Het is vroeg in de avond van
8 februari 1658 als er bij de Oirschotse chirurgijn Arnoldus Fey heftig
aan de bel wordt getrokken. Of de dokter wil meekomen naar het klooster.
Daar gebeuren hele rare dingen, misschien wel een wonder. Als Fey vraagt
wat er aan de hand is, krijgt hij een merkwaardig antwoord: "Het is
de moeder, ze zwelt op."
"De moeder" was
Margaretha van de Engelen. Vanaf 1644, het jaar waarin het
carmelitessenklooster in Oirschot gesticht werd, was Margaretha de
vicaresse geweest. Op 5 februari 1658 overleed ze, met, zoals gelovigen
het in die tijd noemden, "opinie van heiligheid". Drie dagen
later zwol ze op, en Fey haastte zich.
Het Oirschotse klooster,
Blyendaal genaamd, was gesticht op voorspraak van Maria de Medicis.
Maria - overvolle agenda met staatszaken en andere intriges - had een
bijzondere reden gehad om als pleitbezorgster op te treden voor een
katholiek klooster in het door de Republiek beheerste Brabant. In 1633
was Maria de Medicis in Gent ziek geworden. "Koorts", zei de
plaatselijke chirurgijn, maar toen zijn adviezen niet hielpen, wist
Maria wel beter. Ze stuurde om een reliek van een heilige vrouw, de
carmelites Anna van Sint-Bartholomeus. Maria sliep een nachtje onder
Anna's heilige mantel en toen de chirurgijn haar de volgend ochtend
vroeg hoe ze zich voelde, zei ze: "Al veel beter, dank u."
Uit dankbaarheid jegens Anna
bepleitte Maria bij Frederik Hendrik de stichting van het
carmelitessenklooster in Oirschot.
Moderne chirurgijnen zouden
zeggen dat het allemaal "tussen de oren" zit, maar voor
gelovigen uit de tijd waarin we hier verkeren, zat het echt allemaal in
zo'n mantel. De vakterm is het Latijnse woord 'brandeum': een lap of
doek die in contact is geweest met het lichaam van een heilige, en die
daardoor iets van de heilige kracht heeft overgenomen. Wonderwerken zijn
dan niet uitgesloten. Het onderliggende principe is dat van de
afstraling van heiligheid, en het idee dat de overdracht bevorderd wordt
door vloeistoffen als bloed, zweet en tranen.
Chirurgijn Fey arriveert op
Blyendaal en wordt naar het opgebaarde lichaam van moeder Margaretha
geleid. Inderdaad: gezwollen. Normaal zou Fey geen probleem hebben, want
doden begraaf je, maar Margaretha bepaalde bij testament dat ze ter
aarde besteld wilde worden door haar broer, Petrus van het Kruis.
Aangezien Petrus in het buitenland verblijft, kan dat nog wel even
duren. "Onderhuids vocht", denkt Fey, en hij begint met zijn
chirurgijnsmes insnedes te maken.
Het helpt niet. Fey stelt
voor het lichaam te openen om de oorzaak te zoeken. Blaas, maag en
nieren: niets bijzonders; lever en milt: in orde; dan hoort hij de
galblaas, het "borseken van de gal", verdacht rammelen. Hij
opent die blaas en vindt daarin de koppen van drie spijkers.
De verklaring is eenvoudig:
een wonder. Zouden wij argeloos denken aan galstenen, Fey en de nonnen
wisten wel beter. Twee jaar geleden had Margaretha immers een visioen
gehad, waarin Jezus aan haar was verscheen om haar ten huwelijk te
vragen. Niet met een ring was dit mystiek huwelijk bezegeld, maar met
spijkers van de kruisiging. "Aensiet dese nagel," had de
hemelse bruidegom gezegd, "den welcken is een teecken dat gij van
nu af mijne bruit sult wesen."
Op 1 maart - broer Petrus is
er nog steeds niet - wordt Fey opnieuw uit bed gebeld. Margaretha's
lichaam ontbindt niet, en nu begint uit haar "Sweetgaetiens"
een olie-achtige substantie te vloeien. Het vocht wordt opgevangen in
flesjes van 20 centiliter en op allerlei doeken en lappen.
Pas op 24 juni wordt
Margaretha door haar broer begraven, en terstond beginnen pelgrims toe
te stromen. Aan haar graf en met de olie worden vele wonderen verricht.
Op last van de Staten
Generaal werd in 1663 het lichaam van Margaretha door gewapende troepen
ontvoerd en in Den Bosch begraven. Staats Nederland kon weliswaar een
klooster dulden maar geen wonderen. Wat bleef, in Oirschot, was de olie.
Bij haar leven had
Margaretha gezegd, meer symbolisch dan realistisch, dat ze na haar dood
"wilde branden voor het altaar van Jezus". Welnu, dat kon. De
olie uit haar sweetgatiens werd in de godslamp van het altaar in
Blyendaal gegoten, de lamp die dag en nacht voor het altaar brandt, en
Margaretha's hartewens ging in vervulling. Tot 1701, het jaar waarin het
klooster gesloten werd, brandde ze voor het altaar van God.
Fey kreeg het druk. Zelfs
vanuit het buitenland kwamen patiënten hem bezoeken om geholpen te
worden met het mes waarmee hij Margaretha geopereerd had. Allen genazen.
In 1951 verscheen, anoniem,
Margaretha's levensverhaal: Een lichtende lamp in donkere tijden.
In Oirschot en omstreken is Margaretha nog steeds niet vergeten. Ze
staat er eerbiedig bekend als "de lekkende non".
Naar
begin van deze pagina
|