INHOUD HERBERT MOUWEN
HOME
KUNST
FOTOGRAFIE
TEKSTEN
AUTEURS
INTERVIEWS
BRABANTS
SPECIAAL

PRINT PAGINA

Herbert Mouwen

 


Kartuizers

 

Zij schuifelen van bed naar gebed,

houten vloeren houden de bonkige

klanken van hun voetstappen vast,

zij buigen zich het hoofd en zwijgen

zich een wereld van orde, baarden

beletten hen te spreken, de stilte is

 

de maat der dingen, een wijze van

leven, zij betijen in de luwte van hun

eigen bestaan en zij gedijen in hun

eigen diepe gedachten, zij schrijden

rakelings langs de wanden van de

gangen en helpen elkaar met het

 

aantrekken van hun pijen die wit

zijn als de sneeuw waarin zij voor

elkaar hun graven graven, zij eten

in eenzaamheid, elk gezelschap is

hun ontnomen, in de nacht stollen

hun biddende lichamen tot steen

 

Naar aanleiding van Into the great silence, een film van

Philip Gröning over de stilte in het leven van de monniken

van de Kartuizer Orde in La Grande Chartreuse.

  

 

 

 

Benedictijner monnik

 

Hij gaat de lauwheid van het leven

fel te lijf binnen de muren van het

klooster, tegelijkertijd bestrijdt hij

de grauwheid van zijn buitenissige

bestaan gehoorzaam en zwijgend,

hij fluistert zijn gesprekken zonder

 

woorden, prevelt een gebed zonder

end, hij vertoeft tussen denkers en

doeners, arbeid lijkt zijn leven te

vertragen, hij wacht op verrijzenis,

lijkt het licht niet te willen ontwijken,

voor hem is wonen ultiem verlangen,

 

het lichaam een vreemde plek waarin

hij tijdelijk huist, hij verblijft onder 

bidders, onder werkers, zijn leven is

een bekentenis, tijd leidt hem aan de

hand, soms leest hij in zijn gedichten

om zijn gedachten te ontwrichten

  

 

 

 

Zwerver in Denver

 

De avond kruipt uit de aarde, licht

sluipt weg, voor zij het in de gaten

krijgt, hangt de maan kwijnend in

het duister, een huig in een hemelse

mond, een zwerver stoot tegen haar

klanken uit, hij begint een gesprek,

 

in zijn gezicht groeit een pokdalig

masker van bruin papier maché,

zonlicht schroeide door de jaren

heen de huid van zijn handen geel

en doorzichtig als het water van de

beek waarin hij zich dagelijks wast,

 

cinnamon is het woord voor kaneel,

wanneer zij tegen hem spreekt, dan

bewegen zijn lippen, telt zijn mond

de woorden die zij uit, hij luistert

niet naar wat ze zegt, hij vraagt haar

om een dollar, stilte doet de rest

 

 

 

 

Ouder

 

Zij komt een lente later thuis om

voor haar vader een lied te zingen

over een oude kraai met de geur

van verse groenten, zij zit tussen

de ontwortelde wilgen die dansen

in het weiland en zingt, hij denkt

 

aan het dronken kind dat voorgoed

het nest verliet en nu over de zeeën

fietst, toch zingt zij van een zielloze

stad waar zij studeert en beschrijft

de kamer die haar onverkwikkelijke

herinneringen aan het onbekende

 

baart, halsreikend vertolkt hij een

lied voor haar over een zwijgende

hagedis die zich onder een grijze

platte steen schuilhoudt, bevroren

achterblijver die het ook niet meer

weet, zich verstopt in een gedicht

  

 

 

 

Valavond

 

De dag lijkt voorbij, het licht drijft

van het land weg, de maan laat zich

door een wiel in de wolken zien, legt

de dagelijkse beslommeringen voor

haar te vondeling, in het bruin café

herkennen ze elkaar in de zachte g,

 

ze lopen naar buiten om in een nevel

van geuren te gaan liggen in het gras,

ze vlechten hun vingers in elkaar,

drinken elkaar uit elkaars monden

en strekken zich uit op het randje

van de horizon, volstrekt in balans,

 

zonder angst te vallen, voltrekt zich

het spel van de hese stemmen, de

volgende morgen spreken ze elkaar

aan zonder liefkozingen, vertalen ze

hun onhandige gebaren in flarden

van zinnen van zo gaan die dingen

  

 

 

 

Herfsttij

 

Even niets zeggen, er is een huis

met een tuin met een vrouw, er is

laat licht dat rust boven de horizon,

de contouren van de nazomer ogen

scherp, rijpe appels heeft zij binnen

handbereik en stukjes van haar ziel

 

verstoppen zich in stenen vlinders,

de wolken zeggen haar niets, het valt

niet uit te leggen, het huis is geduldig,

bomen lijken gespannen, kou komt

in de lucht, de spotvogel in haar landt

geluidloos, het fluitekruid huivert in

 

de wind en zuivert de lucht van haar

ontluisterende geuren, de duisternis

sluipt het huis tegemoet, geeuwende

wolken begeleiden een stoet van stille

fietsers naar de nacht, de druilerige

regen houdt zich niet langer schuil

 

 

 

 

Landschap

 

Mijn lichaam ruikt naar de tuin

van het ouderlijk huis, al is de echo

van het verleden verwaaid, wat bleef

is de geur van de niet te verdragen

stilte die aan mijn huid kleeft, daar

verbeeldde ik me een landschap

 

zonder bomen, de kastagneboom

in de voortuin bood me ver zicht:

ik kon over de weilanden kijken, de

boerderijen tellen die als molshopen

verspreid in het gras lagen, links

zag ik de beemden waar de grutto’s

 

huisden, verderop de moeren waar

ik van mijn vader niet komen mocht

(de hele straat zocht daar naar mijn

buurmeisje) ik zou nu in de boomhut

willen kruipen en de ruimte die ik me

schiep aan het landschap schenken

 

 


 

Tuin der lusten

 

De dreef leidt me naar het huis met

de vijver waar de nacht een naam

draagt, toen woonden jij en je vader

daar, bomen leven nu aan dat brakke

water (onder aan de rand van het dak

kleeft een nest met zwaluwen, zie ik)

 

je kleedde je uit, je liep het water in

en wenkte me, nooit eerder gaf ik

me zo bloot, ik zag je vader naar ons

kijken, daags erna dreigde hij me met

de dood, later leerde ik Jheronimus

kennen, hij schiep de tuin met dieren,

 

Bosch schilderde verhalen van lust

en driften die niet langer vreemd voor

me zijn: de leeuw verscheurt het hert,

de kat vangt een muis, mannen rijden

op beesten om de vijver met vreemde

badende vrouwen heen, zij verleiden