> home
  
    > speciaal
  
    > auteurs
  
    > teksten
  
    > Brabants
  
    > audio

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoud

 

 

Maarten Kophoud

gedichten


 

 

Vincent

 

een lomperik wordt ik genoemd, mijn beste Theo,

een botte egoïst die altijd het gelijk wil zijn.

maar nooit heeft iemand zich ervan vergewist

wat er in mij speelt. zelfs mijn eigen vader

verklaarde mij voor gek, een absurdist, die

niet verheelde mij in het dolhuis te laten kwijnen.

 

welbeschouwd heeft het altijd in mij gezeten,

die bezieling, dat vuur dat brandt en vreet

en vraagt. ik ben nog steeds bezeten

door de drift, de hartstocht die mij voortgejaagd

heeft tot de rand van waanzin.

ik wil werken voor de ploeterende mens, door zon

verbrandt, tot bot verkleumd, die in de aarde

wroet en vreet wat het geeft.

 

het was voor mij een logisch pad van kerk

naar kunst; het is de waarheid die ik zocht,

als bouwwerk voor een beter bestaan.

maar toen mijn woord geen brood meer bracht,

geen troost vermocht, wilde ik met schilderingen

klaarheid brengen. een boodschap zonder preken,

vertellen over duistere macht en wortelende kracht.

het is het verhaal van hoe ík ben; de helder

blauwe luchten, het slijk en zwoegend zuchten.

ons pa had ongelijk met zijn vinger naar

de Almacht; er is geen paradijs te verdienen,

alleen ’s mens geweten kan hem in zijn laatste uren

kalmpjes laten rusten.

 

nu dan, Theo, ik heb in mijn goede dagen veel

geschetst, gedacht en geschilderd dat mijn verstand

voor de helft lijkt leeggezogen. mag je dat van een mens

wel vragen, zich zo te geven voor de kunst?

daarbij drukt het steeds zwaarder op mij, te weten

zoveel schuldig te zijn aan jou en dat mijn zogenaamde

vrienden zich wisten te verlagen met mijn plannen

en jouw geld aan de haal te gaan. óf ze mij hebben bedrogen!

pasgeleden schilderde ik nog een korenveld

met kraaien; die kraaien waren zij die mijn veld

geplunderd hebben. en die noemen zich dan mannen

van de eer. nu ben ik moe, mijn beste broer. wellicht vreemd

met mijn levensdrift. jij hebt in je leven met menselijkheid

gehandeld, maar wat wil je ….

soms is er weer het randje van de waanzin

en dan kan ik niets meer met mijn plannen.

 

 

 

 

Kruisbeeld

 

vroeger had ik een hond met een baardje.

een kruising, zei mijn vader, van een terrier

en ruwharige teckel. ik begreep dat niet

goed want het was lief en vrolijk en speelde

graag. ze heette Ypsilon met één pootje, zoals

mijn zuster zei, maar ik telde er altijd vier.

eens stoeide ik met die vier pootjes, het lijfje en de staart dat

ik Ypsie noemde; twee pootjes

omhoog en twee naar beneê en springen maar, om

te happen naar het koeientouw dat ik voor mijn onderlijf

had. ze hapte er naar en ik trok het weg, telkens

weer opnieuw. Ypsie was een slimme; toen ik

het koord weer zakken liet beet ze

al ….. in mijn kruis. dat deed zeer.

ik speelde niet meer met die kruising.

 

 

ik kreeg een nieuwe fiets, nu ja. echt nieuw was het ook weer niet.

gewoon een derde handse die werd opgeknapt door mijn

handige oom. die had twee rechterhanden en één houten

poot die hij in de oorlog had gekregen door te zwemmen

achter aan een boot. oorlogen kosten iedereen de kop behalve

dan oom Adrie, die wel van de aandacht genoot. hij maakte de fiets mooi

alarm rood, zelfs achterop de kofferdrager. ik was er zelf bij

toen hij zich drie haren uit het hoofd trok en witte biezen maakte

op de brandweerbuizen van het frame.

toen het klaar was kon ik met wat klossen op de trappers

heerlijk fietsen, alleen de ketting was te slap zodat die

derailleerde wanneer ik wilde stoenken. ik kwakte op

de middenbuis, maar niemand hoorde mij ooit kwaken.

 

 

er was een vriendje in mijn straat. hij was wel acht jaar

ouder, in het bezit van een grote mensen fiets

die bromfiets werd genoemd. zelf heette hij Johan.

ik was jaloers op hem, want hij hoefde nooit te trappen

en dat zadel lekker groot. ik mocht weleens met hem mee

een eindje rijden. dat vond ik erg leuk; die wind zo

door je haren en fietsen zonder trap. samen maakten we

tochten en trakteerde hij mij

op een glaasje ranja met een koekje er dan bij. als we

verder gingen rijden, kwam een hand zijn rug voorbij

en ging een beetje knijpen in mijn korte broekje, ik vond niet zo fijn, ik kreeg

daarvan een heel vervelende pijn.

 

 

 

 

 

nu ik zo op leeftijd ben gekomen, gaat mijn leven vaker

aan mijn ogen voorbij. ik kan mijn herinneringen niet

verder geven aan mijn nageslacht want kinderen heb ik

nooit gehad. Johan ook niet trouwens, die bleek een poot.

verbazingwekkend trouwens dat iemand drie poten

kan zijn, twee om mee te trappen en één om het te zijn.

in het tehuis noemen ze mij een looser omdat

ik nooit eens iemand heb gehad.

ja. een looser, maar ik heb

wel een fijne jeugd gehad.

 

 

 

 

Windstil 

 

windstil

 

 

 

dat is

geen

wind tegen

als ik aan het fietsen ben

 

hoewel,

dat is

relatief

want hoe harder

ik trap

hoe meer weerstand

ik ondervind

van stille wind

 

liever

heb ik

windkracht 6

in de rug

makkelijk en vlug

 

 

 

maar

dat heb ik

dan weer

het zit me tegen

ook nog

zeikende regen.

 

 

 

 

Wrokkende zee

 

“ik zit er niet mee.”,

zei de zilte zee.

“ik zit er niet mee dat

ze mij niet mogen.

hoe dan ook, droog of nat,

ze krijgen het zout toch in d’r ogen!”