GEDICHTEN SONJA PRINS

HOME
AUTEURS
POEZIE

Sonja Prins

CuBra

 

 

RAVENSBRÜCK

Wij hebben deze grond vervloekt met ons bestaan

van mensen die vroeg of laat ten onder gaan -

getrapt, geslagen, zonder voer zwaar werk.

's nachts in een beestenstal, wie merkt

't als daar zonder licht weer een gestorven is?

zij hoeft niet meer appèl te staan als 't morgen is,

in schemerdonker voor de bloks - de straten vol -

één wond haar voeten en haar ogen hol

van honger die als een schaduw altijd bij haar blijft.

Zij hoeft niet bang te zijn voor 't vuil dat bovendrijft

en haar besmeurt.

Alleen het slechte soort gedijt in deze hel

van dwangarbeid. Het zet zich vast op ons als een gezwel

en woekert voort, het gif gaat door ons bloed,

blijft nu daarin - wi j zijn niet gaaf meer en niet goed.

Ik kan niet slapen 's nachts want als ik slaap

is het mijn eigen stem die kermt, en vaak

komt dan de dag nog onverwachts en haalt ons uit het graf

van onze korte nacht. Wij staan verblind en laf

vol bitterheid. Wij weten niets, geen zekerheid

die mensen van ons maakt. Het is de hoogste tijd

dat dit ten einde gaat.

Wij hebben afgedaan,

wij zijn nu oud en ziek. Wij zullen gaan

in een stil oord, als hier de nieuwe tijd begint.

Alles was toch voor niets en had geen waarde

nu wij gevangen zijn en de verdorde jaren

rijgen aan een ketting van herinnering.

Geen spoor blijft over van verdriet en pijn

als wij hier niet meer zijn.

 

 

 

(1944)