> home
  
    > speciaal
  
    > auteurs
  
    > teksten
  
    > Brabants
  
    > audio

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Inhoud

 

 

Maarten Kophoud

gedichten en verhalen


 

Zwarte hand

 

Ze woont nog niet zo lang in de wijk die toch groter is dan zij eerder had gedacht.

Toen het land vanwege een vreemd verschijnsel op slot ging, besloot zij haar oude liefde op te pakken. Wandelen. Dan kon ze meteen haar omgeving verkennen. Wat haar meteen opviel was het zwerfvuil dat in gras en struiken onbeschaamd luierde.

 

Ik fiets over het pad huiswaarts en merk dat er minder rommel langs de weg ligt. Heeft het geheime club van Pietje Bell, “De Zwarte Hand”, stiekem een opruimactie gehouden?

Verderop zie ik een vrouw van midden veertig op het pad lopen. In haar ene hand heeft ze een gele plastic zak, in haar andere hand, gestoken in een zwarte latex handschoen, een grijpertje. Zo nu en dan loopt ze de grasrand op om het zwerfafval te pakken en in de tas te doen.

“Schóón!!” roep ik in het voorbijgaan.

“Dat kunnen we allemaal, toch?” antwoordt “Pieternel Bell”.

 

 

 

 

 

 

Heimwee

 

Ik had er niets mee. Die gelijkvormigheid van straten en huizen in deze nieuwbouwwijk. En dan dat kleinburgerlijke gedrag. Had je een nieuwe fiets of een andere auto? Kwam meteen iedereen kijken, voelen, vastpakken. Dan werd met elkaar besproken hoe mooi en zinvol de aanschaf was.

Maar achter de eigen huisdeuren prikten hun opmerkingen door de muren van afgunst heen. Ik had er echt he-le-maal niets mee. Was er wel klaar mee.

 

Nu woon ik in een Zuid-Frans chateau. Ruimte. Rust. Ik heb er machines voor wijnteelt en bottelarij. Heerlijk. Als God in Frankrijk? Door God verlaten!!

En zelfs de patron van mijn druivenakkers versta ik niet. Wat een weldadige rust.

Alleen, dat burengedoe mis ik vreselijk.

Druiven? Ik heb er niets mee. Alleen uit de fles.

 

 

 

 

 

             

De wanhoop nabij

 

Nog steeds waren het twee tortelduiven, Raymond en Dorien. Nog steeds stapelverliefd, nog steeds godsgruwelijk gelukkig en nog steeds twee tegenpolen. Maar gek genoeg genoten ze van elkaars tegenstrijdigheden en na twaalf jaar samenwonen besloten ze toch maar te gaan trouwen. Het was Dorien geweest die op een avond op haar knieën zat en hem vroeg: “Raymond, wil je met me trouwen?” waarop hij sprakeloos reageerde met een stevige zoen.

De ringen die ze elkaar ooit eens gegeven hadden als belofte dezelfde voordeur te delen, zouden nu als huwelijksringen zwaarder gaan wegen.

 

Ze vierden de bruiloft zoals een bruiloft hoort te zijn: groots, gedragen, feestelijk en boertig.

Kort na middernacht vertrokken de echtelieden in een ruime limousine met chauffeur. Achteraan waren blikjes, zinken emmertjes, stoffer-en-blik en andere lawaaimakers met touw vastgebonden. Een ferm bord met “Just married” stond tegen de achterruit; voor wie het was ontgaan dat er een bruiloft was geweest.

Luid, zeker voor de buurt, en duidelijk, uitgezwaaid door familie en vrienden, gingen ze op weg naar een tiendaagse huwelijksreis.

 

Sjef was de gangmaker van de vriendengroep en had zijn plan aan de anderen voorgelegd. In al die jaren hadden Raymond en Door hier eens een fotootje veranderd en daar eens een fluttertje bij geplaatst, maar na twaalf jaar samen was het in feite nog hetzelfde huis. Het werd tijd voor een flinke verandering. De kosten waren allemaal voor Vastgoedbeheer Sjef Versaevelsveld.

Samen met twee vriendinnen van Dorien en drie kameraden van Ray werd van alles aangekocht en ingeslagen. Muurverf in de kleuren van de regenboog, zithoek met dubbele lounge afmeting, een tafel van oneindig formaat met acht bijpassende stoelen, lampen, vloeren en decoraties van allerlei soort. En Versaevelsveld had persoonlijk een flatscreen aangeschaft met een diagonaal van anderhalve meter. Een ware huisbioscoop. Nu kon Raymond in het vervolg het spel beter volgen. De VAR zou jaloers zijn.

 

In die eerste drie dagen hadden de anderen het huis rigoureus gestript en het afval gestaag laten afvoeren zodat er een kale woning ontstaan was. Bleven er nog vier keer 24 uur over om er een droomhuis van te maken. Twee groepen zouden elkaar ondersteunen. De één kon wat langer dan de ander blijven en de verwachtingen stimuleerden hun werklust.

Vloeren werden geëgaliseerd, plavuizen gelegd, houten vloeren getimmerd, tegels gelegd en gezet in de badkamer. Waarna de wanden in de verf konden, de keuken geplaatst en alles wat een huis nodig heeft om een thuis te zijn. Onderwijl werden de ploegen voorzien van droogjes en natjes. Het laatste vooral met de nodige alcohol gemengd.

 

Het werd “the night before”. Tot diep in de nacht werden nog de laatste dingetjes gedaan. Vloerkleden op de juiste plek, tafels afgestoft, lege bierkratten verwijderd. Het zag er allemaal gelikt uit. Moderne “industrial” stijl. Tot slot werden de lichten gedoofd en ging ieder met voorpret naar bed.

Halverwege de middag kwam het getrouwde stel thuis. De koffers nog effe in de hal. Ze ploften op de bank, bedankten elkaar uitbundig voor de prachtige reis en namen toen de tijd voor een heerlijke kop koffie.

Na een goed half uur pakten ze de koffers op en sjouwden die naar boven om alles, kirrend en koerend, uit te pakken. Plots hoorden ze dat de buren een flinke ruzie hadden. Er werd door de buurman gevloekt en getierd. De buurvrouw was hysterisch aan het gillen. Er klonk een dof gebonk. Blijkbaar werd er met zware spullen gegooid. Ze renden naar buiten en zagen hun buurman met een stoel boven zijn hoofd de straat op rennen en de zetel aan barrels smijten.

“Buurman, wat is er aan de hand?” probeerden ze Raymond te sussen.

“Wat er aan de hand is?” Zijn ogen rolden in de kassen. “Ik word gek! Kom ik na drie weken vakantie terug en heeft de één of andere gek mijn huis verbouwd. MIJN huis. Totaal verbouwd. En niet eens in mijn smáák!”

 

 

 

 

 

 

Omvergedonderd

 

“Onvoorstelbaar dat kinderen zo respectloos, zo mateloos op zichzelf gericht kunnen zijn.”

De oude man wil met zijn tanden knarsen maar dat wordt hem verhinderd door zijn loszittende kunstgebit.

“Waren ze vroeger anders?” vraag ik hem belangstellend.

“Angstig? Meneer, u weet niet hoe het is om als bejaarde aan de kant gesmeten te worden. In de winkels. Op straat. Haast, altijd haast. Wanneer je dan valt is de kans groot dat je wat breekt.” Hij kijkt mij verontwaardigd aan. “Dat duwt en dat smijt maar…”

Ik begrijp zijn angsten wel. Als je zo broos bent als hij, dan is de huidige maatschappij voor hem een razende tsunami van ongrijpbare bedreigingen.

“De kinderen van toen waren rustiger. Vroeger,” probeer ik nog een keer.

“Hoesten? Ik? Nee, nooit. Maar toen ik klein was heb ik wel veel last van de longen gehad. Ik had OPCW of zoiets werd me later verteld. Ik heb altijd gezond geleefd en toen ik een jaar of twintig was heb ik er geen last meer van gehad. Ondanks dat we naast die stinkfabriek woonden. Vuile zooi was het wat uit die schoorstenen kwam.”

Hij kijkt voor zich uit alsof de herinnering weer boven komt. Dan zucht hij diep. “Tot mij twee jaar geleden duidelijk werd wat er uit die pijpen kwam. Je reinste gif, dat CO2. Dat zoiets gemaakt mag worden…”

Ik knik bevestigend mijn hoofd. Ik leef met hem mee in deze, voor hem, overweldigende wereld.

Ik kijk op mijn horloge en constateer dat het tijd is om naar huis te gaan. Ik roep mijn zoon.

“Sébastien. Sébastien! We moeten naar huis.”

Bedremmeld, duidelijk teleurgesteld, komt een jochie aansloffen, stofwolkjes van de grond schoppend.

Vlakbij ons bankje aangekomen kijkt de oude man naar mijn zoon.

“Jij! Jij rotjong. Ouwe mensen omver duwen hè!” Hij probeert overeind te komen maar struikelt over zijn benen en valt op het voetpad, roepend: Jij…Jij!” en balt zijn vuist.