas) of strop (Martelaren van Gorkum, onder wie Adrianus van Hilvarenbeek en Jan van Oisterwijk). Gerlachus wordt afgebeeld als een kluizenaar, of gaat gekleed in het habijt van de Norbertijnen en verkeert meestal ook in het gezelschap van een of meer dieren. Het prachtige Gerlachusbeeld in de kerk van Loon op Zand heeft onder meer een varken en lijkt daardoor sterk op beelden van Antonius Abt, beter bekend als Antonius ‘meej et vèèrken’. Tot medio 1998 was rond de nek van het varken een strik gebonden, een idee van pastoor René Aarden van Loon op Zand. Op deze manier wilde hij stilstaan bij de varkenspest en de gelovigen betrekken bij de noden van de boeren. Aarden is afkomstig uit dat deel van Brabant waar deze ziekte het hevigst heeft huisgehouden. Loon op Zand is gevrijwaard gebleven van de varkenspest. Aarden heeft trouwens een voorzichtig begin gemaakt met het nieuw leven inblazen van de Gerlachusbedevaart; hij nodigde de boeren met hun gezinnen uit Loon op Zand en De Moer op tweede Pinksterdag 1998 bij hem op de pastorie op de koffie. De komende jaren wordt dit eerste initiatief verder uitgebouwd. Een voorganger van Aarden, pastoor Klijsen, zou het daarmee helemaal eens zijn geweest. Hij leerde Gerlachus kennen in zijn standplaats Hoge Zwaluwe. In 1877 tot pastoor van Loon op Zand benoemd, introduceerde Klijsen kort daarna de Gerlachusbedevaart. Het is niet bekend waarom hij dat deed.

 

Over dat aspect reppen de bronnen niet, maar vermoedelijk heeft deze bedevaart dezelfde achtergrond als die van andere pelgrimages in de buurt van Tilburg: het spekken van de parochiekas. De Sinter Knilles Bedevaart naar Esbeek is daar een prachtig voorbeeld van. De Esbeekse parochie is in 1889 gesticht. Esbeek ligt niet alleen letterlijk, maar ook gevoelsmatig nogal ver van Tilburg af. Het is een Kempendorp. Het ligt nog voorbij een andere plaats, Hilvarenbeek. Men moest er echt een reisje voor ondernemen. En daar bood de tram uitkomst, wat van doorslaggevende betekenis is geweest voor het populair worden van Esbeek als Cornelius-bedevaartplaats. Dat de vereerders van de ‘boerenheilige’ en in de eerste plaats beschermer tegen ziekten van hoornvee (in de naam Cornelius zit het woord ‘cornu’, hoorn) zoals koeien vooral uit de textiel- en wolstad afkomstig waren, had nog een andere reden: de eerste vier pastoors die na oprichter L. Jurgens de scepter over de parochie zwaaiden, waren Tilburgers. Jurgens plaatste een beeld van Cornelius in de kerk. Hij kwam ook in het bezit van een relikwie, dat in 1999 precies een eeuw in de Esbeekse kerk wordt bewaard. Jurgens, zoon van een margarine-baron uit Oss, had zeker iets van een zakenman in zich. De patroon van zijn parochie was de in Esbeek geboren Heilige Adrianus van Hilvarenbeek, een van de Martelaren van Gorcum. Het probleem met deze heilige was dat hij absoluut geen functie had in de volksdevotie. Hij had geen specialisatie, was niet populair en vrijwel onbekend. Op zo iemand kon nooit een florerende bedevaart worden gebouwd. Jurgens had met veel andere heiligen een bedevaart kunnen starten, maar de keuze voor Cornelius was weloverwogen. De heilige was sinds mensenheugenis zeer populair. Met hem kon de nieuwe Esbeekse parochie een interessante bron van inkomsten worden gegarandeerd.

 

Daarmee was Jurgens er nog niet. Hij moest eerst de concurrentie aanpakken, de zeer oude Corneliusbedevaart naar het buurdorp Hooge Mierde. De pastoor slaagde daar in; de Corneliusbedevaart naar Hooge Mierde bloedde dood, terwijl die in Esbeek tot grote bloei kwam. Inwoners van Hooge Mierde hebben nog steeds het gevoel dat hen de bedevaart door de Esbekenaren is afgepikt. Dat is een van de redenen waarom de heemkundekring besloot een nieuwe Corneliuskapel te bouwen op een idyllisch gelegen stukje grond langs de weg van Lage Mierde naar Hooge Mierde. De opzet van Jurgens slaagde mede als gevolg van een groot en geolied netwerk van broederschappen waarvan er in Tilburg alleen al twintig waren.

 

DAGTOCHTEN

 

Maar doorslaggevend was zonder twijfel de inzet van de tram. Pastoors van de Tilburgse parochies bedongen bij de tramexploitant quantumkortingen, bijgevolg men in Esbeek bij ‘Sinter Knillis’ goedkoop kon bidden en men vanuit Tilburg een goedkoop uitstapje had. Het werd niet hardop gezegd, maar dat laatste was zeker zo belangrijk als het religieuze aspect. De populariteit van alle bedevaarten in de twintigste eeuw laat zich mede daardoor verklaren: gewoon een keer er tussenuit. Het verschijnsel dagtochtjes is zelfs uit pelgrimages is ontstaan. Deze pelgrimsdagtochten zijn op hun beurt weer onverbrekelijk met de kermis van Tilburg verbonden. Alleen tijdens de kermisdagen lagen de fabrieken stil. Kermisvieren bestond voornamelijk uit eten en drinken en dansen, meest uitspattingen die in potentie zondig werden geacht en waarvan men de gelovigen maar beter weg kon houden. Daartoe werden uitstapjes georganiseerd, die in het begin met elkaar gemeen hadden dat ze altijd naar een bedevaaartsoord gingen. De initiatiefnemers voelden ook wel aan dat ze bij deze kermisgelegenheid niet met alwéér Sint Job of alwéér ‘Sinter Knillis’ aan hoefden te komen, dat de tocht iets extra’s moest bieden. Trein en tram boden uitkomst. Een van de oudste voorbeelden is het inzetten van extra trams in 1888 vanuit Tilburg naar Waalwijk. Van daaruit ging het vervolgens naar de bedevaartsplaats Elshout. De Tilburgers werden datzelfde jaar vanaf de preekstoelen opgeroepen om op kermiszondag mee te gaan, per trein naar het Mariabedevaartsoord van Onze Lieve Vrouw in ’t Zand in Roermond. In 1905 werd voor de bedevaarten naar deze plaats in Tilburg een broederschap opgericht. Een retourtje kostte tijdens de kermis van 1888 3,10 gulden. Deze stichtelijke uitstapjes zijn te beschouwen als het begin van de moderne dagtochten en vakantietrips. Uit de kermis-bedevaart-uitstapjes ontstonden de bustochten naar de Ardennen en beroemde oorden als Valkenburg, Koningswinter en niet te vergeten Antwerpen.

 

Sinter Knilles in Esbeek trok op de bedevaartsdag 13 september 1997 een paar honderd belangstellenden. Een bijzonder element is nog steeds een kinderviering, dit omdat de heilige ook gold als de patroon tegen de stuipen en tegen de kinkhoest. Kinderen kregen tegen de stuipen ‘Corneliskralen’ omgehangen, een snoer gemaakt van de zanddozen van de boerenpioenroos. De van de Heikant in Tilburg afkomstige pastoor Van Mensvoort speelt met het idee de pelgrimage te revitaliseren. Hij kan enkele tientallen Tilburgers tot de basis rekenen waarop hij verder kan gaan borduren. Een van deze trouwe Cornelisfans uit Tilburg vierde in 1997 zijn gouden pelgrimsjubileum. Vanuit Tilburg werd overigens ook in georganiseerd verband gepelgrimeerd naar Cornelius in Bokhoven bij Den Bosch, dat verhoudingsgewijs weer meer pelgrims trok uit Udenhout en Berkel-Enschot vanwege de betrokkenheid van deze dorpen op de regio Den Bosch. Cornelius in Bokhoven is op zijn feestdag jaarlijks nog goed voor een kleine duizend pelgrims, onder wie altijd ook mensen uit Tilburg en omgeving.

 

SINT JOB IN ENSCHOT

 

Van Mensvoort stelt als voorwaarde dat zijn initiatief gedragen wordt door de Esbeekse gemeenschap, wat logisch is. Maar hij zal ook niet zonder een eigentijdse invulling kunnen, zoals ze dat in Enschot met Sint Job hebben gedaan en waar ze dat aardig is gelukt. Job was een van de pestheiligen, later aangeroepen tegen zweren en huidziekten. Wanneer de bedevaart naar Sint Job in het nieuwe ‘stadsdeel’ is ontstaan, is niet bekend. De oudste vermelding van de verering is van 1767. In 1860 werd voor het eerst melding gemaakt van het brengen van offers aan Sint Job in Enschot. Tien jaar later werd het nog steeds aanwezig beeld geplaatst dat op een prachtige manier een belangrijk onderdeel uit zijn legende verhaalt: Job heeft een scherf in zijn hand. Meer bezat hij niet om zich te krabben. Het octaaf van Job, de enige oud-Testamentische figuur die in de volksdevotie wordt vereerd, is van 10 tot en met 17 mei. In deze periode en vooral op de zondagen in het octaaf trokken duizenden pelgrims, vooral uit Tilburg, over de Enschotsebaan richting Enschot. Octaaf, dat komt van het Latijnse octava voor achtste, was een verlenging van een feest tot acht dagen. Dit garandeerde meer bezoek. Overigens werd in Enschot geen relikwie van Job vereerd, maar dat van Rochus, net als Job een middeleeuwse pestheilige en later aan te roepen tegen zweren.

 

Net zo gebruikelijk als het was een ‘cent aan Sint Job te geven’ (op de drukste dagen moest de emmer onder het offerblok wel drie keer worden geleegd zodat de heilige man voor eeuwig van zijn sores was verlost), was het de gewoonte van de bedevaart over de Bosscheweg terug te keren met een bos scharren. De zoute vis werd vastgebonden aan een onderweg gesneden en versierde wilgenstok meegenomen. Visboeren die hun zaak hebben in of bij Tilburgse volkswijken noteren tegenwoordig nog steeds de hoogste scharrenverkoop rond Sint Job. Dat heeft trouwens een reden die alles met de natuur te maken heeft. De schar zit in de wintermaanden vol kuit. "Om de schar te drogen, moet eerst de kuit worden verwijderd", legt de man van Anita van de gelijknamige vishandel aan het Textielplein uit. "In de winter is de schar zo mager dat geen vlees overblijft als de kuit is verwijderd. Een gedroogde schar is dan niet meer dan wat vel over graten. Vanaf begin mei is de schar dik genoeg om te drogen." De schar blijft men eten tot in september, eigenlijk zo lang het warm weer is. De liefhebber, meest ouderen, eten de zoute schar als een hartig hapje.

 

In Enschot maakt een viskraam vast onderdeel uit van de nieuwe opzet van de Sint Job-bedevaart waarvoor in 1991 is gekozen. De visboer verkoopt de scharren ‘bij bosjes’. De bedevaart heeft zich ontwikkeld tot een dorpsfeest met een folkloristische rode draad en een centrale plaats voor Sint Job. Bij het beeld branden dan ook veel kaarsjes. De bedevaart-organisatie reikt een groot model devotieprent (maat ansichtkaart) uit met daarop het door de Eindhovense beeldhouwer J. Matthys Kluytmans vervaardigde St. Job-beeld zoals dat in de kerk staat. De achterzijde van de prent geeft verder een gedeelte uit de litanie, zoals die ooit door duizenden Tilburgers is gebeden:

 

Heilige Job,

Door God zwaar beproefd,

Man van smarten,

Vol wonden en zweren,

Machtige voorspreker bij God,

Bid voor ons

 

De bedevaart-nieuwe stijl trekt jaarlijks zo’n vijfhonderd bezoekers, wat door de organisatie als een groot succes wordt beschouwd. Ongeveer een kwart is Tilburger. Het merendeel is vijftigplusser. De nieuwe elementen inspireren vooral jongeren om naar Enschot te gaan. Wie er ook op komt en ongeacht het doel, het Sint Job-bedevaartslied (oorspronkelijk Vlaams) wordt niet meer gehoord:

 

En dan gaan we naar Sint Job, op een ezel, op een ezel

En dan gaan we naar Sint Job, op een ezel zonder kop

 

En bij de terugtocht:

En dan komen we weer terug, op een ezel, op een ezel

En dan komen we weer terug, op een ezel zonder rug.

 

WONDERDADIG WATER

 

In de moderne kijk op de Enschotse bedevaart past blijkbaar ook niet meer de verkrijgbaarheid van gewijd Jobswater, te gebruiken bij zweren en andere huisaandoeningen. Een zeker schroomvalligheid bij de organisatie ten opzichte van een eventuele herintroductie van dit ‘heilig’ water is best te begrijpen omdat ze mogelijk vreest van bijgeloof of van ordinaire oplichterij beticht te worden. Toch is het jammer dat het Jobswater niet meer verkrijgbaar is omdat ‘wonderdadig geneeskrachtig’ water de laatste tijd juist weer meer in de belangstelling staat. Het Enschotse Jobswater biedt een prachtig inkijkje in hoe werd ingespeeld op de goedgelovigheid van de gelovigen.

 

Dat laatste kwam aan het licht toen op vrijdag 22 mei 1998 enkele tientallen ouderen uit Enschot herinneringen ophaalden ten overstaan van de historicus A. van Dorp. Hij belegde deze bijeenkomst om met de 75-plussers te praten over het parochieel leven van vroeger. De informatie wordt gebruikt voor een boek over het honderdjarig bestaan van de Sint Caeciliaparochie. Tijdens deze bijeenkomst wist Adriaan van Mensvoort (73) te vertellen dat het Enschotse Jobswater opnieuw is geïntroduceerd door de in 1897 in Tilburg geboren pastoor Henricus Daniëls. Hij was pastoor in Enschot van 1952 tot 1961. Volgens Van Mensvoort kwam Daniëls met het Jobswater op de proppen om de bedevaart naar Enschot een nieuwe impuls te geven. Waarom de pastoor voor water koos is niet bekend. Mogelijk was sprake van de symbolische betekenis van water als levensbrenger. Op historische gronden haakte Daniëls in ieder geval met recht in op het in zijn tijd verdwenen gebruik van het Jobswater dat in de jaren dertig in flesjes voor één cent werd verkocht aan de duizenden Tilburgers. Ook op kerkelijke gronden kon Daniëls er zich geen buil aan vallen. In het kader van de Sint Job-verering keurde in de vorige eeuw Paus Pius IX een bijzondere wijding goed van het Sint Jobswater. Dit werd door de gelovigen gebruikt tegen zweren, gezwellen en huidaandoeningen.

 

Tussen Berkel en Enschot bestond een rivaliteit waarvan soms de laatste resten nog te bespeuren zijn in opmerkingen van ouderen. Vanuit deze rivaliteit is er bijvoorbeeld naar gestreefd om de toren van Enschot mooier te maken dan die van Berkel. Plagend opmerken tegen oudere inwoners van Enschot dat ze daar niet in zijn geslaagd, kan ze nog steeds op de kast jagen. Met het Jobswater had Enschot weer iets anders om zich tegen die van Berkel af te zetten, want daar hadden ze de beschikking over het Willibrorduswater. Deze traditie is veel ouder dan van het Jobswater. In het begin van deze eeuw werd het Williborduswater nog geput uit de Willibrordusput, die bij de bouw van de huidige kerk van Berkel is verdwenen. Althans uit het zicht, want deze put bestaat nog wel degelijk en ligt ondergronds tussen de fundamenten van de middeleeuwse kerk van Berkel en de fundamenten van de nieuwe. De tegenwoordige kerk van Berkel is in 1910 gebouwd op de plaats van een voorganger uit 1440. Er bestaan foto’s waarop de Willibrordusput tegen een muur van de vroegere kerk zichtbaar is. Het water werd aangewend voor zieke kinderen. In het begin van deze eeuw kwam het nog voor dat bij de put kinderen werden gewassen.

 

Een, nogal avontuurlijk aangelegde inwoner van Berkel-Enschot, koster F. Hamers, is een paar jaar geleden naar de Willibrordusput van Berkel afgedaald. Een bij de meesten onbekend luik net buiten de kerk geeft toegang tot een schuin aflopende gang. Het staat buiten kijf dat deze gang speciaal is geconstrueerd om de Willibrordusput op de een of andere manier na de bouw van de nieuwe kerk in ere te houden. Desondanks raakte dit eeuwenoude gebruik vergeten. Er is echter veel voor te zeggen de put een nieuwe functie te geven, net zoals dat met de bedevaart van Sint Job is gebeurd. Koster F. Hamers daalde naar de put af omdat het hemelwater niet meer goed wegliep. Hij wurmde zich door de gang, ontdekte dat de manshoge put vol water stond en trof verder nog een loden pijp aan die ooit met een handpomp verbonden was geweest. De weg terug naar buiten verliep minder voorspoedig. Zonder hulp van buiten lukte het niet. Helpers lieten een stoel naar beneden zakken. De koster ging daar op staan en liet zich zo naar boven hijsen.

 

BRONNENHEILIGEN

 

Een bijnaam van Willibrordus is die van ‘Bronnenheilige’. Overal waar hij geweest zou zijn zou hij vóór-Christelijke doopputten gekerstend hebben: een succesvolle manier om de ‘heidenen’ niet tegen zich in het harnas te jagen door de putten te dempen, maar door ze in stand te houden en er een nieuwe bestemming aan te geven. Brabant telt 27 heilige putten, die ook naar andere heiligen als Valentinus of Quirinus genoemd kunnen zijn. De meeste zijn genoemd naar Willibrordus. In Midden-Brabant liggen vijf van deze putten, waaronder vier Willibrodusputten in Berkel, Alphen, Diessen en Poppel en de Peerke Dondersput. Net als de put van Berkel is die van Poppel uit het zicht verdwenen. Hij ligt onder de vloer van de scaristie van de kerk. Poppel kent nog wel een Willibrordusbedevaart die speciaal is bestemd voor kinderen. Ouders, ook uit Tilburg, Goirle en Hilvarenbeek gaven hun kinderen water uit de Willibrordusput als ze de Engelse Ziekte hadden of om deze ziekte juist te voorkomen. Een kind dat klein van stuk blijft, dat niet wil groeien, wordt in het dialect van de dorpen net over de grens nog steeds een ‘Poppelaartje’ genoemd. Poppel werd een Willibrordusbedevaartplaats nadat de Diessense relieken van deze heilige na de Vrede van Munster over de grens in Poppel in veiligheid waren gebracht. Voorheen bracht met in Diessen zieke kinderen in contact met de relikwieën van Willibrordus. De overblijfselen van de heilige (de pastoor wijst met trots op de zegels die echtheid suggereren) worden daar nog steeds bewaard.

 

Aan gene zijde van de grens werden veel meer relikwieën in veiligheid gebracht, waaronder het fameuze altaardoek en de corporale (doekje waarop kelk en ciborie werden geplaatst) die een hoofdrol speelden in het Heilig Bloedwonder van Boxtel. Deze kostbare (want ze brachten veel geld van de pelgrims in het laatje) relikwieën gingen naar Hoogstraten, dat sedertdien een belangrijke pelgrimsplaats is. Hoogstraten was later genegen slechts de corporale aan Boxtel terug te geven. De relieken van Willibrordus gingen wel in hun geheel terug naar Diessen, waar de put dusdanig heilig water bevatte dat de bisschop van Den Bosch elk jaar een paar vaatjes op zijn paleis liet bezorgen. Diessen kent geen Willibrordustraditie meer. De zeer oude bedevaart van Tilburg naar Boxtel heeft eveneens opgehouden te bestaan, al zijn er nog steeds Tilburgers die de H. Bloedprocessie in Boxtel bezoeken, maar dan als toeristen. Tilburgse dagjesmensen gaan ook naar Hoogstraten, dat uit de H. Bloedprocessie een aardig toeristisch slaatje weet te slaan. Een curieus overblijfsel van het volksgeloof in deze Belgische grensplaats is een rood Heilig Bloeddraadje, waarvan er jaarlijks rond de duizend à raison van vijf frank worden verkocht De korte stukjes bloedrood garen moeten om een vinger worden gewikkeld en zouden helpen tegen bloedziekten, hoge bloeddruk en nare bijverschijnselen van de menstruatie. De ‘souvenirs’ zijn uitgevonden in 1687 toen de verering van de twee Heilig Bloeddoeken in Hoogstraten naar een absoluut hoogtepunt was gegroeid.

 

HET WATER VAN PEERKE DONDERS

 

Alsof het meer dan een toevallige samenloop van omstandigheden was, konden de gelovigen in Midden-Brabant toch aan heilig water blijven komen nadat de Willibrordusput van Berkel was verdwenen. Zonder hapering werd overgestapt op het water uit het putje op het erf van het geboortehuis van Peerke Donders. Rond de eeuwwisseling werd voor het eerst aan het water uit deze put een wonderdadige werking toegeschreven. Dit gebruik is spontaan ontstaan. Er is niemand geweest, ook geen geestelijke, die de gelovigen er toe heeft aangezet. Nog in de jaren vijftig stond bij de put een helaas verdwenen bord met de tekst:

 

Het water van dezen

Pater Dondersput

Was duizenden vromen pelgrims

Reeds tot nut

Niet in ’t water

Was de kracht gelegen

Maar het vrome gebruik

Bracht de zegen.

 

Talloze gelovigen uit Tilburg en omgeving hebben het water gebruikt voor in het bijzonder het deppen van ontstoken ogen. Onder hen de oud-journalist van het Brabants Dagblad Bernard van Dijk (62): "In mijn jeugd heb ik heel wat flesjes water uit die put gehaald. Thuis probeerde ik er wonderen mee te bewerkstelligen. Had een van mijn broers of zussen een snijdwond of schaafwond opgelopen, dan goot ik daar wat Peerke Donderswater overheen. Had iemand hoofdpijn of een puist, dan kwam dat water goed van pas. Het water was beperkt houdbaar. Na een week of twee stonk het behoorlijk."

 

Feitelijk is de Peerke Dondersput een voortzetting van een zeer oude traditie in dit gebied. In 1429 wordt melding gemaakt van een ‘Sent Oedenput’, genoemd naar de Heilige Oda. Zij is een van de volksheiligen tegen oogziekten. Zou ooit iemand de Tilburgers rond de eeuwwisseling daarvan hebben verteld en hebben gesuggereerd dat ze als historisch verantwoord alternatief voor de Sent Oedenput maar water uit de put van Peerke moesten putten? Dat is zeer onwaarschijnlijk. Veel waarschijnlijker is dat een zeer oude overlevering een spontaan revival heeft gekend, waardoor maar weer eens duidelijk wordt hoe diep volksgeloof zit. Het is verder zeer treffend dat ook water van de heilige Quirinus werd gebruikt bij oogziekten. Quirijnstok in Tilburg-Noord herinnert aan een aan de heilige Qurinus toegewijde kapel die in deze omgeving heeft gestaan. Het moet een druk beklante kapel zijn geweest. Toen de Tilburgse katholieken een nieuwe kerk wilden bouwen in Nieuwkerk net over de grens, konden de beheerders van de Qurinuskapel een lening van 79 gulden verstrekken. Ter vergelijking: de beheerders van de Hasseltse kapel droegen honderd gulden bij. Hoe diep de Qurinusverering hier was geworteld, bleek rond 1900. Toen kwam het nog voor dat uit een wouwer tussen Tilburg-Noord en Udenhout water werd gehaald om ‘slechte’ ogen mee te wassen.

 

Aan de vooravond van het derde millennium heeft het gebruik van het water uit de put van Peerke Donders nog steeds niet afgedaan. Aan het putten van het Peerke Donderswater kwam een einde nadat de flats in de omgeving van het heiligdom zijn gebouwd. Tijdens de bouw is de leemlaag doorgestoten waardoor het grondwater weg kon lopen. De put kwam droog te staan. Vanaf dat moment was het gedaan met het gebruik, totdat het in juni 1993 begon te regenen en het bij wijze van spreken niet meer ophield dan in januari 1994. Dat leidde tot overstromingen in Limburg en in het rivierengebied. Het jaar daarop was er een tweede moesson met dezelfde gevolgen; beelden daarvan gingen over heel de wereld. Als gevolg van deze twee extreem natte winters steeg het grondwater in Brabant tot een ongekend hoog peil. In Tilburg-Noord kwam het zo hoog te staan, dat zich weer een bodempje water in de put vormde. Dat feit ging als een mare rond. Mensen met een speciale devotie tot Peerke Donders vulden snel flessen met het water. Ofschoon de put nu weer droog staat, proberen nog steeds mensen het deksel van de put te lichten om toch maar aan het water te kunnen komen. Kastelein Han Vrins van Café Peerke Donders krijgt regelmatig de vraag voorgelegd hoe men aan het water kan komen of waar het te koop is.

 

Ook de Hasseltse kapel heeft een rol in de niet aflatende belangstelling voor wonderdadig water. Met een zekere regelmaat, die bepaald wordt door de belangrijke wedstrijden, komen supporters van ijshockeyclub Tilburg Trappers naar de kapel. Ze nemen wijwater uit een van de twee wijwaterbakken mee en sprenkelen het vóór de wedstrijd over de ijsvloer. Gezien de fraaie resultaten van de Tilburgse ijshockeyers wordt het tijd om aan Maria van de Hasselt een ex-voto in de vorm van een ijshockeystick aan te bieden.

 

Het Peerke Donders Heiligdommetje trekt gemiddeld over een jaar genomen een paar honderd bezoekers per week. De drukte hangt nauw samen met het weer. Is het weer goed, dan stijgt het bezoek doordat ouderen de kapel als doel kiezen voor een fietsuitstapje. De traditionele mis op de dinsdagmiddag is altijd goed voor zeventig gelovigen. Bij de administratie van de Peerke Dondersvereniging komen per week gemiddeld vijf verzoeken tot speciale intenties binnen. Het betreft verzoeken om in de gebeden tot zalig Peerke speciaal stil te staan bij bijvoorbeeld ziekte, onderzoeken in het ziekenkuis en persoonlijke problemen als echtscheidingen. Onder de intenties zitten ook de nodige dankbetuigingen. "Peerke Donders is voor veel mensen belangrijker dan ik vermoedde", bekent de theoloog Fons Boom. De uit het westen van het land afkomstige Boom is administrateur van de Peerke Dondersvereniging en sinds een jaar als pastor verbonden aan de parochie Heikant.

 

FRATER ANDREAS

 

Het belang van Peerke in de hedendaagse volksdevotie blijkt ook uit de verkoop van souvenirs in een winkeltje dat deel uitmaakt van het café van Han Vrins. De kastelein verkoopt onder meer een beeldje van de zalige. De meeste vraag is naar de stukken goedkopere devotieprentjes en "relekwiekes" (aldus Han) van Peerke. In een stukje karton gevouwen koopt de gelovige een splintertje hout van een voorwerp dat ooit door Peerke is aangeraakt. Tilburg kent nog een tweede plaats waar relikwieën verkrijgbaar zijn. Wie dat wil krijgt bij de fraters in het fraterhuis aan de Gasthuisring gratis een devotieprentje van Frater Andreas. Hij staat op de nominatie de tweede zalige van Tilburg te worden. Onder zijn beeltenis op het devotieprentje is een sticker geplakt met daarop geschreven ‘stof door hem gedragen’. Het is weliswaar een minuscuul stukje, maar wel degelijk een relikwie. In een artikel in Het Nieuwsblad van 8 januari 1994 schreef Sjef van Kempen dat hij vermoedde dat de stukjes stof afkomstig zijn van het rugpand van de blauwe baaien borstrok van de man die al tijdens zijn leven ‘de heilige frater’ genoemd werd. Van de devotieprentjes met relikwie zijn er vele duizenden uitgereikt. Het feit dat in het Tilburg van vandaag nog op twee plaatsen echte relikwieën verkrijgbaar zijn, is zeer bijzonder. Twee in een plaats is uniek in Nederland.

 

In Tilburg wordt de Udenhoutse frater beschouwd als een Tilburger. Zo gaat dat nu eenmaal altijd. Tot ergernis van de inwoners van Berkel-Enschot heette het dat de Trappistenbrouwerij Tilburgs zou zijn. Tussen de inwoners van Weelde en Poppel laaide een strijd op toen Nicoaus Poppelius als een van de negentien Martelaren van Gorcum in 1867 heilig werd verklaard. Daarvóór was hij amper bekend, daarná gingen die van Poppel en van Weelde om de heilige met elkaar op de vuist tijdens de kermis. Sinds de herindeling van Udenhout bij Tilburg is frater Andreas als het ware Tilburger geworden. In ieder geval past hij net als Peerke goed bij de eigenheden van Tilburg. Wordt Peerke vereenzelvigd met de wol- en textielachtergrond van de stad en met de arbeiders van Tilburg, de frater kan moeiteloos worden gekoppeld aan Tilburg als onderwijsstad. Het mooiste voorbeeld daarvan is dat al enkele dagen na zijn begrafenis op maandag 6 augustus in 1917 de eerste vereerders zijn graf bezochten. Het waren studenten die zijn voorspraak kwamen vragen voor het slagen van een examen.

 

Sinds 1930 wordt zijn sterfdag ieder jaar herdacht tijdens een bedevaart naar zijn graf in de kapel van het bejaardenoord Joannes Zwijsen aan de Gasthuisring. De bedevaart trekt steeds een paar honderd gelovigen. Op doordeweekse dagen komt het geregeld voor dat mensen bloemen leggen op zijn graf. In het intentieboek schrijven ze waarom ze dat doen, waarom ze frater Andreas om bemiddeling vragen. Het zijn vooral vijftigplussers die bij frater Andreas steun vinden, een voorbeeld in hem zien. Deze aanstaande zalige navolgen vraagt overigens wel veel kracht: hij had om te beginnen altijd goede zin en toen hij eens ongenadig zijn hoofd stootte, sprak hij slechts zachtjes voor zich uit: ‘Deo gratias.’

 

VOLKSGELOOF IN DE MODERNE INDUSTRIESTAD

 

Met Frater Andreas, de Hasseltse kapel en Peerke Donders heeft Tilburg drie bedevaartsoordjes binnen de stadsgrenzen. Het is zeer bijzonder dat binnen een plaats zoveel van deze heilige plaatsen zijn. Dat ze ook nog eens relatief druk bezocht worden, is een ander bewijs dat de Moderne Industriestad niet ver van haar volksgeloof is gevallen. Met recht en reden prees de Moderne Industriestad zich daarom aan met een foto van een communikantje. Naast de levende volksdevotie in Tilburg zelf en in de regio trekken vanuit Tilburg nog officiële bedevaarten naar Scherpenheuvel, Kevelaer, Beauraing, Banneux, Lourdes, Hakendover en Wittem.

 

De oudste bedevaart is die naar Kevelaer. In georganiseerd verband trokken de Tilburgers er 1737 voor het eerst heen. Daarmee is het de oudste, nog bestaande bedevaart vanuit Tilburg. Deze bedevaart hoort net zo bij het Tilburgs cultuurgoed als de Hasseltse kapel, het Nederlands Textielmuseum of de kermis. Op de gebruikelijke eerste zondag na 15 augustus 1997, Maria ten Hemelopneming, gingen drie bussen met 150 deelnemers voor de 265ste keer naar Kevelaer. De voetbedevaart naar het Mariagenadeoord net over de Duitse grens is in 1966 afgeschaft. Mede vanwege het toenemend autoverkeer en daarmee gepaard gaande risico’s stopten de organisatoren er mee. Uit de bedevaart naar Kevelaer per bus, is de nog steeds bestaande fietsbedevaart naar Kevelaer vanuit Tilburg ontstaan. Zijn de deelnemers aan de busbedevaart vooral vijftigplussers, zieken en gehandicapten, de fietsbedevaart blijkt in de praktijk meer jongeren aan te trekken, dit vanwege het sportieve aspect.

 

Scherpenheuvel telt vanuit Tilburg drie officiële pelgrimages. De oudste, die in de maand mei, trekt sinds 128 jaar. Gemiddeld doen daar 75 mensen van boven de vijftig aan mee. Jeugdige deelnemers zijn er wel, maar slechts weinig. Voor de bedevaart in augustus, in 1997 voor de zeventiende keer gehouden, schrijven zich gemiddeld 120 gelovigen. De derde bedevaart naar Scherpenheuvel is de zogeheten Kaarskensprocessie. Deze pelgrimage kent een noodlijdend bestaan. Vroeg verslaggever Joep Eijkens zich in 1996 in Het Brabants Dagblad af of de Tilburgse deelname aan de Kaarskensprocessie 1997 wel zou halen, dat jaar kon inderdaad weer worden gegaan. De organisatie hanteert de volgende stelregel: zolang de Kaarskensprocessie op zijn minst een hele bus deelnemers trekt, kan men in Scherpenheuvel van de komst van de Tilburgers verzekerd zijn.

 

Het staat absoluut buiten kijf dat deze grote bedevaartsoorden zullen blijven bestaan, al komt er geen een Tilburger meer. Sommige kleine bedevaarten in de directe omgeving van Tilburg verdwenen wel omdat ze bij de Tilburgers uit de gratie raakten. Van de bedevaart naar de Heilige Gerardus Majella in Hulten rest slechts het schitterend bedevaartsvaandel in de parochiekerk tegenover het oude wegrestaurant ’t Vliegveld. Deze bedevaart moest het absoluut van de Tilburgers hebben. Het is een van die relatief jonge parochies waarvan de trotse bouwpastoors een grote zorg hadden: hoe de gebouwen als de kerk en de pastorie in stand te houden. Ze grepen, net als in Esbeek naar het beproefde middel van de bedevaart.

 

De bedevaart naar Sint Anneke (gif me een manneke) in Molenschot is net als in Berkel-Enschot omgebouwd tot iets moderns, in dit geval een kermis waarbij het religieuze aspect niet uit het oog is verloren. Onder de honderen bezoekers van dit dorpsfeest kunnen altijd een aantal Tilburgers worden geteld. De transformatie tot een meer werelds feest vond in 1996 plaats. Een gutjesnon van de Bredaseweg, niet op de hoogte van dit feit, ging er met de fiets naar toe, trof de Annakapel op slot en moest tot haar leedwezen vaststellen dat ‘Sint Anneke niet thuis was’. Ze keerde onverrichterzake terug. Van de Sint Annaverering in De Moer is als bedevaart niets meer over, al heeft de pastoor er wel een mooie draai aan kunnen geven. Hij nodigt de bejaarden van het dorp bij hem in de pastorie uit op een kop koffie en warm worstenbroodje. Het ‘witte nog toen-gehalte ’ van de gesprekken is hoog. De mis in de kerk van De Moer op de feestdag van Sint Anneke, 26 juli, trekt elk jaar nog zegge en schrijven één echte pelgrim.

 

DE DONGENSE BEDEVAART

Trekken de Tilburgers overal naar toe waar het Goddelijk dichterbij schijnt dan in een duplexje in Oerle of een aanleunwoning van bejaardenhuis Heikant, Tilburg zelf trekt met die drie bedevaartplaatsen natuurlijk ook pelgrims van alders. Gevraagd naar waar de pelgrims tegenwoordig zoal vandaan komen, noemt koster Johan Janssen van de Hasseltse kapel woonwagenbewoners van heinde en verre, bussen vol Belgen, Loon op Zand, Kaatsheuvel, Gilze, Rijen en altijd en zeer nadrukkelijk ook Dongen. Dat de Dongenaren naar de Hasselt pelgrimeren ligt nog minder voor de hand dan vanuit bijvoorbeeld Udenhout. De buurgemeenten Tilburg en Dongen liggen weliswaar tamelijk dicht bij elkaar, maar er lag wél een grens tussen, die voor iemand die een beetje let op het dialect zelfs nog steeds is te hóren. Tilburg viel binnen de Meierij van Den Bosch, Dongen binnen de Baronie van Breda. Dongen was op Breda en Oosterhout georiënteerd, Tilburg op Den Bosch - in ieder geval zeker waar het de enorme invloed van het bisdom betrof.

 

Dongenaren bleven per traditie aan de westkant van het grensriviertje De Donge als ze de hulp van een andere heilige dan Maria nodig hadden. Bedevaarten die floreerden mede dank zij de komst van de Dongenaren waren die naar Sint Marcoen in Dorst, naar Sint Cornelius in Den Hout en naar de Heilige Theresia in Waspik. "Als er in onze buurt een zieke was, gingen we daar drie zondagen achtereen naar toe", zegt Antoon Oerlemans (79) over de volksdevotie-relatie tussen Dongen en Waspik. Oudere Dongense dames die ‘er over waren geschoten’ togen naar Sint Anneke in Molenschot. Marcoen te Dorst werd door de Dongenaren aangeroepen tegen eczeem, Cornelius van Den Hout tegen de stuipen.

 

De Dongenaren pelgrimeerden naar Maria in de Hasseltse kapel op initiatief van Jacobus van Eekelen, van 1932 tot 1957 kapelaan van de Dongense St. Jozefparochie. "Hij was de grote stimulator van Mariabedevaarten en vooral naar de Hasseltse kapel omdat die in de Crisisjaren en in de oorlogstijd het goedkoopst voor de arbeiders georganiseerd kon worden", weet mevrouw J. Krol uit Dongen over het ontstaan te vertellen. Met andere woorden: in de tijd dat velen het niet breed hadden, kon Dongen goedkoop op bezoek bij Maria in de Hasseltse kapel.

 

Mevrouw Krol heeft door kapelaan Van Eekelen gemaakte foto’s bewaard waarop mooi is te zien wat voor aantal pelgrims over de kinderkopjes van de Dongenseweg richting Tilburg trokken. Herinneringen van ouderen als dat het zwart zou hebben gezien van de Dongense pelgrims worden er door gestaafd. Bij de veldkapel aan de Eindsestraat in Dongen werd even halt gehouden voor een stichtelijke pauze. Mevrouw J. van Dijck-Deenen uit Dongen: "De veldkapel was vanuit Dongen op zondagen in de maand mei de eerste stop op weg naar de Hasseltse kapel. Deze vorm van processie werd dauwtrappen genoemd. Wij zongen daarbij een lied waarin de veldkapel werd genoemd." Er zijn nog steeds Dongense pelgrims die op weg naar de Hasseltse kapel hier aanleggen. Het initiatief tot de bouw van deze kapel in 1935 vond deels zijn oorzaak in de voetbedevaart naar de Hasseltse kapel. Het was een rustpunt alwaar alvast een paar Weesgegroetjes gebeden konden worden. e reden was dat Van Eekelen vond dat een dergelijke kapel bijna noodzakelijk was voor de Mariadevotie. ‘Haast ieder dorp in het Brabantse was wel zo’n kapel rijk’, herinnerde hij zich op hoge leeftijd.

 

ROLLING STONES

 

Onderweg van Dongen naar Tilburg was het van het begin tot het eind bidden geblazen. Oerlemans: "Tijdens de tocht, die anderhalf uur duurde, werd het Rozenhoedje gebeden en werden Marialiederen gezongen." Mevrouw Krol over de bedevaart in de oorlog: "Met de trommelaarsters voorop werden marsliedjes gezongen en werd vooral gebeden voor de vaders en de broers die naar Duitsland waren gezonden. Er is heel wat gebeden in die tijd. Maar ja, wat wil je, ieder had zijn zorgen en wat kun je dan beter doen dan naar Maria gaan en haar vragen of ze je wil helpen."

 

Deze vrome herinneringen zouden de idee kunnen vestigen dat het er vanuit Dongen louter religieus aan toeging. Maar ook deze bedevaart werd door de jongelui aangegrepen om elkaar te ontmoeten. Het echtpaar Jeanne en Piet Broeders uit Dongen beschrijft hoe ook zij tweeën eerst met de vereniging of de buurt naar de kapel gingen. "Al spoedig spraken we af om op eigen gelegenheid naar het Hasseltse kapelleke te gaan. Jongens gingen mee omdat ze een oogje hadden op een meisje dat meeliep, en andersom. Op de terugweg liepen hier en daar al wat stellekes voor of achter de groep. Sommigen besloten ‘voor de gezelligheid’ langs het kanaal terug te lopen. Er zijn huwelijken uit voortgekomen."

 

Deze nieuwe ‘invulling’ heeft de bedevaart in zijn eigenlijke opzet nooit aangetast. Zelfs niet in de jaren zestig en begin jaren zeventig toen nog volop vanuit Dongen richting Tilburg werd gepelgrimeerd. Jongeren vervingen het bidden wel door moppen tappen en openlijk flirten en zelfs moeten liedjes van The Beatles en The Rolling Stones in plaats van ‘Te Lourd op de bergen’ over de velden langs de Dongenseweg hebben geschald, maar er werd wél klokslag 04.00 uur in Dongen verzameld. Er werd wél klokslag 04.30 uur vertrokken. Er werden wél kaarsjes opgestoken in de Hasseltse kapel door jongeren die er van werden beticht ‘langharig, werkschuw tuig’ te zijn.

 

In het Dongense werd ter bedevaart gaan ervaren als gezellig en sportief. Er was saamhorigheid. De deelnemer kreeg de complimenten van thuis, kerk of vereniging op de koop toe. Bij terugkomst in Dongen stonden de thuisblijvers langs de route. Moe maar voldaan werd dat door de deelnemers, trots op de geleverde prestatie, als hartverwarmend ervaren. De pijnlijke voeten werden even niet meer gevoeld. "Thuis gekomen", aldus Jeanne en Piet Broeders, "achter een glaasje Exota en met de voeten in een teiltje met lauw water, kwamen de sterke verhalen los. De moeheid was snel vergeten en meestal werd ‘s middags al weer afgesproken voor de volgende week."

 

In Tilburg tegen 06.00 uur aangekomen togen de pelgrims eerst naar de kerk van de Hasselt alwaar de eerste mis werd bijgewoond. Vervolgens werden de boterhammen soldaat gemaakt in de twee cafés aan het Hasseltplein en pas dan ging het naar de kapel en aansluitend naar de snoepkramen. "Och, de mensen in die tijd hadden niet zoveel te verteren", zegt Christ Vermeer (68) over het eten van een zelf meegebrachte boterham in een café, iets wat tegenwoordig niet meer goed voor te stellen is. Vermeer is getrouwd met de dochter van de kastelein van het café dat destijds stond op de parkeerplaats van het TweeSteden ziekenhuis. Het echtpaar is bekend geworden als exploitanten van de Postelse Hoeve. "Indien gewenst kreeg men er van ons bestek bij die ene kop koffie die bij ons werd gekocht", voegt Vermeer toe.

 

WONDEREN

 

Hebben de Dongense pelgrimages naar de Hasseltse kapel in Tilburg nog iets van wonderen opgeleverd? Mevrouw Krol kan zich een heel kleintje herinneren. Een kind was jarig. Twee munstukjes kreeg ze mee: een cent voor in het offerblok en een kwartje om in een van de kraampjes te besteden. Gooide ze toch in haar zenuwen het kwartje in plaats van de cent in het offerblok. Tranen met tuiten. Een onbekende bezoeker streek over zijn hart en gaf het kind een kwartje. Mevrouw Krol: "Hoe is het toch mogelijk dat een mens zich zulke dingen nog herinnert van de Hasseltse kapel." Van een ‘wonder’ van een heel andere aard deed in de jaren vijftig het volgende grapje in Tilburg de ronde. Een man rent uit de Hasseltse kapel naar buiten en schreeuwt ‘Jezus, ik kan weer lopen.’ Iemand vraagt of er misschien een wonder is gebeurd? Antwoord: ‘Nee, mijn fiets is gejat.’

 

 

BRONNEN:

 

Berkel-Enschot-Heukelom, drie zielen en één bestuurlijk hart. Ad van den Oord. Berkel-Enschot 1996.

 

De Hasseltse Kapel te Tilburg; troost en toeverlaat voor velen. Uitgave van de Stichting tot Beheer van de Hasseltse Kapel, Tilburg 1987.

 

365 Heiligendagen; folklore, gebruiken, iconografie, legenden, namen, weerspreuken. Door Kees van Kemenade en Paul Spapens. Hapert, 1993.

 

Eeuwen en uren in de Hasseltse Kapel. Uitgave van de Stichting tot restauratie van de Hasseltse Kapel, Tilburg 1972. Onder redactie van dr. F. van Puijenbroek.

 

Esbeek, niet van gisteren. Gedenkboek bij gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de R.K. Parochie H. Adrianus te Esbeek. Een uitgave van Werkgroep Heemkunde Esbeek, 1989.

 

Godsvrucht en deugdzaamheid; godsdienst en kerk in Tilburg door de eeuwen heen. Onder redactie van Henk van Doremalen, Ronald Peters en Ton Thelen. Tilburg, 1997.

 

Job, een eigen naam, onze naam. Een uitgave van Stichting St. Job Berkel-Enschot, 1991.

 

Kapellen in Midden-Brabant. Door Paul Spapens. Tilburg, 1987.

 

Katholiek Tilburg in beeld. Door Ronald Peeters en Ed Schilders. Tilburg, 1990.

 

Langs ‘s-Heren Wegen; veldkapellengids voor Noord-Brabant. Door Peter Vermeulen. Eindhoven, 1996.

 

Ses Boogscheuten weeghs; zes eeuwen kerk Sint Jans Onthoofding. Jaarboek Straet & Vaert 1993. Een uitgave van de Heemkundekring Loon op ‘t Sandt. Cees Pijnenburg en anderen.

 

St. Job, ontmoetingen met St. Job. Een uitgave van de Stichting St. Job Berkel-Enschot. Z.d.

 

Tilburg 1940-1945; jaren van verduistering. Door Frans Janse. Tilburg, 1984.

 

Over de grens; de bedevaart van katholieke Nederlanders in de zeventiende en de achttiende eeuw. Door Marc Wingens. Nijmegen, 1994.

 

Veel vermaak en weinig wol; de geschiedenis van de Tilburgse kermis. Door Hennie van Oers, Paul Spapens en Lauran Wijffels. Tilburg, 1986.

 

Volksdevotie; beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant. Een uitgave van het Museum voor Religieuze Kunst Uden. September 1990. Willie Knippenberg en anderen.

 

Willibrord en het begin van Nederland. Door Marieke van Vlierden. Utrecht, 1995

 

Kranten:

 

Brabants Dagblad: 18-9-1997; 20-1-1998; 16-2-1998; 17-2-1998; 6-4-1998; 24-4-1998; 4-5-1998.

 

Eindhovens Dagblad: 21-5-1997.

 

Gazet van Antwerpen: 29-5-1995.

 

Het Nieuwsblad: 8-1-1994.

 

Nieuwe Tilburgse Courant: 9-5-1910, 25-6-1926, 1-12-1927, 15-5-1930, 25-4-1931, 9-5-1935, 19-6-1935, 30-5-1950, 19-5-1951, 26-5-1951, 27-2-1952, 12-5-1956, 15-5-1957, 21-5-1959, 30-4-1960, 4-5-1960,

 

Tilburgsche Courant: 13-7-1884, 14-5-1905, 5-8-1930.

 

Hilverbode: 22-5-1997

 

StadsNieuws: 18-2-1998.

 
   

TERUG NAAR BEGIN VAN DE PAGINA