INHOUD 
HANS MANDERS
HOME
POËZIE
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL

print pagina

Hans Manders

 

FEESTROES

De tijd schrijdt voort, ze zet steeds grote stappen.

De dagen gaan zo stuk voor stuk voorbij.

We kunnen aan die maalstroom niet ontsnappen.

 

Onmogelijk dit aan je laars te lappen.

Al wil je nog zo graag, nooit keert het tij.

Al zul je de bedoeling nimmer snappen,

de tijd die voert haar eigen heerschappij.

 

Toch is dit zware lot soms licht te dragen,

want liefde is jouw leidsvrouw door de dagen.

Ze neemt je als een moeder bij de hand.

 

Ze kan de maalstroom van de tijd vertragen,

het spookbeeld van de laatste dag verjagen.

Het leven is een feestroes in haar land.

 


MONT VENTOUX, DEEL TWEE 

  Voor Jan Kal

Leven is dalen van de Mont Ventoux,

wat Tommy Simpson niet meer kon beleven,

want hij liet destijds in de klim het leven

of werd, zoals Jan Kal het zei, doodmoe.

 

Voorbij de top dan neemt het tempo toe,

het lijkt of men door tijd wordt voortgedreven;

alleen bij haarspeldbochten rem je even,

want anders ben je werk’lijk levensmoe.

 

Hiervoor geldt geen bezint eer gij begint;

al weet je dat je wind hebt nagejaagd,

toch denk je nu: was ik nog maar een kind.

 

Terwijl je fiets alsmaar omlaag blijft snellen,

wordt er veel stuurmanskunst van jou gevraagd

om ‘t halen van de eindstreep uit te stellen.

 


DE WIND EN DE KIPPEN

De lucht is blauw. Er is geen zuchtje wind.

Ik kijk naar het gescharrel van de kippen.

Er liggen nauw’lijks woorden op mijn lippen.

Mijn hoofd is als een kat die zachtjes spint.

 

De tijd is mij vandaag heel goed gezind.

Minuut en uur zijn legere begrippen.

Ik houd dit vast. Het mag me niet ontglippen.

Ik wil hiervan genieten als een kind.

 

De wind stak op, ‘k zag steeds meer wolken komen,

de zon had zich verscholen achter bomen,

de eerste kippen gingen weer op stok.

 

Niet slechts de lucht maar ook mijn hoofd betrok,

de tijd heeft daar haar heerschappij hernomen,

ik luister naar het tikken van de klok.

 

 

DWARS DOOR DE EELTLAAG

Je leest ze bijna daag’lijks in in de krant,

die berichten over hele trieste zaken.

Toch kunnen die je nauwelijks nog raken,

je schuift ze haast meteen weer aan de kant.

 

De eeltlaag op je ziel is als een wand,

die niet doordringbaar is en niet te kraken.

Het trieste nieuws heeft niets met jou te maken,

het is niet in jouw straat, jouw stad, jouw land.

 

Soms kun je zo’n bericht echt niet bevatten,

het snijdt dwars door die dikke eeltlaag heen.

Hoe hard dan ook, je hart blijkt niet van steen.

 

Je denkt: wat is het blinde lot gemeen.

Hoe kan ik zo mijn leven weer hervatten?

Hoe stop ik toch in godsnaam dit geween?

 

 

ORPHEUS

Zijn lier wist zelfs de stenen te beroeren.

Hij had een welhaast goddelijke stem;

eenieder wilde luisteren naar hem

en liet zich tot een soort extase voeren.

 

Toen kwam de dood zijn liefste vrouw ontvoeren;

hij ging naar ‘t rijk der schimmen met zijn lier

en zong: “een diep verdriet dat bracht mij hier”,

wist Hades en diens vrouw zelfs te ontroeren:

 

“Omdat wij nimmer zoveel liefde zagen

mag zij met jou weer mee naar boven gaan.

Maar kijk niet om! Ze komt achter jou aan!”

 

Het pad was steil. Hoe stil was’t om hem heen

en dus begon onzekerheid te knagen.

Hij keek toch om, waarna zij weer verdween.

 

 

  DE KOU VERDRIJVEN

De winter mag nu echt niet langer duren.

De kou heeft zich genesteld in mijn lijf;

ze heeft gedacht: ‘t is goed hier dus ik blijf

alsof ze hier een kamer wilde huren.

 

Door aldoor veel te lage temperaturen

is langzaamaan mijn lichaam ingelijfd

waardoor mijn hart verkoeld is en verstijfd.

Zo lijkt de kou mijn leven te besturen.

 

Het mag nu echt niet langer winter blijven,

de zon moet nu gaan schijnen in mijn land,

de lente kan nog net de kou verdrijven.

 

Als jij nu komt begint die lente want

de kou verlaat voor altijd onze lijven

en samen gaan we verder, hand in hand.