René
Spruijt
gedichten
Stadsverleden
De stad was nog van toen
wij liepen om ergens
heen te gaan
mijn moeder en ik
van Wouwseweg langs Kade
over Oude Markt voorbij
Sint Jan
door Molenstraat en over
Hoge Brug
-treden naar voordeuren
op en af
dribbelde ik
sprong bok over stenen
palen
schommelde kettingen
piepend heen
en weer-
dan Hoogstraat door en
Kalsdonk op
en links de Eindstraat
in
waar oma Trui mij
gele gazeuse gaf en één
froufrou
naar ik nu besef een
eindstaat
van geluk.
De straten ken ik niet
meer
terug. Ze zijn wekelijks
opgemaakt
al jarenlang;
de stenen palen met
zware ketting
verdwenen,
de treden voor
geslecht.
De stad leeft, zegt men.
Mijn stad sterft
dag na dag
en ik ben een vreemde
in mijn herinnering, een
passant.
|