> home
  
    > speciaal
  
    > auteurs
  
    > teksten
  
    > Brabants
  
    > audio

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoud

 

 

Maarten Kophoud

gedichten en verhalen


 

 

Padvinder

 

soms,

heel vaak toch,

ben ik het pad kwijt, de weg die ik

heb te gaan in mijn leven

 

dan,

geregeld,

heb ik natte voeten omdat ik van mijn pad

ben afgeweken en ben mijzelf dan kwijt

 

tot

mijn geluk

heb ik altijd een briefje op zak waarop ik

heb geschreven:

 

ik houd van mijzelf,

ik ben bijzonder,

wees onaanraakbaar

 

en helemaal onderaan

staat ook mijn adres

 

 

 


 

 

Zwijgend bezit

  

mijn naam is veelvuldig in hout gesneden

of met watervaste stift op steen gezet.

het was míjn verovering, drang tot bewijzen,

mijn kleine daad tot stilzwijgend verzet.

 

 

ik was tegen

wilde niet mee

met meelopers

mee eters

etterend gespuis.

zíj hebben gezwegen

noemden geen naam

maar ik heb ópenlijk

mijn naam geschreven

in het duister

in gefluister

op bijna ieder huis.

 

 

Kilroy is veelvuldig bekend in het land,

befaamd, bevreesd, op een sokkel gezet.

mijn naam betekent “van mij, míjn hand”

dus jij hoeft hier niet te krassen, en kerven

gespuis, student, eigenwijze vent,

want Kilroy was here, dat je hem maar erkent.

 


 

 

 

 

Cowboys en indianen

 

ik had een bloes die ik prachtig vond. het was een hele stoere,

mijn mooie, gele overhemd. er stonden cowboys op met bruine hoeden

die helemaal niet vermoedden dat er indianen met veren

achter groene cactussen stonden te loeren.

maar de bloes lag op de hoop “te maken”. het knoopsgatenoverhemd

had los gelaten bij de knopengaten, maar het knopenhemd was nog heel.

 

mijn moeder zei dat ze geen tijd had om het te maken, ik moest

naar tante Dien toegaan, die was tenslotte “koepeuze”.

dus ik ging naar tante toe, maar helaas zij was er niet. oom Adrie zat

op de bank naar Sport in Beeld te kijken, het bruine flesje Iets

in zijn hand. “kom je kijken naar mijn cluppie? vind ik reuze!” en hij wees

naar een stoel waar zijn bord met boterham nog stond.

maar de brabbelpraat van hem vond ik stom. ik toonde hem

mijn bloes en vroeg bedeesd “is tante Dien..?” “ja knul, tante Dien

is dienen bij de Heer.” en met een smoes smeerde ik hem weer.

 

bij de driehoek, waar Van Geijn zijn friettent op de dag

des Heeren ook nog open had, stonden elke zondag

altijd op de stoep de soldaten van het donkerblauwe leger.

die stonden daar te toeteren, te zingen en te prijzen voor de Heer.

de bijna leukste vond ik wel die olijkerd met de grote trom,

die keek zo nu en dan eens om terwijl hij meezong bommm bombom.

maar de leukste vond ik tante Dien die hard en helder zong.

haar grote boezem ging dan op en neer, haar ogen lachten

en de kuiltjes in haar bolle wangen maakten dat het nog veel mooier klonk.

ik zwaaide heel stiekem en toen ze me zag, kreeg ik een dikke knipoog

en een kushandje tijdens het Prijs-de-Herenlied.

 

toen ze klaar was met de samenzang liep tante Dien, met stille

glimlach tussen haar rode wangen, met mij mee terug.

“waarom ga je daar steeds zingen?” vroeg ik zonder haar

aan te zien. “weet je ventje. het zingt zo lekker tussen muren;

de echo van de stemmen en het orkest. en dan de aandacht

van die buren…het voelt dan opperbest. het gaat mij

niet om het woord, maar het hart dat me laat zingen en lachen

tegelijk.” mijn tantetje was blij, want ze noemde me ventje.

“tientje,” zei ik toen ondeugend “wil je mijn cowboys-en-indianen

bloes maken voor een centje?” en ik keek haar aan, heel lief.

 

de dag daarna was ik op het plein weer de mooie

jongen met mijn cowboys-en-indianen hemd. zo fijn.