CuBra

 

 

Carina van der Walt
Poëzie


 

 

 

Rastafari

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Dikke dreadlocks

                           trekken je bijna achterover

                                                                     uit een kaarsrechte houding;

                           geven je – met je versleten pak –

                                                                            een aantastbare waardigheid;

                           vertellen:

                                        Ik ben een welp van de Leeu van Juda

                         

Halverwege op weg naar een zon, naar stamvader Salomo en stammoeder Skeba, sta je

nu verdwaald tussen Jamaica en Ethiopië onbeholpen ten noorden helemaal uit koers en

verdwaasd in een klein grijs europees stadje.

 

Zwevend op weed wandel je door de winkelstraat

met weinig schuld aan andere vergrijpen

dan aan de dames Maria en Juana.

 

Jamaica mist zijn stralende zonnekind.

 

Ethiopië ziet reikhalzend uit naar zijn opkomst.

 

In je zelfopgelegde reis word je een zwijgende martelaar

voor een levenswijze met een onbegrijpelijke roeping:

                                                                                     God send me here.