INHOUD OVER POEZIE
INHOUD POEZIE
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
INTERVIEWS

Print  Pagina

Uit het Brabants Dagblad van 12 juni 2003

 

Ed Schilders

Simpel lief

Ik zal eens een gokje wagen. Op wie de stadsdichter van Tilburg wordt. En daarvoor moeten we beginnen waar we vorige week gebleven zijn: in Den Bosch. Ik schreef toen in deze rubriek hoe in die stad de poëzie zomaar op de huizen staat. Veertien gedichten of fragmenten daaruit, verspreid over de binnenstad, fraai geschilderd door André Megens. Een gevel wordt een bladzijde, de binnenstad een boek. Wandelen lijkt wel bladeren. ‘Een boek: een bijl voor de bevroren zee in ons’ (Franz Kafka schreef het) is nu net zo vanzelfsprekend als ‘Hier geen fietsen plaatsen’.

De Bossche muurgedichten zijn uit de boeken gehaald en de straat op gezet door de Stichting Poëzie op Straat. Het jongste voorstel van deze stichting stond woensdag in deze krant. Het gaat om de beginregel van een klassiek gedicht: ‘Op weg naar Brabant wordt de wereld warmer’. Harriet Laurey werd er meer dan vijftig jaar geleden wereldberoemd mee in Brabant, en als het aan de dichtstichting ligt, wordt deze regel in fraaie letters op borden geschilderd, en worden die borden geplaatst langs alle grote wegen die toegang geven tot onze provincie. Wat je ook van dit vers vindt, het getuigt in ieder geval van meer karakter dan het obligate ‘Welkom in Noord-Brabant’. De stichting heeft haar voorstel gedaan aan het college van Gedeputeerde Staten. Hoe dat zal beschikken, daarop ga ik hier geen gokje wagen. De voorzitter van de dichtstichting, Jan Bruens, verklaarde in deze krant al wel dat naar zijn bescheiden mening dergelijke poëzie geen aanleiding zou kunnen geven tot situaties die gevaarlijk zijn voor het verkeer. En in zekere zin, dacht ik toen ik dat las, is dat een beetje jammer. ‘Dichtregel veroorzaakt blikschade’, dat zou een mooie krantenkop zijn. Persoonlijk vind ik het een prima voorstel. Ik zou zelfs willen opperen om aan de andere kant van de weg ook een bord te plaatsen, met daarop de twee láatste regels van hetzelfde gedicht: ‘En nergens ligt een glimlach zo gereed/ Als waar het land Brabant heet.’

Misschien, dacht ik verder, is dat ook wel iets voor Tilburg. Een dichtregel bij het binnenrijden van de stad. Het bord van de bebouwde kom als titelpagina, en dan daaronder een mooi vers. Maar welk? Van wie? Hebben wij een dichter die die ene regel geschreven heeft? ‘Ik zie oe daor zó gèère ligge’, geeft maar aanleiding tot misverstanden. ‘Daor kómt munne witpèn aon’, snapt niemand meer behalve een verdwaalde duivenmelker. En zo las ik de hele woensdagavond gedichten van Tilburgers, in de hoop dat ene Tilburgse gedicht te vinden met die ene, de allertilburgste dichtregel. En die vond ik.

En toen ik die gevonden had, dacht ik, eigenlijk is het niet zo moeilijk. Waarlijk is alles voorbestemd. Volgende week zal een commissie bekendmaken wie de eerste stadsdichter van Tilburg wordt. Die commissarissen ter zake van dichterlijke kwesties, die zijn ook niet gek. Die hebben als verspieders hun huiswerk gedaan, net als ik. Die zullen dezelfde regels gelezen hebben. En na lezing spraken zij: deze man is het waard de eerste stadsdichter van onze stad te worden.

Het absolute Tilburg-gedicht staat in de dichtbundel ‘Bezijden de Noordstraat’. Het heet eenvoudigweg ‘Tilburg’, en de laatste twee regels gaan zo: ‘Godgans dorp, wat was je toch naief/ Tilburg, Tilburg, o mijn simpel lief’.

Volgende week donderdag of vrijdag maakt de gemeente Tilburg bekend wie de eerste stadsdichter wordt. Als eenvoudige lezer van Tilburg-poëzie kan ik u nu al zeggen wie dat is. De schrijver van ‘O mijn simpel lief’. Jace van de Ven.