INHOUD MARIJKE HANEGRAAF
HOME
FOTO & KUNST
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

 

 

Marijke Hanegraaf

vijf gedichten uit

Ergens slapen de anderen

 

 

 

 

Het oog van de duif

 

Zijn kop opzij ligt op de drempel

van mijn huis een duif te sterven.

In zijn oog zie ik dat hij het weet.

 

Een paar veertjes ginds op het pad

een drupje bloed op een tegel

zo eenvoudig laat de duif het leven

 

precies in mijn portiek, met zon erop.

Ik leg hem behoedzaam in een doosje.

Dat mijn tuin voor hem de wereld was.

 

En nu vertrouwt de duif de dood.

Hij vouwt zijn vleugels om zich heen

doet zichzelf een rouwjas om.


 

 

 

 

Twee foto’s

                       

Tussen tuin- en telegraafstraat in lang wit

wit in het haar, klaar voor het feest: wanneer

 

nam de man de foto van het blije communicantje?

Net voor de oorlog kun je achteraf zeggen.

 

Ze dacht dat ze niet zo gelukkig was toen. Later

zag ze op de foto hoe gelukkig ze was.

 

Stratenmakers tikten de straat van haar

kindertijd de toekomst in.

 

Opnieuw in lang wit, wit in het haar in de ijzerstraat.

Ook nu draagt ze iets als een ruikertje.

 

Van haar kleren zijn de mouwtjes nog even kort.

Niets is veranderd aan het blote van haar armen.

 

Een smalle man van vroeger glipt de hoek om.

Aan zijn rug kun je niet zien of hij glimlacht.

 

Tilburg; mijn zus speelde op haar tachtigste de communiefoto van haarzelf, uit 1939, na.

 

 


 

 

Vraag 394:

Hoe weten wij met zekerheid wat wij moeten geloven?

 

Op tv zie ik hoe verheugd geleerden zijn

nu ze de higgs hebben waargenomen.

 

Ze hebben gezien dat er iets bestaat

dat ons massa geeft begrijp ik en begrijp ik

 

niet. Ook zij begrijpen het nog niet.

Na jaren van verlangen naar de bevrediging

 

van een menselijke behoefte en geschuifel

op witte sloffen langs de bedradingen

 

van een reusachtige detector, bizar

in zijn logheid, tonen ze mij

 

dat ze met dit grote en onbeweeglijke

het vlugge aanschouwen dat alom is.

 

Hoewel het evengoed om iets anders kan gaan

weten ze met zekerheid wat ze moeten geloven.

 

Toch hoor ik dat er ook zijn die niet geloven

in wat al een naam heeft.

 

Een van de zes gedichten over het higgsdeeltje, gerelateerd aan vragen uit de schoolcatechismus.

 

 

 


 

Dit vluchtig patroon

 

Wij zijn vluchtige patronen. Dat we er zijn

komt omdat het moet van de getallen, zegt Brian

 

die met zijn handen golven toont die je niet kunt zien:

een zee van energie - al is zee dan weer te zichtbaar.

 

In het hart van een dal zo diep dat het leegte lijkt

in het meeste niets maakt het zich

 

ten einde raad – maar dat maak ik ervan –

tot nieuwe wind, de spin, de glinsterende draad

 

het giftig kruid en een nieuwsgierig soort materie

die vraagt, de kleuren paars en blauw ziet

 

boten maakt en botten heeft die passen

bij getallen waarbij de boter smelten kan.

 

Brian is Brian Cox; ik zag zijn documentaire Mens en Ruimte, over het ontstaan van het heelal.

 

 

 


 

Om wat er komen gaat

 

Een vriend zwoegt op zijn adem

met bezwete wangen, hij ligt te werken

aan zijn laatste uren, zijn pyjamajas

 

staat open, maar weet hij dat. Nu alles

bijna in hem stilstaat, ook het beven

dat hij nog even blijft in het geliefd

 

absurde en zich herinneren mag

de lichte ruiter van de rede en dat hij

daarna onverdroten en zonder zoeken

 

ophoudt, zijn leven als een veertje optilt

en het teder in een hoekje zet, niet

om wat er is, maar om wat er komen gaat.

 

Wij worden achtergrond

het lege kopje en de vaatwasser gelijk.

 

Voor Paul Pennartz; in het gedicht zit verwerkt de titel van zijn verhalenbundel Een zeer lichte ruiter,  en een zin uit een van zijn verhalen: Niet om wat er is, maar om wat er komen gaat.