Geert
de
Haan
poëzie
Max Mozes 2
Zijn terrein van
torenhoog metaal
vodden en oud
papier ademde
chaos van een
beheerste soort.
Onbetwist in het
regelwerk
struinde Max
Mozes zijn roestige paden af,
zijn neus volgend,
snotterig maar altijd slim.
Hij gaf mij
spierballen en gelig geurende boeken,
ik mocht ze
wegtrekken voor de verzwelgende papierpers;
die kende geen
onderscheid tussen oud nieuws en poëzie.
’s Avonds thuis
kon ik dan even op de Osse hei zijn zo rond 1790,
waar ik kon lezen
in het geredde ‘Dichtkundig Mengelschrift’ van Jacob Eduard de Witte
*
over de boeren daar op de zandgrond zuidelijk van Oss:
…”Lezen noch
schrijven kunnen zij,
lomp zijn ze,
vals en ontevreden,
bevangen vaak ook
door sterke drank,
tekeergaand met
messen en vuistslagen.
Morsigheid en
geilheid heersten…
Geen
schoolmeesters noch tijd voor opvoeding,
een heidens
voorkomen van hun kinderen als gevolg.
Hoe diep dom het
boerenvolk daar, en hoe
na hun karakter
grenzend aan dat der dieren.
En bij het
nuttigen van dat miserabele melkezuipe
gebruiken zij
geen tafellakens en servetten, maar
hun slip of
wambuis of een vuile lap op tafel…”
Jacob de Witte
schreef vanaf 1795 door in de Staatscourant,
en hier op de
Osse hei zijn de schrale boeren zoetjesaan verschoven
door de kleine
nering van kampers; op hun beurt later
ingewisseld voor
tergend traag grootbedrijf.
De plaggenhutten
hebben plaats gemaakt voor villa’s
van burgers en
buitenlui, die doen vermoeden dat het
met de
tafelmanieren en het onderwijs
binnenshuis wel
goed zit tegenwoordig.
En ik, ik ben
blijven lezen, over mensen van toen en nu, en heb
na Max’s oude
papierpers mijn weg gevonden naar onze
plaatselijke
boekwinkel;daar ruiken de boeken nog zo fris.
*
vrij naar: “Dichtkundige en Prozaïsche Mengelschriften” door Jacob
Eduard de Witte, jun.r, - 1792
|