Ruimtevaarder
ik verschuil me
achter ruimte
verstop me in niets
ik verdwijn in stilte
mijn naam zegt
niemand nog iets
ik voel de leegte
de zwaarte van een
uitdijend heelal
ik hoor in het bloed
in mijn slapen
het suizen van de val
Wolken boven S.
zwaluwen wentelen
naar het donkerblauw
een avond valt
het geluid van banden
en van vogels
de buurman fluit
een sirene doorbreekt
het groene ruisen
verkeer rondt de fontein
rumoer lost op in wolken
en ademt Stratum uit
Gedicht voor een lichtstad
de bomen kleuren zwart
witte strepen reflecteren
wijzen recht naar de stad
de lucht trilt van vandaag
de maan schijnt in de rug
verraadt altijd waar zon is
de fontein verschiet van kleur
stenen zweven boven straat
neon verjaagt alle tinten grijs
een lichtstad heeft nooit slaap
Ik ben hier niet
opzijgeschoven spullen
naast lege glazen
het geluid van een motor
sterft weg in de nacht
warmte glipt door een kier
licht valt op straat
in het donker tussen
lantaarns klinkt
het geluid van verlies
De wolken
Ik heb nog nooit gelogen,
althans niet in een gedicht,
wel de lucht blauwer gezien
of een wolk een vorm toegedicht.
Als woorden zich zoals kleuren,
gewoon eens lieten overspuiten,
dan zou er geen diepere betekenis zijn
noch een binnen of een buiten.
Overal zouden mensen thuis zijn,
in een sonnet, een detective of een
klucht.
Er zouden geen verschillen meer zijn
en taal werd gewoon weer lucht.
Twee zonnen
schapen leken op lucht te leven
in de zomer dat alle gras verdorde
gehaaide tantes zaten aan de rand
van het zwembad te azen op ligstoelen
mannen speelden kaart in schaduw
en dronken ijskoud bier uit flessen
ik nam de lege mee maar liep naar
het binnenland en niet naar zee
de lucht werd plotseling donker
en boven korenvelden zag ik kraaien