CuBra
INHOUD HOPPEN- BROUWERS
HOME
NATUUR
AUTEURS
BRABANTS

Print Pagina
 
 

 

 

KEMPISCHE KARAKTERS

 

 

Frans Hoppenbrouwers

 

Zibbedéés

Een zibbedéés is doorgaans vroom,

de voorgrond is niet haar terrein

want zij wil graag de minste zijn:

een zedig streven vol van schroom.

 

Vodpestoor

Een vodpestoor kloot maar wat aan

hij doet haast alles glad verkeerd

en krijgt 't vak maar niet geleerd.

Hij hoopt dat het ooit goed zal gaan.

 

Kakkenesje

Het kakkenesje sluit de rij,

het is de jongste van het stel

en daarom meestal erg in tel:

hij leeft van de verwennerij.

 

Plèk

'n Plèk houdt niet van al te pront,

ze rommelt liefst zomaar wat aan,

laat vaak een ander maar begaan:

een aartslui vrouwke in de grond.

 

Dwarsklippel

'n Dwarsklippel ligt altijd dwars,

hij doet nooit eens gezellig mee,

zegt meestal al bij voorbaat nee,

van solidair snapt hij geen snars.

 

Horzak

Een horzak kan ontzettend pesten,

hij treitert meestal heel gemeen

ook daarom staat hij vaak alleen:

jouw grenzen zal hij niet meer testen.

 

Kwiep

Een kwiep is maar een halve gare,

hij weet niet altijd hoe het scheidt

en raakt de kluts nogal eens kwijt,

niets weet hij uit zichzelf te klaren.

 

Knoepert

Een knoepert is heel grof gebouwd,

hij is haast als een stier zo sterk,

doet met plezier het lomper werk,

of hij nou spaait of maait of sjouwt.

 

Drènsoor

Een drènsoor blijft maar aan de gang

als hij weer eens zijn zin wil krijgen.

Dan helpt geen mopperen of dreigen,

hij drenst maar door, soms dagenlang.

 

Toeta

Een toeta is een raar soort mens

dat nogal graag luidruchtig doet,

hard roepen zit haar in het bloed,

ze kent ook daarin niet de grens.

 

Hittepetit

Het is waarlijk een hittepetit

die nooit eens even rustig zit,

altijd en eeuwig dart ze rond:

er zit geen zitvlees op d'r kont.

 

Moeierskont

Ze noemen hem een moeierskont,

hangt al zijn leven aan d'r schort,

verwend wordt hij tot in de grond,

maar zelden komt hij iets te kort.

 

Lói

Een lói voelt zich al heel erg groot,

toch hoort ie eerder bij het klein,

hoewel hij dat niet meer wil zijn,

zodat hij vaak zijn kop eens stoot.

 

Knallie

'n Knallie is een strenge vrouw,

ze heeft veelal een harde stem,

haar eisen zij zo zout als brem:

juist daarom staat ze in de kou.

 

Zùiperke

'n Zúiperke dat 'm graag lust,

hangt doordeweek ook in de kroeg.

Van snevel krijgt hij nooit genoeg:

komt als hij zat is pas tot rust.

 

Kontekrùiper

'n Kontekrùiper houdt van slijmen,

wil een wit voetje bij het groot,

z'n maten schopt hij in de goot:

hij weet dat kennelijk te rijmen.

 

Snothannik

'n Snothannik is nog te groen,

maar waant zich reeds een hele piet.

Van hoe het moet snapt hij geen biet,

zodat hij zelden mee mag doen.

 

Gierpin

'n Gierpin heeft z'n beurs op slot

en hij legt er stug zijn hand op.

'Heer, alles graag deze kant op',

bidt hij steeds hebberig tot God.

 

Zééverlut

'n Zééverlut praat maar wat aan,

hij fiept en leutert heel de dag

en nooit eens gaat hij overstag:

zijn mond is middel van bestaan.

 

Moeial

Een moeial staat er niet bij stil

dat iemand anders óók iets kan,

hij zegt er graag iets lelijks van,

negeert wat iemand anders wil.

Pùiske

Een pùiske is zeer klein van stuk,

niet erg veel groter dan een kind,

iets wat hem lang niet altijd zint:

hij baalt als ik, luid pratend, buk.

 

Plùdderke

Een plùdderke doet steeds gemeen,

hij heeft geen weet van goed fatsoen

en wil wat pijn doet juist graag doen:

zijn hart lijkt inderdaad van steen.

Klèts

Een klèts is eeuwig in de weer:

in buurt of dorpke is zij krek

als in een peer een rotte plek:

ze rept van ziekte, zorg en zeer.

 

Neetoor

Een neetoor doet het liefst verdriet,

hij pest hij treitert en hij sart,

hij mist een medelijdend hart

en vrienden maakt hij dan ook niet.

 

Dutsel

Een dutsel is opvallend loom

en nooit eens echt gevat,

van taal en tong niet rad,

in doen en laten altijd sloom.

 

Klùbbes

Een klùbbes is gewoonlijk lomp,

hij heeft het aanzien van een kalf,

en snapt de regels vaak maar half:

geeft dikwijls een te harde stomp.

 

Gathannes

Een gathannes bedoelt het goed

maar doet het onbedoeld verkeerd,

iets goed doen krijgt ie niet geleerd

al zweet hij water, zout en bloed.

 

Knùrft

Een knùrft neemt het niet zo nauw,

hij blijft verdomd eigengereid

en slooft zich uit in bottigheid.

Hij komt ook zelden aan de vrouw.

 

Déuske

Een déuske oogt altijd wat moe

alsof ze slecht geslapen heeft.

Zij ziet niet alles wat er leeft:

haar ogen heeft zij meestal toe.

 

Többerke

Een többerke is steeds te bang

dat iets niet goed verlopen zal.

Ze vreest altijd het diepste dal

en jaagt zichzelf altijd op stang.

Slóerie

Een slóerie noem je ook wel plèk.

Ze neemt het poetsen niet zo nauw,

de schoonmaak doet ze 'even gauw'

en daar zit 'm de kneep nou krèk.

 

Rèffel

'n Rèffel houdt zelden haar mond

ze praat te vaak aan één stuk door

tot groot verdriet van haar gehoor:

wat zij beweert mist zin en grond.

 

Klótje

Een klótje kloot zomaar wat aan,

Of hij nu spit of maait of wiedt.

hij weet de juiste de regels niet.

Vandaar zijn troosteloos bestaan.

Nienöpke

'n Níenöpke treitert heel graag,

hij is steeds uit op vals gedrag

en doet vooral wat hij niet mag.

Wie vat hem nou 's bij de kraag?

 

Dèbberke

'n Dèbberke is klein van stuk,

het dribbelt door het leven heen,

het is als vrouwke vlug ter been

en doet vaak overdreven druk.

 

Tierser

Een tierser 'steekt de ogen uit'.

Haar ijsco geeft zij traag een lik

en op de vraag 'wanneer mag ik',

steekt zij d'r lange tong 'ns uit.

 

Lulmuts

'n Lulmuts praat zomaar wat raak,

hij fiept en kletst de hele dag

en nooit eens gaat ie overstag.

Wie stelt dat nou eens aan de kaak?

 

Ùtkèèker

Een ùtkèèker telt cent na cent,

hij weet dat ie z'n voordeel haalt

wanneer een ander maar betaalt,

zelf dokken is hij niet gewend.

 

Klepbakkes

Het is een ramp voor elke klas

waar een klepbakkes zich ontpopt

en iets gauw bij de meester dropt

wat juist niet de bedoeling was.

 

Téék

Een téék is een gemene vrouw.

Heel stiekem, niet in 't openbaar,

heeft zij haar vuile streken klaar,

haar stem is als een sabelhouw.

 

Diederik

N'n diederik is nooit 'ns schoon.

Hij zit graag onder slijm en slijk,

als smeerlap staat ie dan te kijk:

'n snotneus vindt ie doodgewoon.

 

Dallekerd

N'n dallekerd doet nogal vreemd,

hij spoort dan ook niet helemaal.

Je hoort reeds aan zijn rare taal

dat hij ontspoord is en ontheemd.

 

Lapswans

'n Lapzwans bakt 'r niet veel van,

hij moddert vaak zomaar wat aan,

iets nuttigs heeft hij nooit gedaan:

beklagenswaardig leeft zo'n man.

 

Kèrskespisser

'n Kèrskespisser looft de kerk.

In het zicht van meneer pastoor,

doet hij zich vaak als vrome voor:

wit voetje is zijn handelsmerk.

 

Lùizemènneke

Een lùizemènneke oogt schriel,

is meest wat aan de iele kant.

In geen geval is hij erg strant.

Bij kippen heet zoiets een kriel.

 

Pegatter

Een pegatter is nog erg klein,

zeg maar hooguit 'n jaar of vijf

met dribbelbenen, kort van lijf,

heel vaak zal 't de jongste zijn.

 

Gâpstok

Een gâpstok is 'n woord voor doos,

niet heel erg slim, veel eerder dom,

ze gist heel vaak naar het 'waarom',

hoogst zelden treft ze eens de roos.

 

Sinterklaos

Een sinterklaos lijkt wel van hout,

zo statig stapt hij door de straat

met rechte rug, verstrakt gelaat,

en nooit gaat hij eens hij in de fout.

 

Frummelke

'n Frummelke is een vrouwke

broos en opvallend klein,

zij doet nooit aan de lijn:

dun is d'r taille als 'n touwke.

 

Mùizerèmke

'n Mùizerèmke lijkt niet sterk,

in geen geval is het een kwiep.

Hij doet iets liefst in 't geniep,

dat is z'n roeping en z'n merk.

Nutterik

'Ne nutterik heeft schuine praat,

want seks zit altijd in zijn kop.

Hij heeft meteen een vuile mop

dan wel een goor verhaal paraat.

 

Bosaop

Een bosaop noem je iemand

die helemaal vol haar staat,

onder doet hij voor niemand

als het maar over haar gaat.

 

Kroefelgat

'n Kroefelgat dat zegt men van

een wild en ongedurig kind

dat nooit eens even zitten kan,

gejaagd wordt door de wind.

 

Kakmadam

Een kakmadam heeft 't hoog in,

ze gaat altijd heel duur gekleed,

ze mijdt wat volks en sober heet,

gewoon is haar volstrekt te min.

 

Bukkum

Een bukkum is totaal van hout,

geen mens zag hem ooit bukken

en toch is hij nog lang niet oud.

Hij schaart zich bij de krukken.

 

Kaljakker

Een kaljakker heeft niet veel poen.

Toch spiegelt hij zich aan het groot,

al moet hij daarvoor diep in 't rood.

Hij heeft geen luis om dood te doen.

 

Mùttes

'ne Mùttes en een klùbbes

zijn van hetzelfde merk.

Veel zeggen er ook lùbbes.

Ook die is lomp en sterk.

 

Poetje

'n Poetje houdt van vies en vuil

en roert graag in de stront.

De drek zit rond zijn mond,

hij moddert vaak in plas of kuil.

 

Pleeduiker

'n Pleeduiker heet een figuur

dat altijd schimmig overkomt.

Wellicht is hij wat afgestompt

en zeker niet geliefd als buur.

 

Lapoor

Een lapoor zevert zomaar wat

Wat hij jou vast belooft

is rap weer uit z'n hoofd:

in zijn geheugen prijkt een gat.

 

Femel

Een femel is een saaie vrouw

die vaak dezelfde dingen zegt,

altijd wel ergens zout op legt:

't vrome komt geweldig nauw.

 

Zwatskont

'n Echte zwatskont kletst en lult,

zijn mond staat nooit eens even stil

maar niemand weet goed wat ie wil

of waarom hij geen leemten vult.

 

Jirremiejeerder

Bij een echte jirremiejeerder

doet het altijd net iets zeerder.

Hij vult zijn zware levensdagen

met een ononderbroken klagen.

 

Èukeltje

Een èukeltje is klein van stuk,

komt nooit 'ns ergens boven uit,

gluurt op zijn tenen door de ruit,

het liefste staat hij op een kruk.