Het Rijke Roomse Leven
De Kaarskensprocessie in Scherpenheuvel

‘Daer stond op deezen heuvel een eykeboom aan welke was vastgemaakt een beeld van de H. Maagd aan het welke sedert veel eeuwen de Ingezetenen groote eerbied beweezen, zulks dat er een geduurige toevloed van allerhande soort van menschen was, die aldaar Gods bystand en hulpe door de voorbidding van de H. Maagd kwam smeeken, en zij wierden van hunne qualen geneezen…’

De heuvel die in dit citaat uit het Groot kerkelijk toneel des hertogdoms Brabant bedoeld wordt, is de heuvel van Scherpenheuvel. Al in de veertiende eeuw schijnt daar een eik te hebben gestaan die gegroeid was in de vorm van een kruis, en waar vele pelgrims hun smeekbeden om genezing en bijstand verhoord vonden. Later is aan deze boom een Mariabeeld ‘vastgemaakt’, en sindsdien is Scherpenheuvel uitgegroeid tot een van de belangrijkste bedevaartplaatsen van de katholieke wereld.

Ook voor Tilburgse pelgrims is Scherpenheuvel al bijna honderdvijftig jaar een geliefd reisdoel, vanaf 1874 in georganiseerd verband, toen Joannes Zwijsen de statuten goedkeurde van een Broederschap die vanuit de Heikant naar Scherpenheuvel pelgrimeerde. Bekender was de R.K. Werkliedenprocessie (vanuit de parochie Sint-Anna), die in 1901 kerkelijk erkend werd. Vanaf 1927 verenigden Tilburgers zich ook in de ‘Tilburgse Kaarskens Processie naar O.L. Vrouw van Scherpenheuvel’.

De Kaarskensprocessie is een speciaal onderdeel van de devotietraditie van Scherpenheuvel. Het ontstond in 1629 toen het stadje getroffen werd door de pest. Om die te bestrijden besloot de bevolking het miraculeuze Maria-beeld ’s avonds door de straten te dragen bij het licht van kaarsen. En zie, de pest was inderdaad bedwongen. Sindsdien wordt deze processie elk jaar uit dankbaarheid herhaald.

‘O.L. Vrouw is er gemoedelijk als een Belze madame’, zo luidt een kop in het Nieuwsblad van het Zuiden van 9 november 1954, en inderdaad zal de ongedwongen sfeer van het pelgrimeren naar en in Scherpenheuvel hebben bijgedragen aan het succes van de bedevaarten. ‘Wat is er zoal te koop in de kramen?’ vroeg de verslaggever zich af. ‘Beedljes van heel veel heiligen, kanarievogeltjes, goudvissen, potten en pannen, peperkoek, patates frites, rozenkransen, speelgoed, en nog veel meer.’ En natuurlijk: kaarsen. De krant: ‘De Belgen steken, als de processie gaat trekken, een heel pak kaarsen van vijf of meer stuks aan. Ze houden dan al gauw één dikke klont kaarsvet met minstens vijf pitten in de hand. Zodra het miraculeuze beeld van O.L. Vrouw hun voorbij is, pakken ze de kaarsen vlug in, want thuis moeten deze, gewijd door het passeren van het Mariabeeld, nog dienst doen in bange uren.’