CuBra

Frans Hoppenbrouwers  Calendarium poeticum
4 t/m 12 april 2004 - De Goede Week
Palmzondag t/m Tweede Paasdag
Elke dag een sonnet

C Dominica in Palmis

4 april; Palmzondag

 

De buxushaag is boertig kaalgeschoren

om een olijftak, handzaam en op maat:

men brengt in dit te koud en guur klimaat

een feestgroet die uit armoe is geboren.

 

Hoewel wij het hosanna voluit horen,

hangt er een sfeer van ingetogenheid.

Een boer heeft weet van groei en zorgzaamheid:

gepast plant hij de takjes rond het koren.

 

Zo wordt de levensakker trouw ommuurd

opdat geloof en hoop tot wasdom komen,

en levend brood niet in de kiem verzuurt.

 

Op straat en plein, klim zingend in de bomen,

en groet de koning van uw woonst en buurt,

en juich hem toe, opdat zijn rijk zal komen.

 

CI Gehenna septentrionum

5 april; De Hel van het Noorden

 

De koningsweg van Brussel naar Parijs

die was bedoeld voor lompe boerenkarren

is weer bevolkt met lichtgewielde narren

die vloekend strijden om de koningsprijs.

 

Op frêle fietsen met te dunne banden

verzoeken ze het nakend ongeluk

en keer op keer gaat er een tube stuk

op kinderkoppen met te scherpe randen.

 

Nabij Wallers begint het luide schelden,

want iedereen rijdt veel liever op kop

dan in het staartstuk bij de ongestelden.

 

Daarna dringt zich een droomfinale op

in stof en slijk, waar slechts de wetten gelden

van soepel lijf en uitgeharde kop.

 

CII Corvus albus Aprilis

6 april; Witte raaf van april

 

Hij voelt de pijnscheut van de eindigheid

en heft het glas en rookt de geesten uit:

de kaart van afscheid spiegelt in de ruit,

een rode aas, een volle hand respijt.

 

Slaapdronken doet hij onverwacht de toss,

de blik omhoog en smekend om de macht

die hem eertijds tot slem en slagen bracht

en frank en vrij laat hij zijn troeven los.

 

De oude man trotseert de harde wet

en speelt de rol van vrijgevochten slaaf

nu in zijn geest de bakens zijn verzet

 

naar lijfsgezang dat met een luid alaaf

het leven stuwt, nu hij aan lijdensbed

en dood ontsteeg: een wilde witte raaf.

 

CIII Aprilis instabilis

7 april; Aprilse grillen

 

Een kil gordijn van onderkoelde regen,

de wind noordwest, de wolken grauw en hoog,

het licht te zwaar, alsof een hand het woog

die slechts de ton der gramschap wilde legen.

 

Maar ook van binnen ben ik aangeslagen

door het maar durend, zoemend ongerief

dat zelfs de c-snaar van mijn hartelief

bewogen heeft tot ongemuilkorfd klagen.

 

Zo draagt dit weer de norse tekens aan

die staan geschreven in de ondertuin

van onze geest die nog wil verder gaan,

 

hoewel ons lijf al schrijnt van de aluin

die over huid en botten is gegaan.

Zo ruimen wij de bouwval en het puin.

 

CIV Feria Quinta in Coena Domini

8 april; Witte donderdag

 

De rug gekromd, het hoofd gedwee gebogen,

wast Hij de voeten van zijn eerste knecht,

waarmee Hij rang en ongelijkheid slecht:

Hij zal de voeten van de minste drogen.

 

Hij spoelt zijn voeten, droogt ze zorgzaam af,

ziet op naar hem die Hij tot steenrots riep,

maar die Hem in het nachtelijk geniep

verzaken zal uit angst voor dood en graf.

 

Dan roept de haan de nieuwe morgen in

en dwingt het donker kraaiend uit de holen

die driemaal keren in hun tegenzin.

 

Zo heeft de knecht des meesters hand bestolen

van moed en ootmoed, menselijk gewin,

zodat wij eeuwen in het duister dolen.

 

CV Feria sexta in Parasceve

9 april; Goede Vrijdag

 

Ik zag de Heiland bij het tuinhek staan

terwijl het juist ontaard begon te sneeuwen.

Hij droeg een laag van bijna twintig eeuwen

als een terneergeslagen onderdaan.

 

Wat kon ik anders dan weer binnen gaan

of moest ik mij soms laten ondersneeuwen.

En bovendien, Hij draagt die last al eeuwen,

het is Zijn táák om in de kou te staan.

 

Zo zullen wij ons van de schuld ontlasten

die als een weegbrug op de aarde rust,

zo proeven wij de aslaag van de vasten

 

en roepen dat de som van last en lust

een reden geeft om volop toe te tasten,

terwijl de Heer de dood de voeten kust.

 

CVI Sabbato Sancto

10 april; Paaszaterdag

 

Exsultet, loflied van de oude aarde,

sacrale roepstem van het eerste uur,

beschaafde schreeuw om water en om vuur,

om licht dat kwetsbaar in de oosthoek klaarde.

 

Exsultet, bruidslied dat men zal verhalen

tot op de drempel van de jongste tijd,

als stervensuur zich kromt tot eeuwigheid,

zodra de Geest in ons zal nederdalen.

 

De dood ontstegen en de pijn voorbij,

omgordt de Heer zich met de lendedoek

en koopt de mens naar ziel en lichaam vrij.

 

Zo gaan wij met het nieuwe licht op zoek

naar het met vuur bejubeld hooggetij,

het hoogste feest in het vergulde boek.

 

CVII Dominica Resurrectionis

11 april; Pasen

 

Gedenk de vierdag van het Heilig Ei

dat fier ten toon ligt in een tenen mand,

geraapt, voor één keer, met een gouden hand,

het nieuws omhult van een herboren tij.

 

Maar als de haas op hoge poten komt,

de lange oren dreigend in de nek,

zet dan de windhond waakzaam bij het hek,

opdat de kiem zich niet naar rampspoed kromt.

 

Toch is het leven uit het hol gekropen

waar reeds de dood het hoogste aanzien won:

met aqua vitae is het vruchtbaar dopen.

 

De haas bebroedt zijn vroom eleison,

zijn alleluja zet de luiken open

en drinkt het licht van de Herrezen Zon.

 

CVIII Mysterium fidei

12 april; Mysterie van het geloof

 

Mysteries zijn er in de loop der jaren

genoeg gerezen in dit moede hoofd,

vandaar dat ik maar stil heb voortgeloofd,

verwachtend dat de lucht wel op zou klaren.

 

Terzijde van het mekkeren en maren

heb ik verwaand de eigen wet gesteld

waarbinnen slechts de zilte waarheid geldt

die in een zoute traan is te bewaren.

 

Geloven heeft te maken met de dood

en minder met het altijd gulzig leven

dat schreeuwt om wijn en om een bete brood.

 

Het leven is een vlieg om weg te zweven,

de dood een spin die met haar achtste poot

dag in dag uit volstaat met webben weven.