INHOUD HANS VAN DE WAARSENBURG
HOME
INHOUD POEZIE
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
KUNST
FOTOGRAFIE
BRABANTS
INTERVIEWS

Print  Pagina

Hans van de Waarsenburg - gedichten (1)


AVONDLICHT

(Maastricht)


Hij kijkt met het kind mee naar
Het water en de bogen van de brug.
Voor hem alleen de straten van
De stad, verweerde spiegel in de
Stroom, droom die verjaarde.
Wandelend over pleinen, door
Seizoenen. Herfst in regen gedrenkt
En droeve ogen van kerken. De oude
Stenen bieden troost in deze laatste
Der maanden, wanneer het water oever -
Loos kolkt en wind jaagt.

Over winterse trappen daal
Je naar de rivier, het kind achter
Woorden verscholen. Verborgen in
'Herinnering aan Zee', je gezicht en
Schemer op de kademuren. Mijn hand
Schrijft op het water: vertrek is
Wachten op een terug, altijd wordt
Het later. Een laatste blik, de stad
Glimt in de regen. Ik scheep mij in
Het avondlicht. Verdwijn in de
Stroom, herhalend de vraag,
Wanneer kom ik je weer tegen ?

 


BESCHRIJVINGEN VAN HET MEER


Bij de beschrijving van het meer
Vergeet je de bergen, de bomen
En het water. Boten liggen er
Gekanteld op het droge. Het
Eiland is een luchtspiegeling.

Bij de beschrijving van het meer
Lachen vissen tranen droog,
Kruimelt rots als roggebrood
In de vogelnesten van weleer.

Bij de beschrijving van het meer
Lopen de kleuren uit een ansicht
En verwateren in droeve glazen.
Bij de beschrijving van het meer

Sneeuwt het dagenlang.

 


Bij de beschrijving van het meer
Welt het water over de rand en
Dooft het vuur onder de ijzeren
Ketels. Het zand kleurt er zwart,
Honing sijpelt uit het boze oog.

Bij de beschrijving van het meer
Klinkt er ketelmuziek en open je
Een pak met reuzel. Bliksem
Splijt de bomen en het steen.

Bij de beschrijving van het meer
Varen schepen door de avond
En verschaalt het bier in de ton.
Bij de beschrijving van het meer

Valt roet uit de hemel.

 


Bij de beschrijving van het meer
Klinken schrale tango's en schuif
Je dichter tegen het licht. De dag
Wil er geen nacht worden. Slapen
Is schaamteloze schande, want

Bij de beschrijving van het meer
Knip je wolkenvelden uit blauwe
Servetten en stomen lijven rosa.
Tot ze stollen onder een dotterblad.

Bij de beschrijving van het meer
Wachten de ijsvelden en sterft de
Consul in een bad vol mezcal.
Bij de beschrijving van het meer

Snaart zacht de tarropatch.

 


Bij de beschrijving van het meer
Stort een waterval schuimend neer
En bedenkt hij de laatste plooien in
Zijn gezicht. De droge grimas
Van een varkensblaas. Rommelpot.

Bij de beschrijving van het meer
Wordt kaf koren en lisse oude
Klare, ondrinkbaar. Jong was je
Al een Chinees. Rammelkast.

Bij de beschrijving van het meer
Ruikt het naar zuidwester, plastic
Blauw en oefeningen van berouw.
Bij de beschrijving van het meer

Staat hij op en wandelt weer.

 


Bij de beschrijving van het meer
Ligt de palm op het water, zuigen
Karpers en brasems zijdenzacht.
Lippen van wellust, de tere
Onschuld van een hand. Eeltloos.

Bij de beschrijving van het meer
Ging je telkens dood boven je
Glaasje sputum. Dag Clareyn.
Even kom je boven drijven.

Bij de beschrijving van het meer
Zie ik je nog behoedzaam lopen.
Iedere voetstap telde je met je ogen.
Bij de beschrijving van het meer

Roer ik as in je borrelglas.

 


Bij de beschrijving van het meer
Dansen oude en dode vrienden
Een kolo. Lint van glas en oog
Dat glinstert, zo ver weg de
Toekomst en tijd te over.

Bij de beschrijving van het meer
Wordt waan een ochtendmist en
Valt dun achterover. Ezel op
De berg, een boot vol stroop.

Bij de beschrijving van het meer
Eisen de kuilen van Sveti Naum
De dichters en al hun verzen.
Bij de beschrijving van het meer

Zeven monden het zand.

 


Bij de beschrijving van het meer
Hoort een grijns, een ingezonden
Brief van Elb, dwars roeiend met
Ongedurige riemen. Godenschemer
'Ziedend als zeep', 'ping ping'.

Bij de beschrijving van het meer
Mijd ik zorgvuldig het zeewater.
Kus slechts het zoete, de nap van
De zwerver, het lood van de kogel.

Bij de beschrijving van het meer
Blijft het schot het hart van het
Gedicht, trefzekere hunkering.
Bij de beschrijving van het meer

Snatert de lokeend.

 


Bij de beschrijving van het meer
Worden de vingers koud als ijs
Rusten moord en dood, dicht
Tegen de hartwand. Elke nacht
Wordt daar wreed onthoofd.

Bij de beschrijving van het meer
Waait witte wind over de velden.
En reikt er water, tot de strot het
Slikt en zinkt in peilloos asiel.

Bij de beschrijving van het meer
Wordt bloed gewist, worden
Wonden gedicht en rafels hersteld.
Bij de beschrijving van het meer

Hoort scharminkel en karkas.

 


BLAD, BLADEREN

Ik herkende de man die de lippen
Van de dood kuste, een liefde
Van het voorhoofd wiste.

Ik zag hem balanceren op de
IJsschotsen van haakse
Splinters en hemelse sneeuw.

Drijvend in nachtzweet, het
Krassen van potlood, van
Smeken en vloeken op papier.

Tot het doek viel, het gordijn
Scheurde en het licht, zo
Onderhuids wit en bleek

Tot op het bot. Een door –
Schijnende agonie, die zich
Vouwde tot een verdwijning.

De man die voor de Styx stond en
Toen het hooi, de wol, de veren en
Zij, die hij noemde: Ginkgo Biloba..


 

DE WIJN IS EEN SPOTTER

 

Moeder der Troosten, bef los op
De grond, schoenen verloren
Changeant satijn verschoven.

Ontbloot haar borsten, zelfs
Haar kont. Op een kruiwagen ligt
Zij al eeuwen. Haar hoofd, rose,

Slaapt verwonderd de droom der
Dronkenen. Haar kousen, rood,
Vlammen in onwetendheid boven

Het lachen en schimpen uit. Wie
Zij kuste, welke liederen zij
Zong en hoeveel roemers wijn

Zij dronk? Misschien danste ze
Op tafel, voor ze naar buiten viel.
Moeder der Troosten, rustend

In dronkenschap, verstorven
in wijn, uw lippen genadig
Van spot rest u geen pijn.


EILANDEN


I



Meanderend in een landschap
Van koolzaad en sombere
Bossen. Dood. En jagende wolk -
Depressies over de rotsen.
Deemster van oud en het
Eiland waaraan hij zich
Vastklampte, als een drenkeling
Aan het boord van een schip.
En het weerlicht erboven.



II



Altijd de andere, zijn schaduw
Waar je loopt, voorbij gaat.
Zwijgzame vreemde. In het
Water een stilstand ontwaart,
Een weerspiegeling. Dubbel -
Ganger die zijn hand legt
Op de avond en daarna het
Zinkende schip, verloren
Oog van de nacht.



III


Zoals het eiland drijft, zo zwemt
De vis. Windstilte en het
Zeildoek dat een volgende
Eeuw binnen droomt. Je
Afdruk in het witte zand,
Zonder voetstap, geen vertrek.
Luchtvogels en alom geluid van
Oor tot oor. Zoals de vis zwemt,
Zo drijft het eiland.

 


LAMENTO

                           Voor Hans Berghuis


Je was een gammel, pijploos orgel.
Een hijgende blaasbalg vol
Bastoпcijnse rook die je uitstootte
In hoestbuien vol eigenwijs gekanker.

Je was een jichtige jeneverkelk,
Onverzadigbaar, daar aan de Lethe
Van Haelen, waarin je lege tinnen
Bier keilde en dorps het hout sneed.

Je was een schmiecht die zichzelf
Over de Roomsche hekel haalde.
De heiden van Iberische copla's,
Een voldorstige eilandbewoner.

Je was de balkende in het huis
Der vaderen. Je eigen treurzang
Van een peilloos gemis, dat
Zangers als jij zo oud en eigen is.